201504800/1/A3.
Datum uitspraak: 25 mei 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 1 mei 2015 in zaak nr. 13/3369 in het geding tussen:
[appellant]
en
college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 4 april 2013 heeft het college bestuursdwang toegepast door het voertuig met kenteken [...] (hierna: het voertuig) weg te slepen.
Bij besluit van 21 juni 2013 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 mei 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het bezwaar van [appellant] niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 april 2016, waar het college, vertegenwoordigd door drs. M.W. de Jong en mr. R.J.M. Peeters, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Op 4 april 2013 heeft het college het voertuig weggesleept omdat dat stond geparkeerd op een parkeergelegenheid die alleen was bestemd voor het opladen van elektrische voertuigen. De parkeergelegenheid lag aan de Eerste van Swindenstraat te Amsterdam ter hoogte van huisnummer 3 en was aangeduid met een verkeersbord E8 als bedoeld in bijlage 1 bij het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (hierna: RVV 1990) met een onderbord met de tekst "opladen elektrische voertuigen" en een onderbord met twee pijlen die naar links en rechts wezen ter aanduiding van twee parkeerplaatsen. Het voertuig was eigendom van Car2Go B.V. Het betrof een elektrisch voertuig dat door [appellant] werd gehuurd.
2. De rechtbank heeft overwogen dat [appellant] geen belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), omdat zijn belang niet rechtstreeks is betrokken bij het in bezwaar betreden besluit. Car2Go heeft als rechthebbende het voertuig afgehaald. Gelet op artikel 170, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: Wvw) is Car2Go daarmee in de plaats getreden van [appellant] als vermeend overtreder. Dat hij de vermeende overtreding heeft begaan, maakt hem geen belanghebbende, aldus de rechtbank.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij geen belanghebbende is bij het besluit van 4 april 2013. De rechtbank heeft miskend dat artikel 170, tweede lid, van de Wvw enkel dient om zeker te stellen dat alle gemaakte kosten van bestuursdwang worden verhaald. Uit die bepaling volgt niet dat bij de toepassing van artikel 1:2 van de Awb de rechthebbende die het voertuig afhaalt in de plaats treedt van de vermeende overtreder en laatstgenoemde daarom geen belanghebbende meer is. Voorts heeft de rechtbank miskend dat uit de uitspraak van de Afdeling van 18 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:823, waarnaar zij heeft verwezen, enkel volgt dat de kosten van bestuursdwang terecht waren verhaald op de rechthebbende die het desbetreffende voertuig heeft afgehaald en niet dat de vermeende overtreder geen belanghebbende is. 3.1. Uit de uitspraak van de Afdeling van 23 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:758, volgt dat artikel 170, tweede lid, van de Wvw de wettelijke grondslag biedt voor het college om de kosten van het toepassen van bestuursdwang te verhalen op de rechthebbende van het voertuig waarmee de overtreding is begaan, ook in het geval de rechthebbende de overtreding niet zelf heeft begaan. Deze bepaling brengt niet met zich dat degene die het voertuig heeft geparkeerd en daarmee de overtreding zou hebben begaan, geen belanghebbende is bij het besluit tot toepassing van bestuursdwang. Gelet daarop heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat [appellant] geen belanghebbende is bij het besluit van 4 april 2013 en heeft zij het bezwaar van [appellant] tegen dat besluit ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Het betoog slaagt.
4. Gelet op het voorgaande is het hoger beroep gegrond en komt de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking. Nu [appellant] niet ter zitting van de Afdeling is verschenen en het college ter zitting van de Afdeling te kennen heeft gegeven dat het ervan uitgaat dat de Afdeling de zaak zal terugwijzen naar de rechtbank om inhoudelijk te worden behandeld, ligt het in de rede deze zaak terug te wijzen naar de rechtbank.
5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal de zaak naar de rechtbank terugwijzen om door haar te worden behandeld en beslist met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
6. Van proceskosten in hoger beroep is niet gebleken.
7. Redelijke toepassing van artikel 8:114, tweede lid, van de Awb brengt met zich dat de griffier van de Raad van State aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht voor het hoger beroep terugbetaalt.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 1 mei 2015 in zaak nr. 13/3369;
III. wijst de zaak naar de rechtbank terug;
IV. verstaat dat de griffier van de Raad van State aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 248,00 (zegge: tweehonderdachtenveertig euro) voor de behandeling van het hoger beroep terugbetaalt.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. C.M. Wissels, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Reuveny, griffier.
w.g. Van Altena w.g. Reuveny
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2016
622.