ECLI:NL:RVS:2016:1404

Raad van State

Datum uitspraak
25 mei 2016
Publicatiedatum
25 mei 2016
Zaaknummer
201507432/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Kramer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Schermerhorn en de legalisatie van illegale aanbouwen

Op 25 mei 2016 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak over het bestemmingsplan "[locatie 1] Schermerhorn" dat op 25 juni 2015 door de raad van de gemeente Alkmaar is vastgesteld. Appellanten, wonend te Schermerhorn, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat zij van mening zijn dat de bestaande aanbouw op het perceel illegaal is gebouwd en ten onrechte als zodanig is bestemd in het nieuwe bestemmingsplan. De appellanten stellen dat het bestemmingsplan niet enkel moet dienen ter legalisatie van illegale bouwwerken, maar ook richting moet geven aan toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen. Ze betogen dat de aanbouw hun woon- en leefklimaat ernstig aantast door de verdichting van de bebouwing en de belemmering van hun uitzicht.

De Raad van State heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de raad beleidsvrijheid heeft bij de vaststelling van bestemmingsplannen en dat deze beslissing terughoudend moet worden getoetst. De Afdeling heeft geoordeeld dat de raad in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de aanbouw te legaliseren, ondanks dat deze in strijd was met het vorige bestemmingsplan. De raad heeft de belangen van de appellanten meegewogen, maar heeft geconcludeerd dat de aanbouw niet leidt tot een ernstige aantasting van hun woon- en leefklimaat. De Afdeling heeft het beroep van de appellanten ongegrond verklaard, wat betekent dat het bestemmingsplan en de legalisatie van de aanbouw zijn bevestigd.

De uitspraak benadrukt dat een bestemmingsplan kan worden gebruikt om een illegale situatie planologisch mogelijk te maken, mits er een zorgvuldige belangenafweging plaatsvindt. De Raad van State heeft geen aanleiding gezien om te oordelen dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot de vaststelling van het bestemmingsplan, en heeft de proceskostenveroordeling afgewezen.

