ECLI:NL:RVS:2016:1355

Raad van State

Datum uitspraak
18 mei 2016
Publicatiedatum
18 mei 2016
Zaaknummer
201507433/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Hoekstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan en ongelijkheid in woonbestemming te Putte

In deze zaak heeft de Raad van State op 18 mei 2016 uitspraak gedaan over een geschil tussen een appellant, wonend te Putte, en de raad van de gemeente Woensdrecht. Het geschil betreft de vaststelling van het bestemmingsplan voor het perceel '[locatie], Putte', dat op 17 september 2015 door de raad is vastgesteld. De appellant heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat hij van mening is dat aan zijn perceel ten onrechte een woonbestemming is toegekend, terwijl andere percelen in de nabijheid een recreatiebestemming hebben. De appellant stelt dat deze ongelijkheid in behandeling in strijd is met artikel 1 van de Grondwet.

Tijdens de zitting op 12 april 2016 heeft de appellant toegelicht dat zijn bezwaar niet zozeer gericht is tegen de woonbestemming zelf, maar tegen de ongelijke behandeling van zijn perceel ten opzichte van andere percelen op het recreatiepark Hazeduinen. De raad van de gemeente Woensdrecht heeft echter betoogd dat het perceel van de appellant niet bij het bestemmingsplan betrokken hoefde te worden, omdat het perceel al jaren een vrijstaande woning herbergt en volledig is afgescheiden van het recreatiepark.

De Raad van State heeft geoordeeld dat de raad een grote mate van beleidsvrijheid toekomt bij het vaststellen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft geconcludeerd dat de raad niet onredelijk heeft gehandeld door het perceel van de appellant niet bij het plan te betrekken. De verschillen in ruimtelijke uitstraling tussen het perceel van de appellant en het perceel '[locatie]' zijn doorslaggevend voor deze beslissing. Het beroep van de appellant is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201507433/1/R2.
Datum uitspraak: 18 mei 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Putte, gemeente Woensdrecht,
en
de raad van de gemeente Woensdrecht,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 17 september 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "[locatie], Putte" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[partij] heeft een schriftelijk uiteenzetting ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 april 2016, waar [appellant] en de raad, vertegenwoordigd door I.C.F.A. Schalk, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Tevens is ter zitting [partij] als partij gehoord.
Overwegingen
1. Het plangebied is beperkt tot het perceel [locatie] te Putte. Aan dit perceel is in het plan de bestemming "Wonen" toegekend. Volgens de toelichting bij het plan is het plan vastgesteld om een omissie in het vorige bestemmingplan "Actualisatie bestemmingsplan Buitengebied", waarin aan het perceel de bestemming "Recreatie - Recreatiepark Hazeduinen" was toegekend, te herstellen. Het perceel maakt volgens de toelichting immers geen deel uit van het recreatiepark Hazeduinen en had in het bestemmingsplan "Bestemmingsplan Buitengebied 30 plus herziening" dat ter plaatse voor voormeld plan gold, daarom ook geen recreatiebestemming maar een woonbestemming.
2. [appellant] is eigenaar van een woning op het recreatiepark Hazeduinen. [appellant] voert aan dat ten tijde van het bestemmingsplan "Bestemmingsplan Buitengebied 30 plus herziening" aan het perceel [locatie] ten onrechte een woonbestemming is toegekend. De raad heeft destijds volgens hem alleen ingestemd met een woonbestemming voor het perceel omdat dit eigendom was van een wethouder van de gemeente Putte. Het perceel maakt volgens [appellant], anders dan de raad stelt, deel uit van het recreatiepark Hazeduinen. Volgens hem is het dan ook in strijd met artikel 1 van de Grondwet om aan dit perceel een woonbestemming toe te kennen, terwijl aan de andere percelen op het recreatiepark Hazeduinen een recreatiebestemming is toegekend.
2.1. Ter zitting heeft [appellant] toegelicht dat hij geen bezwaar heeft tegen de woonbestemming die aan het perceel [locatie] is toegekend, maar dat het hem gaat om de ongelijke behandeling tussen dit perceel en zijn perceel op het vakantiepark Hazeduinen. De Afdeling begrijpt het betoog van [appellant] aldus dat hij bezwaar heeft tegen de begrenzing van het plan en vindt dat de raad ook zijn perceel bij het plan had moeten betrekken en ook hieraan een woonbestemming had moeten toekennen.
2.2. De raad stelt zich op het standpunt het perceel van [appellant] op het recreatiepark Hazeduinen niet bij het plan hoefde te worden betrokken. Op het perceel [locatie] is al jaren een vrijstaande woning aanwezig. Het perceel wordt ontsloten door een eigen oprit op de 1e Verdelingsweg. Het perceel is sinds de bouw van de woning daarom volledig afgescheiden van het recreatiepark Hazeduinen. Het perceel heeft volgens de raad de ruimtelijke uitstraling van een woonperceel, zodat hieraan ook een woonbestemming moet worden toegekend. Dit geldt volgens de raad niet voor de percelen die liggen op het recreatiepark Hazeduinen. Binnen het openbaar gedeelte van het park staan alle brievenbussen voor die percelen en liggen algemene parkeerplaatsen. De woningen op het park zijn sinds de bouw gericht op recreatie en hebben de ruimtelijke uitstraling van recreatiewoningen.
2.3. Gelet op de systematiek van de Wet ruimtelijke ordening komt de raad in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening of anderszins in strijd is met het recht.
Gelet op bovenstaande motivering van de raad acht de Afdeling het niet onredelijk dat de raad het perceel van [appellant] op het recreatiepark Hazeduinen niet bij het plan heeft betrokken. Zoals de raad heeft toegelicht staat de woning op het perceel [locatie] los van het recreatiepark en heeft het een andere ruimtelijke uitstraling. Naar het oordeel van de Afdeling is er dan ook geen sprake van een zodanige samenhang tussen dit perceel en het perceel van [appellant] dat de raad ook zijn perceel in het plan had moeten opnemen. Dat het perceel [locatie] destijds ten onrechte een woonbestemming heeft gekregen omdat het deel uitmaakte van het recreatiepark doet, wat hier verder ook van zij, niet af aan de feitelijke situatie op dit moment. Gelet op de door de raad genoemde verschillen tussen het perceel [locatie] een het perceel van [appellant] bestaat evenmin grond voor het oordeel dat de vastgestelde begrenzing van het plan in strijd is met artikel 1 van de Grondwet.
Het betoog faalt.
3. Het beroep van [appellant] is ongegrond.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.J.R.R. Brock, griffier.
w.g. Hoekstra w.g. Brock
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2016
603.