201503900/1/A1.
Datum uitspraak: 27 januari 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Eindhoven,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 3 april 2015 in zaak nr. 14/1430 in het geding tussen:
[appellant] en anderen
en
het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven.
Procesverloop
Bij besluit van 21 oktober 2013 heeft wethouder ir. J.B. Helms het verzoek van [appellant] en anderen om verkeersmaatregelen te nemen in de wijk De Luytelaer te Eindhoven, in het bijzonder de Kosmoslaan, teneinde de verkeersintensiteiten naar beneden te brengen, afgewezen.
Bij besluit van 13 maart 2014 heeft het college het besluit van 21 oktober 2013 bekrachtigd en het door [appellant] en anderen daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 april 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] en anderen daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 13 maart 2004 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 december 2015, waar [appellant] en [appellant A], bijgestaan door mr. A.A.P.M. Theunen, advocaat te Deurne, en het college, vertegenwoordigd door M. Lammerschop, J.M.A. Splint en R.E.M. Stevens, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Anders dan ter zitting is aangevoerd, is niet gebleken dat het hoger beroep mede is ingesteld namens [appellant A]. In het hogerberoepschrift op nader aan te voeren gronden is slechts opgenomen dat het hoger beroep is ingesteld namens [appellant].
2. De Kosmoslaan is onderdeel van de wijk De Luytelaar en grenst aan de oostzijde aan het Dommeldal. De Kosmoslaan is ingericht als 30 km-zone. Een deel van de Kosmoslaan is sluiproute voor verkeer van en naar Nuenen. Dit verkeer zou via de gebiedsontsluitingswegen Sterrenlaan - John F. Kennedylaan moeten rijden. [appellant] en anderen hebben verzocht om aanvullende verkeersmaatregelen teneinde het sluipverkeer te weren. Het college is daartoe niet bereid, omdat met het oog hierop reeds in 2008 maatregelen zijn getroffen en niet aannemelijk is geworden dat deze maatregelen onvoldoende zijn.
De rechtbank heeft overwogen dat het besluit van 13 maart 2014 in strijd is met artikel 21 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (hierna: het Babw), omdat daarin niet voldoende tot uitdrukking is gebracht waarom de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de Wvw 1994) genoemde belangen niet nopen tot het treffen van verkeersmaatregelen. Pas in het verweerschrift van het college is expliciet getoetst aan deze belangen. De rechtbank heeft daarom overwogen dat het beroep gegrond is en dat het besluit van 13 maart 2014 dient te worden vernietigd. Omdat het college volgens de rechtbank echter in redelijkheid tot het besluit tot afwijzing van het verzoek om de verkeersmaatregelen heeft kunnen komen, heeft de rechtbank de rechtsgevolgen van het besluit van 13 maart 2014 in stand gelaten. [appellant] is het niet eens met de instandlating van de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit.
3. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wvw 1994 kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels strekken tot:
a. het verzekeren van de veiligheid op de weg;
b. het beschermen van weggebruikers en passagiers;
c. het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;
d. het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer.
Ingevolge het tweede lid, kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen voorts strekken tot:
a. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer;
b. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte aantasting van het karakter of van de functie van objecten of gebieden.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, geschiedt de plaatsing of verwijdering van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen verkeerstekens, en onderborden voor zover daardoor een gebod of verbod ontstaat of wordt gewijzigd, krachtens een verkeersbesluit.
Ingevolge het tweede lid, geschieden maatregelen op of aan de weg tot wijziging van de inrichting van de weg of tot het aanbrengen of verwijderen van voorzieningen ter regeling van het verkeer krachtens een verkeersbesluit, indien de maatregelen leiden tot een beperking of uitbreiding van het aantal categorieën weggebruikers dat van een weg of weggedeelte gebruik kan maken.
Ingevolge artikel 21 van het Babw vermeldt de motivering van het verkeersbesluit in ieder geval welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd. Daarbij wordt aangegeven welke van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wvw 1994 genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. Indien tevens andere van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wvw 1994 genoemde belangen in het geding zijn, wordt voorts aangegeven op welke wijze de belangen tegen elkaar zijn afgewogen.
4. Ter zitting heeft [appellant] zijn betoog dat de rechtbank het door het college in beroep ingediende verweerschrift ten onrechte bij de beoordeling van het besluit van 13 maart 2014 heeft betrokken en dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het besluit van 13 maart 2014 in dat verweerschrift ten onrechte is aangevuld, ingetrokken.