Uitspraak

201507432/1/R1.
Datum uitspraak: 25 mei 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B] (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Schermerhorn, gemeente Alkmaar,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Alkmaar,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 25 juni 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "[locatie 1] Schermerhorn" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld hebben [partij A] en [partij B] (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: [partij]) een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 april 2016, waar [appellant], bijgestaan door mr. A.T.A.M. Schouw, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand, en de raad, vertegenwoordigd door R.S. van Diepen, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is [partij] als partij gehoord.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in een planologische regeling voor het perceel [locatie 1] in Schermerhorn. Op het perceel staat een woning met een aanbouw. De aanbouw is in 2013 in strijd met het vorige bestemmingsplan gebouwd. Voor de aanbouw was eerder een omgevingsvergunning verleend, maar niet is in geschil dat de aanbouw zoals die uiteindelijk is gebouwd niet in overeenstemming is met die vergunning. In het voorliggende plan heeft de raad beoogd de gerealiseerde aanbouw als zodanig te bestemmen.
3. [appellant] woont op het perceel [locatie 2] direct naast het plangebied. Hij betoogt dat de bestaande aanbouw ten onrechte als zodanig is bestemd. Hiertoe voert hij aan dat de aanbouw illegaal is gebouwd. Volgens [appellant] dient een bestemmingsplan richting te geven aan mogelijke ruimtelijke ontwikkelingen en moet het niet dienen uitsluitend ter legalisatie van illegaal gerealiseerde bouwwerken. In dit verband wijst [appellant] er op dat het vorige bestemmingsplan recent nog is vastgesteld en dat de aanbouw daarin niet was bestemd.
[appellant] voert verder aan dat zijn woon- en leefklimaat ernstig wordt aangetast. De aanbouw leidt volgens hem tot een zeer grote verdichting van de bebouwing en een aantasting van de openheid van zijn woonomgeving. Volgens [appellant] is de aanbouw te groot en te hoog en staat hij te dicht op de grens met zijn perceel. [appellant] voert ook aan dat door de aanbouw het uitzicht vanaf zijn perceel wordt belemmerd. Volgens [appellant] heeft de raad zijn belang bij een vrij uitzicht onvoldoende meegewogen.
4. Ten behoeve van de woning met aanbouw is de bestemming "Wonen" toegekend. De woning en de aanbouw liggen binnen een bouwvlak. Daarmee maakt de aanbouw deel uit van het hoofdgebouw.
Ter plaatse van de aanbouw zijn de aanduidingen "maximum bouwhoogte (m) = 4" en "maximum goothoogte (m) = 4" toegekend.
Ingevolge artikel 4, lid 4.1, onder a, zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor wonen.
Ingevolge lid 4.2.2 gelden voor hoofdgebouwen de volgende regels:
a. hoofdgebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
b. de bouwhoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste de met de aanduiding "maximale bouwhoogte (m)" aangegeven bouwhoogte;
c. de goothoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste de met de aanduiding "maximale goothoogte (m)" aangegeven goothoogte.
Ingevolge lid 4.3.2, onder a, bedraagt de totale oppervlakte van erfbebouwing, buiten het bouwvlak, ten hoogste 50% van het zij- en achtererf met een maximum van 50 m².
5. De aanbouw heeft een oppervlakte van ongeveer 90 m², een hoogte van ongeveer 3,40 m en een diepte variërend van 6 m tot 8,5 m.
6. In het vorige bestemmingsplan "Dorpskernen 2011", vastgesteld door de raad op 26 juni 2012, was uitsluitend ter plaatse van het oorspronkelijke hoofdgebouw een bouwvlak toegekend. Daarbuiten was erfbebouwing, waaronder aanbouwen, met een maximum van 50 m² toegestaan. De toegestane hoogte van aanbouwen was tot een afstand van 2,5 m van het hoofdgebouw maximaal 4 m en vanaf 2,5 m van het hoofdgebouw maximaal 3 m.
7. De aanbouw was vanwege de oppervlakte en de hoogte in strijd met het vorige bestemmingsplan. In het algemeen kunnen echter aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen. Anders dan [appellant] stelt, staat de omstandigheid dat de aanbouw illegaal is gebouwd, er niet aan in de weg dat in het voorliggende plan een positieve bestemming wordt toegekend. Een bestemmingsplan mag worden aangewend om een illegale situatie planologisch mogelijk te maken, maar niet zonder de ruimtelijke gevolgen van die situatie te onderzoeken en een belangenafweging te maken, hetgeen de raad heeft gedaan. Voorts is weliswaar het vorige bestemmingsplan relatief kort geleden vastgesteld, maar geen wettelijke bepaling verzet zich er tegen dat eerder dan na afloop van de planperiode van 10 jaar voor bepaalde gronden een nieuwe bestemmingsregeling wordt vastgesteld. Ook het vertrouwensbeginsel, voor zover [appellant] daar ter zitting een beroep op heeft gedaan, verzet zich daar niet tegen.
8. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat hij de bestaande aanbouw vanuit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar acht. Weliswaar neemt door de aanbouw de bebouwingsdichtheid op het perceel toe, maar de raad heeft in aanmerking mogen nemen dat de bebouwingsdichtheid niet groter wordt dan op andere percelen in de omgeving, waaronder ook het perceel van [appellant]. Voor zover [appellant] ter zitting naar voren heeft gebracht dat geen rekening is gehouden met de mogelijkheid om bijgebouwen tot een oppervlakte van 50 m² te bouwen, heeft de raad in aanmerking mogen nemen dat ook in dat geval, gelet op de omvang van het perceel, geen onaanvaardbare verdichting optreedt. De raad heeft verder in aanmerking mogen nemen dat de bouwhoogte van 4 m en de oppervlakte van 90 m² niet afwijken van de bebouwing op de achtererven van andere percelen aan het Westeinde. Vaststaat voorts dat de aanbouw op ongeveer 0,6 m van de grens met het perceel van [appellant] staat. De raad heeft terecht gesteld dat deze afstand niet ongebruikelijk is voor de omgeving waarbinnen op meerdere percelen bebouwing dicht op de zijdelingse perceelsgrenzen staat. Verder is van belang dat geen blijvend recht op vrij uitzicht bestaat. De raad is in de zienswijzenota naar aanleiding van de zienswijze van [appellant] ingegaan op het aspect uitzicht. Dat de raad aan het belang van [appellant] bij een onbelemmerd uitzicht geen doorslaggevend gewicht heeft toegekend, betekent niet dat de raad dit belang niet heeft meegewogen.
Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de aanbouw niet leidt tot een ernstige aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellant]. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen voorzien in een planregeling voor de aanbouw. Het betoog faalt.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J. Kramer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B.C. Bošnjaković, griffier.
w.g. Kramer w.g. Bosnjakovic
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2016
410-821.