201505546/1/A1.
Datum uitspraak: 25 mei 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
[appellante], wonend te Leiden,
appellante,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag (hierna: de rechtbank) van 15 juni 2015 in zaken nrs. 15/3089 en 15/3090 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Leiden.
Procesverloop
Bij besluit van 21 oktober 2014 heeft het college onder meer [appellante] gelast de op het perceel, kadastraal bekend gemeente Leiden, sectie [.], nr. [….], plaatselijk bekend als [locatie] te Leiden (hierna: het perceel), aanwezige stallen te verwijderen en verwijderd te houden en het gebruik van het perceel ten behoeve van het stallen en weiden van paarden en geiten te staken en gestaakt te houden.
Bij besluit van 13 april 2015 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 21 oktober 2014 herroepen, de last onder dwangsom ten aanzien van het strijdige gebruik van het perceel ten behoeve van het stallen en weiden van paarden en geiten in stand gelaten en de last onder dwangsom ten aanzien van het oprichten en in stand houden van de op het perceel aanwezige stallen ingetrokken.
Bij uitspraak van 15 juni 2015 heeft de rechtbank het door [appellante] tegen het besluit van 13 april 2015 ingestelde beroep gegrond verklaard, dit besluit vernietigd voor zover het betreft de last onder dwangsom gericht op het gebruik van het perceel ten behoeve van het stallen en weiden van dieren, niet zijnde de pony die [appellante] in eigendom heeft, bepaald dat de dwangsom € 2.500,00 bedraagt, bepaald dat de begunstigingstermijn wordt verlengd tot zes weken na de bekendmaking van deze uitspraak en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 13 april 2015, voor zover dit is vernietigd.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 april 2016, waar [appellante], bijgestaan door mr. M. van Duijn, advocaat te Den Haag, en het college, vertegenwoordigd door mr. B. den Hertog en mr. I.A.A. van Hooff, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het perceel heeft een grootte van 1.200 m2, is gelegen in een stedelijke omgeving en is aan alle zijden omringd door de achtertuinen van rijtjeshuizen aan de [locatie] te Leiden. Op het perceel hield [appellante] een pony.
2. [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het gebruik van het perceel ten behoeve van het stallen en weiden van een pony niet in strijd is met het bestemmingsplan "Zuidelijke Schil" (hierna: het bestemmingsplan). De rechtbank is volgens [appellante] ten onrechte tot het oordeel gekomen dat het houden van een pony niet past in een stedelijke omgeving en qua ruimtelijke uitstraling in strijd is met de ter plaatse geldende woon- en tuinbestemming. Uit de inhoud en strekking van de planvoorschriften bij de bestemming "Tuin" volgt dat het houden van dieren niet in strijd is met het bestemmingsplan, aldus [appellante]. Voorts voert zij aan dat het houden van de pony onder de beschermende werking van het overgangsrecht van het bestemmingsplan valt. Het houden van de pony op het perceel was immers niet in strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan "Professoren- en Burgemeesterswijk", aldus [appellante].
2.1. De rechtbank heeft terecht, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 5 december 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY5089, overwogen dat de vraag of het bestreden gebruik van het perceel in strijd is met de woon- en tuinbestemming moet worden beantwoord aan de hand van de ruimtelijke uitstraling die het houden van de pony gezien zijn aard, intensiteit en omvang heeft. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het gebruik van het perceel ten behoeve van het weiden en stallen van de pony niet valt te rijmen met de ter plaatse geldende woon- en tuinbestemming. Voorts heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college daarbij heeft kunnen betrekken dat het perceel onderdeel uitmaakt van een woonwijk, dat het perceel wordt ingeklemd door woningen en dat het stallen en weiden van de pony zich niet verhoudt tot de stedelijke omgeving. Dat in de planvoorschriften niet expliciet het houden van een pony is verboden en slechts voor het bouwen van een dierenhok is bepaald dat het college daarvoor toestemming kan verlenen door van het bestemmingsplan af te wijken, zoals [appellante] betoogt, maakt niet dat het houden van een pony ter plaatse is toegestaan. Daarbij wordt voorts overwogen dat de pony niet wordt gehouden in een dierenhok, maar in de aanwezige stal en weide. Hetgeen [appellante] aanvoert inzake artikel 2.2, eerste lid, van de Wet dieren, artikel 1.18 van het Activiteitenbesluit milieubeheer en artikel 5:40 van de algemene plaatselijke verordening 2015 van de gemeente Leiden, wat daar ook van zij, leidt evenmin tot een ander oordeel, nu in dit geval aan de orde is of het houden op het perceel van een pony vanwege de ruimtelijke uitstraling daarvan in strijd is met het bestemmingsplan.
