ECLI:NL:RVS:2016:1406

Raad van State

Datum uitspraak
25 mei 2016
Publicatiedatum
25 mei 2016
Zaaknummer
201505629/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R. van der Spoel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen omgevingsvergunning voor herbouwen bijgebouw in Heeswijk-Dinther

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die op 3 juni 2015 het beroep van [appellante] ongegrond verklaarde. [appellante] had bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning die op 5 augustus 2013 door het college van burgemeester en wethouders van Bernheze was verleend voor het herbouwen van een bijgebouw op het perceel [locatie 1] te Heeswijk-Dinther. De rechtbank oordeelde dat het college in redelijkheid omgevingsvergunning had kunnen verlenen, ondanks dat het bouwplan in strijd was met het bestemmingsplan, omdat het bijgebouw dichter bij de zijdelingse perceelgrens zou komen dan de vereiste 5 meter.

Tijdens de zitting op 20 april 2016 werd de zaak behandeld, waarbij [appellante] werd vertegenwoordigd door haar vennoten en advocaat mr. H.A. Pasveer. Het college werd vertegenwoordigd door mr. M.J.M. Ploegmakers, en [vergunninghouder] door mr. J. van Groningen. [appellante] voerde aan dat de rechtbank niet had onderkend dat de omgevingsvergunning niet in redelijkheid kon worden verleend, omdat het bijgebouw het uitzicht en de lichtinval van de woning [..] zou beperken. De rechtbank had echter terecht overwogen dat het college rekening had gehouden met de belangen van [appellante] en dat de afstand van het bijgebouw tot de woningen [..] en [..] voldoende was om de vergunning te rechtvaardigen.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het college de belangen van [appellante] had afgewogen en dat de vergunningverlening niet in strijd was met de geldende regels. De beslissing van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201505629/1/A1.
Datum uitspraak: 25 mei 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te Heeswijk-Dinther, gemeente Bernheze, (hierna: [appellante]), waarvan de vennoten zijn [vennoot A] en [vennoot B],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 3 juni 2015 in zaak nr. 14/1850 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Bernheze.
Procesverloop
Bij besluit van 5 augustus 2013 heeft het college [vergunninghouder] omgevingsvergunning verleend voor het herbouwen van een bijgebouw op het perceel [locatie 1] te Heeswijk-Dinther (hierna: het perceel).
Bij besluit van 6 mei 2014 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 juni 2015 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [vergunninghouder] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 april 2016, waar [appellante], vertegenwoordigd door haar vennoten, bijgestaan door mr. H.A. Pasveer, advocaat te ‘s-Hertogenbosch, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.J.M. Ploegmakers, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghouder], bijgestaan door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis, verschenen.
Overwegingen
1. Op 12 juni 2013 heeft het college een sloopmelding ontvangen voor het slopen van een bijgebouw op het perceel, welk bijgebouw vervolgens ook is gesloopt. Bij besluit van 5 augustus 2013 heeft het college [vergunninghouder] omgevingsvergunning verleend voor het herbouwen van een bijgebouw op het perceel. Het betreft een garage met berging. De omgevingsvergunning is verleend in afwijking van het bestemmingsplan, nu de afstand tot de zijdelingse perceelgrens minder is dan de vereiste 5 m.
Het bouwplan zal op een afstand van 7 m van de woning aan de [locatie 2] en op een afstand van 3 m van de woning aan de [locatie 3] worden gerealiseerd. [appellante] is eigenaresse van de woningen aan de [locatie 2] en [..] (hierna: de woning [..] onderscheidenlijk de woning [..]). Haar vennoten bewonen de woning [..]. In de woning [..] zijn arbeidsmigranten gehuisvest.
[appellante] verzet zich tegen de realisering van het bijgebouw, omdat daardoor het uitzicht en de lichtinval van de woning [..] wordt beperkt en het voorziene bijgebouw op de perceelgrens zal worden gerealiseerd.
2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied Bernheze" rust op het perceel de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden" met de aanduiding "wonen".
Ingevolge artikel 5.2.7, aanhef en onder b, van de planregels is de afstand van vrijstaande bijgebouwen bij de woning tot de zijdelingse perceelgrens minimaal 5 m en de gezamenlijke oppervlakte van de vrijstaande bijgebouwen bij de woning maximaal 100 m2.
Ingevolge artikel 5.4.1, aanhef en onder a, kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in 5.2 voor een kleinere afstand tot de zijdelingse perceelgrens, onder de voorwaarden dat:
1. dit uit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is;
2. hierdoor de verkeersveiligheid niet wordt aangetast.
3. Niet in geschil is dat het bouwplan voldoet aan de twee criteria om met toepassing van artikel 5.4.1, aanhef en onder a, van de planregels omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1o, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht te verlenen.
4. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet in redelijkheid omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen. Zij voert aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het voorziene bijgebouw op ruime afstand van de woning [..] is gelegen en dat het college ten onrechte de afstand van de woning [..] tot de straat van belang heeft geacht. De woning [..] is gelet op de ramen in de kopgevel daarvan niet op het erf georiënteerd, aldus [appellante]. Verder wijst zij erop dat het zicht en lichttoetreding van de woning [..] worden beperkt door realisering van het voorziene bijgebouw, temeer daar dat bijgebouw 6 m hoog is. Weliswaar is bij besluit van 17 juni 2013 omgevingsvergunning verleend voor de realisering van een erfafscheiding tussen de woning [..] en het voorziene bijgebouw, maar die erfafscheiding is slechts 2 m hoog, aldus [appellante]. Zij wijst daarnaast erop dat het college ten onrechte een vergelijking heeft gemaakt met het bestemmingsplan "De Kommen van Bernheze", nu het bouwplan ook in strijd is met dat bestemmingsplan. Voorts voert zij aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat, gelet op de beperkte grootte van het perceel, de gekozen locatie van het voorziene bijgebouw acceptabel is. Het bijgebouw kan meer richting de straat worden verplaatst, zodat er een grotere afstand ontstaat tussen het bouwplan en de ramen in de kopgevel van de woning [..]. Tot slot voert zij aan dat het college aan het besluit van 6 mei 2014 ten onrechte ten grondslag heeft gelegd dat de woning [..] zal worden verplaatst.
