201506886/1/A2
Datum uitspraak: 18 mei 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 8 juli 2015 in zaak nr. 14/3308 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 21 november 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot huurtoeslag van [appellant] voor het jaar 2013 herzien en vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 1 maart 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 juli 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 maart 2016, waar [appellant], bijgestaan door mr. G. Kaya, advocaat te Breda, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer, werkzaam bij die dienst, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellant] heeft een aanvraag om huurtoeslag ingediend voor de huur van een woonruimte in het pand aan de [locatie] te Breda. De aanvraag is op 9 augustus 2013 door de Belastingdienst/Toeslagen ontvangen.
Bij besluit van 23 oktober 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag voor het jaar 2013 stopgezet en medegedeeld dat [appellant] de teveel ontvangen huurtoeslag moet terugbetalen. De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan dit besluit ten grondslag gelegd dat uit het door [appellant] overgelegde huurcontract is gebleken dat sprake is van een onzelfstandige woonruimte.
Bij besluit van 21 november 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot huurtoeslag voor het jaar 2013 voor de periode tot en met 1 januari 2013 herzien en vastgesteld op nihil, omdat bij de verwerking van de aanvraag huurtoeslag is gebleken dat de huur en de huishoudsamenstelling of de woonsituatie zijn gewijzigd als gevolg waarvan de toeslag is beëindigd.
2. De rechtbank heeft geoordeeld dat de door [appellant] gehuurde woonruimte niet kan worden aangemerkt als een zelfstandige woonruimte als bedoeld in artikel 11 van de Wet op de huurtoeslag (hierna: Wht). Blijkens de in bezwaar overgelegde huurovereenkomst huurt [appellant] een gemeubileerde kamer met gebruik van wasgelegenheid en keuken. Uit de huurovereenkomst blijkt niet dat dit een zelfstandig gebruik betreft en dat de wasgelegenheid en de keuken tot het gehuurde behoren. Nu [appellant] geen andere bewijsmiddelen heeft overgelegd, is de Belastingdienst/Toeslagen terecht tot het oordeel gekomen dat er sprake is van een onzelfstandige woonruimte en dat [appellant] in 2013 geen recht heeft op huurtoeslag. Aan het verstrekte voorschot huurtoeslag voor het jaar 2014 kan [appellant] niet het gerechtvaardigde vertrouwen ontlenen dat de door hem gehuurde woonruimte in 2014 wel als een zelfstandige woonruimte wordt aangemerkt en dat hij recht heeft op huurtoeslag, aldus de rechtbank.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij een zelfstandige woonruimte huurde. Indien andere personen op hetzelfde adres staan ingeschreven, maar op dat adres niet dezelfde woning, maar onderscheiden zelfstandige woonruimten bewonen, kunnen zij niet worden aangemerkt als medebewoners in de zin van artikel 2, eerste lid, aanhef, onder e, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir). Hiertoe verwijst [appellant] naar een uitspraak van de Afdeling (uitspraak van 4 februari 2009 in zaak nr. 200802846/1), waarin de Afdeling heeft overwogen dat een woning als zelfstandige woonruimte kan worden aangemerkt indien de bewoner de woning kan bereiken door een eigen toegang en niet afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte. Ter onderbouwing van zijn standpunt dat hij een zelfstandige woonruimte bewoont legt [appellant], naast de eerder in beroep overgelegde huurovereenkomst en een huurovereenkomst van een medebewoner, een verklaring van bewoners alsmede foto’s over waarop is te zien dat de woning beschikt over een af te sluiten toegangsdeur, een woonkamer, een slaapkamer, een keuken en een badkamer. Nu de woonruimte dient te worden aangemerkt als een zelfstandige woonruimte, kunnen de andere bewoners niet worden aangemerkt als medebewoners. Hiertoe verwijst [appellant] voorts naar een uitspraak van de rechtbank Arnhem (uitspraak van 3 april 2012 in zaak nr. 11/2623; ECLI:NL:RBARN:2012:BW1488), die in hoger beroep door de Afdeling is bekrachtigd (uitspraak van 27 december 2012 in zaak nr. 201204853/1/A2). Voorts voert [appellant] aan dat hij aan het uitbetaalde voorschot voor het jaar 2014 het gerechtvaardigd vertrouwen heeft mogen ontlenen dat de door hem gehuurde woonruimte in 2014 wel als een zelfstandige woonruimte is aangemerkt en dat hij dus recht heeft op huurtoeslag. 3.1. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder j, van de Wht wordt in deze wet en de bepalingen die daarop berusten onder woning verstaan een gebouwde onroerende zaak voor zover deze als zelfstandige woonruimte, onvrije etage dan wel andere onzelfstandige woonruimte is verhuurd, alsmede de onroerende aanhorigheden.
