201602272/1/A2 en 201602272/2/A2.
Datum uitspraak: 11 mei 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: Awb) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellant A], wonend te Riethoven, en [appellant B], [appellant C] en [appellant D], allen wonend te Valkenswaard, (hierna ook tezamen: [appellanten])
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 18 februari 2016 in zaak nr. 15/1540 in het geding tussen:
[appellanten]
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant.
Procesverloop
Bij besluit van 14 april 2015 heeft het college het Natuurbeheerplan 2016 vastgesteld.
Bij uitspraak van 18 februari 2016 heeft de rechtbank het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] hoger beroep ingesteld.
Tevens hebben [appellanten] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
[appellanten] hebben nadere stukken ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 28 april 2016, waar [appellant A] en [appellant B], vergezeld van [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. M.A.T.L. Thijssen en R.L.H.F. van Oudheusden, beiden werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.
Overwegingen
1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2. Het Natuurbeheerplan 2016 is verankerd in het Subsidiestelsel Natuur en Landschap 2016 (hierna: SNL). Het plan merkt bepaalde percelen aan als natuur- of landschapsbeheertype. Subsidie op grond van het SNL is alleen mogelijk voor percelen die in het Natuurbeheerplan 2016 zijn opgenomen. De percelen van [appellanten] zijn niet in het plan opgenomen. Voor [appellant A] betekent dit dat hij voor het eerst in 24 jaar niet in aanmerking komt voor subsidie en dat hij zijn perceel, dat zich de afgelopen 24 jaar dankzij subsidies heeft ontwikkeld tot een broed-, verblijf- en foerageergebied, weer zal gaan inrichten voor landbouwactiviteiten.
3. [appellanten] betogen dat de rechtbank eraan is voorbijgegaan dat het nieuwe subsidiestelsel, waarbinnen alleen subsidie wordt verleend aan collectieven en niet aan individuele agrariërs, een ernstige aantasting van hun ondernemersrecht betekent en bovendien strijdig is met Europese regelgeving. Subsidie dient verstrekt te worden aan de rechtstreeks belanghebbenden die direct verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend, aldus [appellanten].
3.1. Zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen richt dit betoog zich niet tegen het Natuurbeheerplan 2016, dat bepaalde percelen aanmerkt als natuur- of landschapsbeheertype, maar tegen de opzet van het subsidiestelsel. Omdat het SNL in deze procedure niet ter beoordeling staat, kan hetgeen [appellanten] hiertegen hebben aangevoerd hun reeds hierom niet baten.
Het betoog faalt.
4. [appellanten] betogen verder tevergeefs dat de rechtbank eraan is voorbijgegaan dat het Natuurbeheerplan 2016 is vastgesteld zonder inspraak van de burger. Anders dan [appellanten] stellen, heeft het college - met toepassing van afdeling 3.4 van de Awb - aan belanghebbenden de mogelijkheid geboden hun mening te geven over het Natuurbeheerplan 2016. Van deze mogelijkheid hebben [appellanten] ook gebruik gemaakt door zienswijzen naar voren te brengen over het op 16 december 2014 door het college vastgestelde
ontwerp-Natuurbeheerplan 2016. Het college heeft bij de vaststelling van het Natuurbeheerplan 2016 de zienswijzen van [appellant B], [appellant C] en [appellant D] betrokken. De zienswijze van [appellant A] heeft het hierbij niet betrokken, maar deze heeft het in zijn brief van 23 juni 2015 alsnog in overweging genomen.
Voor zover [appellanten] betogen dat het college gehouden is de in hun zienswijzen neergelegde wensen te verwerken in het Natuurbeheerplan 2016, faalt dit betoog, omdat het recht op inspraak - zoals neergelegd in afdeling 3.4 van de Awb - niet zo ver strekt.
5. [appellanten] betogen verder dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten het perceel van [appellant A] buiten de begrenzing van het Natuurbeheerplan 2016 te laten, omdat het perceel niet past binnen de nieuwe collectieve aanpak van het agrarisch natuurbeheer. Volgens [appellanten] is het college er ten onrechte van uitgegaan dat het perceel van [appellant A] geïsoleerd ligt. Dit perceel ligt namelijk naast een Natura 2000-gebied. De rechtbank heeft volgens [appellanten] verder onvoldoende onderkend dat het Natuurbeheerplan 2016 een einde maakt aan het natuurbeheer op het perceel van [appellant A].
5.1. De voorzieningenrechter stelt voorop dat het uitgangspunt is dat een bestuursorgaan zijn beleid mag aanpassen als het daartoe aanleiding ziet. Het college is dan in beginsel ook vrij bepaalde percelen die eerder in een natuurbeheerplan waren opgenomen niet op te nemen in een nieuw natuurbeheerplan. Dat natuur die zich op percelen, zoals dat van [appellant A], heeft ontwikkeld als gevolg van een beleidswijziging van het college verloren gaat, maakt niet dat het college zijn beleid niet kan wijzigen. Het college heeft op zitting een tweeledige verklaring gegeven voor het gewijzigde beleid. In de eerste plaats is uit onderzoek gebleken dat het oude beleid in plaats van tot een toename tot een afname van biodiversiteit leidde, omdat de verschillende beheersgebieden te veel versnipperd waren. In de tweede plaats leverde de oude manier van gebiedsbeheersing aanzienlijke administratieve lasten op, omdat het college met een groot aantal beheerders van percelen moest communiceren. Het college is geadviseerd ervoor te kiezen de verschillende beheersgebieden te clusteren. Het heeft er daarom voor gekozen agrarisch natuurbeheer toe te passen waar collectieven van agrariërs en burgers samenwerken, zodat de agrarische natuur effectiever en efficiënter kan worden beheerd dan in het verleden. Op zitting heeft het college verder toegelicht slechts percelen waarop agrarisch natuurbeheer plaatsvindt in het Natuurbeheerplan 2016 te hebben opgenomen als die percelen een totale oppervlakte van ten minste 100 ha hebben. Omdat het perceel van [appellant A] met 9,5 ha op zichzelf te klein is en het niet grenst aan agrarisch natuurgebied, maar aan een Natura 2000-gebied - in welk gebied een ander type natuur is gerealiseerd dan op het perceel van [appellant A] - en [appellant A] niet samenwerkt in een collectief - wat ook niet mogelijk is, aangezien het perceel van [appellant A] is gelegen op 3,5 km van het dichtstbijzijnde collectief dat is aangewezen voor agrarisch natuurbeheer - past het perceel van [appellant A] niet binnen de nieuwe aanpak. Gelet op deze toelichting heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten het perceel van [appellant A] niet in het Natuurbeheerplan 2016 op te nemen.
Het betoog faalt.
6. [appellanten] kunnen, ten slotte, ook niet worden gevolgd in hun betoog dat de rechtbank hun beroepsgronden onvoldoende heeft besproken, reeds omdat [appellanten] niet hebben weten te verduidelijken welke in het beroepschrift genoemde gronden dit betreft. Dat [appellanten] het oneens zijn met het oordeel van de rechtbank maakt haar oordeel niet onjuist.
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Uit het vorenstaande volgt dat aanleiding bestaat het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. W. Dijkshoorn, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Dijkshoorn
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2016
735.