ECLI:NL:RVS:2016:14

Raad van State

Datum uitspraak
13 januari 2016
Publicatiedatum
13 januari 2016
Zaaknummer
201504158/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing kwijtschelding verlies hypothecaire lening met Nationale Hypotheekgarantie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 21 april 2015 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. De zaak betreft de afwijzing door de Stichting Waarborgfonds Eigen Woning van een verzoek om kwijtschelding van een verlies dat [appellant] heeft geleden na de executoriale verkoop van zijn woning. De stichting had op 20 augustus 2014 besloten dat [appellant] niet in aanmerking kwam voor kwijtschelding van het verlies van € 52.425,75, omdat hij niet aan de voorwaarden voor kwijtschelding voldeed. De rechtbank oordeelde dat de stichting in redelijkheid tot deze afwijzing kon komen, omdat [appellant] onvoldoende medewerking had verleend om het verlies te beperken. Tijdens de zitting op 27 november 2015 heeft [appellant] betoogd dat hij wel degelijk had meegewerkt aan de verkoop van de woning, maar de rechtbank heeft dit standpunt niet gevolgd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 13 januari 2016 de uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de stichting zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] niet volledig had meegewerkt aan de verkoop van de woning, wat leidde tot de executoriale verkoop en het daaruit voortvloeiende verlies.

Uitspraak

201504158/1/A2.
Datum uitspraak: 13 januari 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 21 april 2015 in zaak nr. 14/7941 in het geding tussen:
[appellant]
en
het bestuur van de Stichting Waarborgfonds Eigen Woning
(hierna: de stichting).
Procesverloop
Bij besluit van 20 augustus 2014 heeft de stichting bepaald dat [appellant] niet in aanmerking komt voor kwijtschelding van een verlies op de afgeloste hypothecaire lening met Nationale Hypotheekgarantie (hierna: NHG).
Bij besluit van 2 oktober 2014 heeft de stichting het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 april 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De stichting heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 november 2015, waar [appellant] en de stichting, vertegenwoordigd door mr. A.MW. Jol en mr. J.G. Biesheuvel, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Op 7 december 2004 heeft [appellant] de woning [locatie] te [plaats] (hierna ook: de woning) voor een bedrag van € 195.000,00 gekocht. Om de woning te kunnen financieren heeft [appellant] een hypothecaire geldlening afgesloten. Tot zekerheid voor de nakoming van de hieruit voortvloeiende betalingsverplichtingen heeft de stichting aan [appellant] een NHG verstrekt. Bij notariële akte van 8 april 2013 heeft [appellant] aan de geldverstrekker onherroepelijke volmacht verleend voor verkoop en levering van de woning. De woning is op 25 juni 2014 op een executoriale veiling voor een bedrag van € 132.100,00 verkocht. De opbrengst van de verkoop was onvoldoende om de hypothecaire geldlening en gemaakte kosten volledig terug te betalen, waardoor voor [appellant] een verlies ten bedrage van € 52.425,75 is ontstaan.
2. Bij besluit van 20 augustus 2014 heeft de stichting [appellant] meegedeeld dit verlies niet kwijt te schelden, omdat [appellant] niet aan de voorwaarden voor kwijtschelding heeft voldaan.
De stichting heeft aan het besluit van 2 oktober 2014 ten grondslag gelegd, voor zover thans nog van belang, dat [appellant] geen volledige medewerking heeft verleend om tot een zo goed mogelijke terugbetaling van de lening te komen en het verlies zoveel mogelijk te beperken, nu de woning op een executoriale veiling en niet ondershands is verkocht. [appellant] heeft volgens het besluit sinds juli 2011 betalingsproblemen en er zijn hem vele kansen geboden om de betalingsachterstand in te lopen, waarvan hij geen of onvoldoende gebruik heeft gemaakt. Volgens het besluit is de woning in mei 2013 te koop aangeboden, maar was deze onverkoopbaar door achterstallig onderhoud, alsmede doordat de woning niet was schoongemaakt en nog door [appellant] werd bewoond. Volgens het besluit is [appellant] in juli 2013 gevraagd de woning te verlaten, maar heeft hij dat geweigerd. Volgens het besluit had de geldverstrekker daarom geen andere keus dan de woning executoriaal te veilen.
De rechtbank heeft het standpunt van de stichting gevolgd.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank aldus heeft miskend dat hij steeds volledig heeft meegewerkt aan verkoop van de woning. Hij voert aan dat uit een in hoger beroep overgelegde verklaring van de bij de pogingen tot onderhandse verkoop betrokken makelaar van 8 mei 2015 volgt dat hij steeds op correcte wijze heeft meegewerkt aan verkoop van de woning, dat kijkers van de woning voornamelijk afhaakten op het achterstallig onderhoud en lekkage in de badkamer en dat de woning goed begaanbaar - alles was opgeruimd - maar wel erg vol met spullen was. Hij voert verder aan al enkele jaren niet over de financiële middelen te beschikken voor het laten verrichten van bouwkundig onderhoud, maar dat er tot mei 2011, toen zijn WW-uitkering eindigde, geen betalingsachterstand was. De betalingsachterstand is ontstaan sinds hij van een bijstandsuitkering moet rondkomen, aldus [appellant].
3.1. Ingevolge artikel A3, eerste lid, onder c, van de Algemene Voorwaarden voor Borgtocht 2005 (hierna: de algemene voorwaarden) is de stichting in beginsel bereid, indien het fonds als borg een betaling heeft gedaan aan de geldgever, de vordering ter zake van deze betaling niet bij de geldnemer in te vorderen mits en voor zover naar zijn oordeel is gebleken dat
1. de geldnemer ten aanzien van het niet kunnen betalen van de lening te goeder trouw is geweest en
2. de geldnemer zijn volledige medewerking heeft verleend om tot een zo goed mogelijke terugbetaling van de lening te geraken.
3.2. Vast staat dat [appellant] vanaf juli 2011 niet meer aan zijn betalingsverplichtingen tegenover de geldverstrekker kon voldoen. Uit door de stichting overgelegde correspondentie met [appellant] volgt dat de stichting [appellant] in oktober 2012 en opnieuw in december 2012 heeft gevraagd om aan de geldverstrekker een volmacht tot verkoop en levering van de woning af te geven en hem in juli 2013 heeft gevraagd de woning te verlaten omdat de woning volgens de verkopende makelaar in bewoonde staat niet verkoopbaar was. [appellant] heeft eerst op 8 april 2013 de gevraagde volmacht afgegeven en had de woning op 20 maart 2014 nog niet verlaten. Onder deze omstandigheden heeft de stichting zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat [appellant] geen volledige medewerking heeft verleend om een executoriale verkoop van de woning te voorkomen. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de stichting het verzoek om kwijtschelding van het door de executoriale verkoop van de woning ontstane verlies in redelijkheid heeft kunnen afwijzen.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H. Oranje, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Oranje
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2016
507.