5. Voor zover [appellant] betoogt dat de rechtbank een bestuurlijke lus had moeten toepassen, wordt overwogen dat de ingevolge artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb aan de rechtbank toegekende bevoegdheid een bestuurlijke lus toe te passen discretionair van aard is. In dit geval heeft de rechtbank daarvoor terecht geen aanleiding gezien, nu zij op basis van de in het verweerschrift gegeven motivering, heeft overwogen dat het college in redelijk heeft kunnen besluiten het verzoek om de gevraagde verkeersmaatregelen af te wijzen. De Afdeling zal bij de bespreking van de hierna volgende hogerberoepsgronden beoordelen of de rechtbank, gelet op de door het college gebruikte motivering en hetgeen [appellant] daartegen heeft aangevoerd, terecht tot dat oordeel heeft kunnen komen.
Het betoog faalt.
6. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college in redelijkheid niet heeft kunnen weigeren een verkeersbesluit te nemen. Daartoe voert hij aan dat het gebied rondom de Kosmoslaan in de bestemmingsplannen "HOV-baan Sterrenlaan" en "Woensel Noord-Oost 2007" is aangeduid als een "woongebied". [appellant] acht het in strijd met de woonfunctie van het gebied dat niet voldoende wordt opgetreden tegen het sluipverkeer op de Kosmoslaan. Hij wijst er in dit verband op dat in de toelichting op het bestemmingsplan Woensel Noord-Oost 2007 is opgenomen dat het plangebied drie gebiedsontsluitingswegen kent. Daaronder valt niet de Kosmoslaan, aldus [appellant]. Dat betekent dat de Kosmoslaan een zogenoemde erftoegangsweg is. Volgens [appellant] dient het college dit karakter te waarborgen en het bestemmingsplan te handhaven door middel van een verkeersbesluit.
[appellant] voert voorts aan dat de in het verleden getroffen maatregelen om de verkeerintensiteit van de Kosmoslaan terug te dringen niet effectief zijn en bovendien zijn gebaseerd op verouderde, niet representatieve gegevens. Volgens [appellant] heeft het college zijn stellingen niet onderbouwd met empirische gegevens en ligt de verkeersintensiteit vermoedelijk hoger. Daarnaast zijn mogelijke varianten onvoldoende onderzocht en is het college niet nagegaan wat de effecten van de tijdelijke afsluiting van de Kosmoslaan in 2010 en 2014 zijn geweest. Voorts acht hij van belang dat het college niet bereid is de uitstoot van fijnstof op de Kosmoslaan te meten en dat in 2007 is gemeten dat het niveau van stikstofdioxide (NO2) op de Kosmoslaan hoog was. Nu de verkeersintensiteit in de loop der jaren is gestegen, is aannemelijk dat inmiddels de grens van het toegestane niveau is overschreden, aldus [appellant]. Volgens hem ondersteunen de overige bewoners van de Kosmoslaan en de Airbornelaan, de directeur van de nabijgelegen Bijenkorfschool en het aan de Airbornelaan gevestigde gezondheidscentrum zijn verzoek om verkeersmaatregelen.
6.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 21 oktober 2015 in zaak nr. 201500538/1/A1), komt aan een college bij het nemen van een verkeersbesluit beoordelingsruimte toe bij de uitleg van de begrippen 'veiligheid op de weg' en 'bruikbaarheid (van de weg)'. Voorts is het aan dat college om de verschillende belangen die betrokken moeten worden bij het nemen van een dergelijk besluit tegen elkaar af te wegen en om te beoordelen wanneer de in artikel 2 van de Wvw 1994 vermelde belangen het nemen van een verkeersmaatregel vergen. De rechter dient te toetsen of de uitleg die het college van burgemeester en wethouders aan voormelde begrippen heeft gegeven, de grenzen van redelijke wetsuitleg te buiten gaat, of het besluit niet anderszins in strijd is met wettelijke voorschriften en of de afweging van de betrokken belangen zodanig onevenwichtig is dat dat college niet in redelijkheid tot dat besluit heeft kunnen komen.