2.2. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het houden van de pony op het perceel gelet op de ruimtelijke uitstraling daarvan in strijd is met de bestemming "Tuin / (Openbaar) Groen / Speelterrein" van het voorheen geldende bestemmingsplan "Professoren- en Burgemeesterswijk". Voor de motivering daarvan wordt verwezen naar hetgeen hiervoor onder 2.1 ten aanzien van de ruimtelijke uitstraling bij het houden van een pony bij de vergelijkbare woon- en tuinbestemming van het geldende bestemmingsplan is overwogen. Omdat, zoals tussen partijen niet in geschil is, pas na inwerkingtreding van het voorheen geldende bestemmingsplan "Professoren- en Burgemeesterswijk" dieren op het perceel worden gehouden, was het houden van een pony evenmin krachtens de overgangsbepalingen van dat bestemmingsplan toegestaan.
Nu het houden van de pony reeds strijdig was met het voorheen geldende bestemmingsplan en niet krachtens de overgangsbepalingen van dat plan was toegestaan, valt het stallen en weiden van de pony op het perceel niet onder de beschermende werking van het overgangsrecht van het geldende bestemmingsplan.
2.3. Onder deze omstandigheden was het college derhalve bevoegd om handhavend op te treden tegen het houden van de pony op het perceel wegens strijd met het bestemmingsplan.
Het betoog faalt.
3. Het beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Nu hieruit volgt dat zich geen van de in artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht opgenomen omstandigheden voordoet op grond waarvan een veroordeling tot vergoeding van geleden schade kan worden uitgesproken, zal het ter zitting door [appellante] gedane verzoek daartoe reeds daarom worden afgewezen.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, griffier.
w.g. Van der Spoel w.g. Montagne
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2016
374-761.
BIJLAGE
Bestemmingsplan “Zuidelijke Schil”
Artikel 9 Woondoeleinden (W) 9.1 doeleindenomschrijving 9.1.1 De op de kaart voor woondoeleinden (W) aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. woondoeleinden in de vorm van eengezinshuizen, meergezinshuizen, wooneenheden en bijzondere woongebouwen; b. met de daarbij behorende tuinen, erven, stoepen; c. de bijbehorende paden, straten, groenvoorzieningen, water, speelruimte en leidingen (…).
Artikel 16 Tuin (T) 16.1 doeleindenomschrijving a. De op de kaart voor tuin aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen, waterpartijen en hofjes met de daarbij behorende toegangspaden en leidingen.
16.4 vrijstellingen 16.4.1 aanbouwen en bijgebouwen Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van het bepaalde in artikel 16.3.1 ten behoeve van de bouw van een aanbouw aan een hoofdgebouw en/of een bijgebouw mits: (…) f. het niet mogelijk is de aanbouw of het bijgebouw te bouwen op gronden in een aangrenzende bestemming waarbinnen bebouwing is toegestaan of waarbinnen de maximaal toegestane bebouwing al is gerealiseerd; g. het bepaalde sub f geldt niet voor zover het bijgebouw bestaat uit een berging voor fietsen of tuingereedschappen, dierenhok of volière over een grondoppervlakte van maximaal 8 m2.
Artikel 35 Overgangsbepalingen (…) 35.2 ten aanzien van het gebruik Het bestaande gebruik van gronden en bouwwerken, dat in strijd is met het bestemmingsplan, mag worden voortgezet. Het is toegestaan dit strijdige gebruik te wijzigen, indien deze wijziging ten doel heeft het gebruik meer in overeenstemming te brengen met de bestemming volgens het plan. Het is voorts toegestaan dit strijdige gebruik te wijzigen in een ander afwijkend gebruik, mits de afwijking naar de aard ten opzichte van het plan niet wordt vergroot. Het hiervoor gestelde geldt niet voor gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende plan en niet krachtens de overgangsbepalingen van dat plan was toegestaan.
Bestemmingsplan “Professoren- en Burgemeesterswijk”
Artikel 12 Tuin / (Openbaar) Groen / Speelterrein 1. Doeleinden De gronden op de kaart aangewezen voor Tuin / (openbaar) Groen / Speelterrein zijn bestemd voor het gebruik als tuinen, groenvoorzieningen, waterpartijen, al dan niet verharde speelruimte, fiets- en voetpaden, erf, ondergrondse leidingen en binnen de bestemming passende andere bouwwerken.