Ingevolge artikel 1a, eerste lid, is op deze wet de Awir van toepassing.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, wordt een huurtoeslag slechts toegekend:
a. als de huurder, diens partner alsmede degenen die medebewoner van de woning zijn, op het adres van die woning zijn ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: GBA; thans: basisregistratie personen);
b. als op dat adres geen andere personen staan ingeschreven in de GBA, behoudens eventueel een onderhuurder en personen die behoren tot diens huishouden.
Ingevolge artikel 11, eerste lid, aanhef en onder a, wordt een huurtoeslag slechts toegekend voor de huur van een woning die een zelfstandige woonruimte of een onvrije etage is.
De Wht sluit voor de definitie van een zelfstandige woonruimte aan bij de definitie in artikel 234 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Ingevolge artikel 234 van Boek 7 van het BW wordt onder een zelfstandige woonruimte verstaan de woning welke een eigen toegang heeft en welke de bewoner kan bewonen zonder daarbij afhankelijk te zijn van wezenlijke voorzieningen buiten de woning.
3.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraken van 27 december 2012 in zaak nrs. 201204442/1/A2 en 201204853/1/A2), mag de Belastingdienst/Toeslagen er in beginsel van uitgaan dat op één GBA-adres één zelfstandige woning is gelegen en degenen die op hetzelfde GBA-adres zijn ingeschreven, met uitzondering van de onderhuurder en degenen die behoren tot diens huishouden, mag aanmerken als medebewoners die behoren tot hetzelfde huishouden als de aanvrager van huurtoeslag. Het is aan de aanvrager om aan te tonen dat op één GBA-adres meer zelfstandige woningen zijn gelegen door bewijsstukken over te leggen waaruit blijkt dat de gehuurde woning beschikt over een eigen toegang en wezenlijke voorzieningen die niet met andere bewoners op hetzelfde adres worden gedeeld. Voorts dient de huurder aan te tonen dat degene die de Belastingdienst/Toeslagen als medebewoner heeft aangemerkt niet tot zijn huishouden behoort of heeft behoord.
3.3. [appellant] heeft foto’s van de binnenzijde van het pand [locatie] overgelegd. Uit deze foto’s valt niet af te leiden dat de woonruimte die hij bewoont een zelfstandige woning is, noch blijkt daaruit de indeling van het betrokken pand. Evenmin blijkt daaruit dat de gehuurde woonruimte beschikt over een eigen toegang en wezenlijke voorzieningen niet worden gedeeld met andere bewoners op hetzelfde adres. [appellant] heeft voorts een verklaring van bewoners overgelegd. Anders dan [appellant] aanvoert, biedt deze verklaring, zonder nadere ondersteunende gegevens, zoals een plattegrond van het gehuurde, onvoldoende aanknopingspunten voor de conclusie dat hij in de periode in geding een zelfstandige woonruimte huurde. De door [appellant] overgelegde huurovereenkomsten van hemzelf en van een andere bewoner maken dit niet anders, nu in de overeenkomsten staat dat het om een gemeubileerde kamer gaat met gebruik van wasgelegenheid en keuken en dat deze in gebruik gegeven ruimten na gebruik schoon dienen te worden achtergelaten. Uit de overeenkomst blijkt niet dat het gebruik van de wasgelegenheid en de keuken een zelfstandig gebruik betreft. De door [appellant] overgelegde uitspraken van de rechtbank Arnhem van 3 april 2012 en de Afdeling van 27 december 2012 kunnen evenmin tot een ander oordeel leiden. In tegenstelling tot het onderhavige geval, was in die zaak in hoger beroep niet meer in geschil dat de gehuurde woning een zelfstandige woonruimte betrof.
De rechtbank heeft terecht en op goede gronden geoordeeld dat [appellant] aan het verstrekte voorschot huurtoeslag voor het jaar 2014 niet het gerechtvaardigde vertrouwen kan ontlenen dat de door hem gehuurde woonruimte wel als een zelfstandige woonruimte moet worden aangemerkt en dat hij recht heeft op huurtoeslag.
De rechtbank is derhalve terecht tot de conclusie gekomen dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in de periode in geding voor zichzelf over een zelfstandige woonruimte beschikte en dat de Belastingdienst/Toeslagen op goede gronden heeft overwogen dat [appellant] in 2013 geen recht heeft op huurtoeslag.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. van Zanten, griffier.
w.g. Van Altena w.g. Van Zanten
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2016
97-834.