6.2. Teneinde verkeersproblemen in de gehele wijk waarin de Kosmoslaan is gelegen te bezien, is in 2008 een VerkeersCirculatiePlan (hierna: VCP) opgesteld. Het VCP heeft geresulteerd in het besluit van het college om geen maatregelen te nemen die de verkeerscirculatie van personenauto's in het gebied wijzigen, doch aanvullende snelheidsremmende maatregelen te treffen in de Kosmoslaan, te weten de instelling van een 30 km-zone en de aanleg van verkeersdrempels en wegversmallingen, en een zoneverbod voor vrachtverkeer, uitgezonderd laden en lossen, in te stellen voor het gehele gebied Woensel-noordoost. Het college stelt zich op het standpunt dat deze maatregelen effectief zijn en ziet geen aanleiding om aan te nemen dat de getroffen maatregelen onvoldoende zijn. Het college stelt voorts dat de door [appellant] verzochte verkeersmaatregelen zullen leiden tot een onwenselijke verplaatsing van de verkeersproblematiek naar andere delen van de wijk.
6.3. In hetgeen [appellant] aanvoert, wordt geen grond gevonden voor het oordeel dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de weigering van het college om een verkeersbesluit te nemen een onevenredige afbreuk doet aan de in artikel 2 van de Wvw 1994 opgenomen belangen. De omstandigheid dat het feitelijke gebruik van een weg, naar [appellant] stelt, niet past bij de in de bestemmingsplannen aan het gebied toegekende functie, betreft één van de belangen die het college dient af te wegen in zijn besluitvorming. Bij deze afweging van de belangen heeft het college zich op het standpunt gesteld dat het in 2008 reeds verkeersmaatregelen heeft getroffen teneinde de verkeersintensiteit van de Kosmoslaan terug te dringen en dat de Kosmoslaan een relatief brede straat is met aan één zijde woningen. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de in 2008 getroffen maatregen niet effectief zijn. Daarbij is van belang dat uit een vergelijking van in 2007 en in 2013 uitgevoerde verkeerstellingen blijkt, dat de verkeersintensiteit in 2013 is afgenomen ten opzichte van 2007. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, geeft geen reden voor het oordeel dat de geconstateerde daling is gebaseerd op verouderde of niet-representatieve gegevens. [appellant] heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat de sinds de uitvoering van de tellingen doorgevoerde wijzigingen in de verkeerssituatie in de omgeving van de Kosmoslaan een zodanig effect op de verkeersintensiteit hebben gehad dat van de juistheid van de tellingen niet langer kan worden uitgegaan. Verder valt, anders dan [appellant] betoogt, niet in te zien waarom aan de gemeten daling vanwege de statistisch gezien vergelijkbare uitkomsten tussen de tellingen geen betekenis kan toekomen. De rechtbank heeft evenzeer terecht overwogen dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de door [appellant] gewenste afsluiting van de Kosmoslaan kan leiden tot ongewenste situaties in de omgeving ten aanzien van de doorstroming in het overige deel van de wijk en de omliggende wijken.
Voor zover [appellant] ter onderbouwing van zijn betoog heeft verwezen naar de toelichting op de bestemmingsplannen "HOV-baan Sterrenlaan" en "Woensel Noord-Oost 2007", heeft de rechtbank terecht overwogen dat de toelichting geen bindend onderdeel van een bestemmingsplan vormt, zodat een overtreding van de plantoelichting niet aan de orde kan zijn en de handhaving daarvan evenmin.
Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd met betrekking tot het niveau van fijnstof en stikstofdioxide geeft evenmin aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de weigering een verkeersbesluit te nemen onevenredige afbreuk doet aan de in artikel 2 van de Wvw 1994 opgenomen belangen. Uit de kaarten uit de notitie "Ambities, doelstelling en probleemanalyse, Strategische MobiliteitsAgenda 2012-2025" van de gemeente Eindhoven kan niet worden afgeleid dat de niveaus van fijnstof en stikstofdioxide op de Kosmoslaan in 2007 op een dusdanig niveau verkeerden dat aannemelijk is dat deze niveaus, als gevolg van een toename van de verkeersintensiteit, thans worden overschreden.
Dat, naar [appellant] stelt, de overige bewoners van de Kosmoslaan en de Airbornelaan, de directeur van de Bijenkorfschool en het aan de Airbornelaan gevestigde gezondheidscentrum de standpunten van [appellant] onderschrijven, wat daar verder van zij, betekent niet dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten af te zien van het treffen van nadere verkeersmaatregelen nu de door [appellant] gewenste verkeersmaatregelen naar het college stelt tot ongewenste verkeerssituaties in de omgeving leiden, hetgeen niet in het algemeen belang is. De rechtbank is terecht tot dezelfde conclusie gekomen.
Het betoog faalt.
7. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak dient te worden bevestigd, voor zover aangevallen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Duifhuizen, griffier.
w.g. Steendijk w.g. Duifhuizen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 januari 2016
724.