4.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college in zijn belangenafweging rekening heeft gehouden met de door [appellante] aangevoerde belangen en in redelijkheid omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen in afwijking van de afstandseis als bedoeld in artikel 5.2.7, aanhef en onder b, van de planregels.
De rechtbank heeft dienaangaande terecht overwogen dat het college bij het beoordelen van het bouwplan de ligging van het bijgebouw ten opzichte van de woningen [..] en [..] van doorslaggevend belang heeft kunnen achten. Het college is in zijn besluitvorming uitgegaan van de correcte afstand van 7 m onderscheidenlijk 3 m van het bouwplan tot de woningen [..] respectievelijk [..]. Gelet op deze afstanden is de woning [..] relatief gezien op ruimere afstand tot het voorziene bijgebouw gelegen dan de woning [..]. In navolging van het college heeft de rechtbank terecht overwogen dat de woning [..] op het erf is georiënteerd. Niet valt in te zien dat het college daarbij de afstand van de woning [..] tot de straat niet in zijn besluitvorming heeft kunnen betrekken, nu de ruime afstand tot de straat een indicatie is dat de woning [..] niet op de straat, maar op het erf is georiënteerd. Daaromtrent is ter zitting van de Afdeling verder gebleken dat de ingang van die woning niet aan de kopgevel maar aan de zijgevel is aangebracht, die niet is gericht naar het voorziene bijgebouw. Ook zijn ramen in onder meer de woonkamer aangebracht die uitzicht hebben op het erf. Dat op de begane grond eveneens drie ramen in de kopgevel van woning [..] zijn aangebracht, maakt gezien het vorenstaande niet dat de woning [..], zoals gesteld, reeds daarom op de straat is georiënteerd. Voorts heeft het college, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de aan [appellante] vergunde erfafscheiding, indien deze door haar wordt gerealiseerd, het uitzicht vanuit de woning [..] en de kopgevel van de woning [..] op het bijgebouw verder zal beperken.
De rechtbank heeft evenzeer terecht overwogen, dat [appellante] niet heeft onderbouwd in hoeverre het uitblijven van de verplaatsing van de woning [..] ten gevolge van de bij besluit van 31 juli 2012 door het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant gegeven reactieve aanwijzing, kan leiden tot de onrechtmatigheid van het besluit op bezwaar van 6 mei 2014. Uit het besluit van 6 mei 2014 volgt niet dat het college de omgevingsvergunning heeft verleend, omdat de woning [..] wordt verplaatst. De rechtbank heeft verder terecht overwogen dat duidelijk is dat het college niet de bedoeling heeft gehad de in het bestemmingsplan "De Kommen van Bernheze" geldende regels voor het bijgebouw in deze zaak te laten gelden. Het college heeft met verwijzing naar dat bestemmingsplan slechts willen aangeven dat een afstand van 3 m tussen een bijgebouw en een woning in situaties waarbij de dichtheid van de bebouwing groot is, zoals op het perceel het geval is, niet uitzonderlijk is.
Dat het voorziene bijgebouw ook op een andere locatie kan worden gerealiseerd die minder bezwaren heeft voor [appellante], maakt, naast het gegeven dat het college gehouden is te beslissen op de aanvraag zoals die is ingediend, onder voornoemde omstandigheden niet dat het college niet in redelijkheid een omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen voor de herbouw van een bijgebouw.
Het betoog faalt.
5. [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het bouwplan in strijd is met de bouwverordening, nu er een tussenruimte is tussen de bestaande erfafscheiding en het voorziene bijgebouw.
5.1. Ingevolge artikel 2.5.17, eerste lid, van de bouwverordening Bernheze 2012 moet de zijdelingse begrenzing van een bouwwerk ten opzichte van de zijdelingse grens van het erf zodanig zijn gelegen dat tussen dat bouwwerk en de op het aangrenzende erf aanwezige bebouwing geen tussenruimten ontstaan die:
a. vanaf de hoogte van het erf tot 2,2 m daarboven minder dan 1 m breed zijn;
b. niet toegankelijk zijn.
5.2. De rechtbank heeft terecht overwogen dat na realisering van het voorziene bijgebouw geen sprake zal zijn van een vrije ruimte als bedoeld in artikel 2.5.17, eerste lid, van de bouwverordening. Het bijgebouw wordt gelet op de bouwtekeningen behorend bij de omgevingsvergunning immers gebouwd tegen de erfafscheiding.
Het betoog faalt.
6. [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het bouwplan niet alleen in strijd is met het bestemmingsplan wegens de afstand tot de zijdelingse perceelgrens, maar dat die strijdigheid ook bestaat wegens de overschrijding van de toegestane gezamenlijke oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen als bedoeld in artikel 5.2.7, aanhef en onder b, van de planregels.
6.1. [appellante] heeft deze grond en de daaraan ten grondslag liggende feiten voor het eerst in hoger beroep aangevoerd. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de uitspraak van de rechtbank en er geen reden is waarom dit betoog niet reeds bij de rechtbank kon worden aangevoerd, en [appellante] dit uit een oogpunt van een zorgvuldig en doelmatig gebruik van rechtsmiddelen had behoren te doen, dient dit betoog buiten beschouwing te blijven.
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, griffier.
w.g. Van der Spoel w.g. Montagne
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2016
374-761.