ECLI:NL:RVS:2016:1407

Raad van State

Datum uitspraak
25 mei 2016
Publicatiedatum
25 mei 2016
Zaaknummer
201506236/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant inzake kinderopvangtoeslag en proceskostenvergoeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 15 juni 2015, waarin het beroep van [appellante] niet-ontvankelijk werd verklaard en haar verzoek om schadevergoeding werd toegewezen. De rechtbank had geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen tegemoet was gekomen aan het bezwaar van [appellante] met betrekking tot de kinderopvangtoeslag voor het jaar 2009, vastgesteld op € 3.872,00. De rechtbank oordeelde dat er geen proceskostenvergoeding moest worden toegekend, omdat [appellante] volgens de rechtbank geen proceskosten had gemaakt in de beroepsfase.

In het hoger beroep betoogt [appellante] dat de rechtbank ten onrechte geen proceskostenvergoeding heeft toegekend. Zij stelt dat het forfaitaire stelsel van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) inhoudt dat de hoogte van de werkelijk gemaakte kosten van rechtsbijstand niet relevant is voor de vraag of een tegemoetkoming in de proceskosten moet worden toegekend. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat [appellante] geen kosten heeft gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen. De Afdeling vernietigt de uitspraak van de rechtbank voor zover deze het verzoek om proceskostenvergoeding heeft afgewezen en veroordeelt de Belastingdienst/Toeslagen tot vergoeding van de proceskosten in hoger beroep.

De beslissing van de Afdeling houdt in dat de Belastingdienst/Toeslagen € 1.240,00 aan [appellante] moet vergoeden voor de proceskosten, en dat het door [appellante] betaalde griffierecht van € 248,00 voor de behandeling van het hoger beroep ook vergoed moet worden. De uitspraak is gedaan door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, en is openbaar uitgesproken op 25 mei 2016.

Uitspraak

201506236/1/A2.
Datum uitspraak: 25 mei 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 15 juni 2015 in zaak nr. 12/1516 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 25 maart 2011 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag van [appellante] voor het jaar 2009 vastgesteld op een bedrag van € 3.872,00.
Bij besluit van 19 april 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 juni 2015 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard en haar verzoek om schadevergoeding toegewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Met toestemming van partijen is afgezien van een behandeling van de zaak ter zitting.
Overwegingen
1. De rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat de Belastingdienst/Toeslagen is tegemoet gekomen aan het bezwaar. De rechtbank heeft het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden toegewezen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling, omdat [appellante] naar het oordeel van de rechtbank in de beroepsfase geen proceskosten heeft gemaakt.
2. [appellante] betoogt dat de rechtbank haar ten onrechte geen proceskostenvergoeding in beroep heeft toegekend. Zij voert daartoe aan dat uit het forfaitaire stelsel van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) volgt dat de hoogte van de werkelijk gemaakte kosten van rechtsbijstand niet relevant is voor de vraag of een tegemoetkoming in de proceskosten moet worden toegekend. Het was niet aan de rechtbank om te treden in de beoordeling van de door haar met haar gemachtigde gemaakte afspraak, aldus [appellante].
2.1. Zoals de Afdeling in de uitspraak van 22 april 2015 in zaak nr. 201406774/1/A2 heeft overwogen, is uitgangspunt van het in de bijlage bij het Bpb opgenomen forfaitaire vergoedingsstelsel en de jurisprudentie, dat voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand kosten in rekening worden gebracht. Gegeven dit stelsel is het bedrag van de werkelijk in rekening gebrachte kosten niet relevant voor de vraag of een tegemoetkoming in de gemaakte proceskosten moet worden toegekend. Het is niet aan de rechter om te treden in de beoordeling van de terzake door de betrokkene en de gemachtigde gemaakte afspraak.
Het beroepschrift en het aanvullend beroepschrift zijn opgesteld door mr. N.J. Brouwer, werkzaam bij DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringmaatschappij N.V. Voorts heeft D.S.C. Jansen, destijds als jurist werkzaam bij Van de Vijfeijke Management B.V., twee aanvullende beroepschriften opgesteld en heeft deze [appellante] vertegenwoordigd ter zitting bij de rechtbank. Daarmee zijn proceshandelingen als bedoeld in de bijlage bij het Bpb verricht door een derde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent. Het gastouderbureau heeft kosten in rekening gebracht voor de rechtsbijstand die in de beroepsfase door Jansen is verleend. Verder mag ervan worden uitgegaan dat ook mr. N.J. Brouwer kosten in rekening heeft gebracht. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat [appellante] in de beroepsfase geen kosten heeft gemaakt, die voor vergoeding door de Belastingdienst/Toeslagen in aanmerking komen.
Het betoog slaagt.
3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voor zover de rechtbank het verzoek om vergoeding van de in beroep gemaakte proceskosten heeft afgewezen. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de Belastingdienst/Toeslagen veroordelen in de door [appellante] in beroep gemaakte proceskosten. De Afdeling ziet aanleiding 2 punten toe te kennen. Per punt wordt volgens de bijlage bij het Bpb een forfaitair bedrag van € 496,00 toegekend, hetgeen neerkomt op € 992,00.
4. De Belastingdienst/Toeslagen dient tot vergoeding van de proceskosten in hoger beroep te worden veroordeeld. Jansen, thans als jurist werkzaam voor Jur-Proficio, heeft namens [appellante] een hogerberoepschrift ingediend. Hiervoor zal de Afdeling 0,5 punt toekennen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 15 juni 2015 in zaak nr. 12/1516, voor zover de rechtbank het verzoek van [appellante] om een vergoeding van de in beroep gemaakte proceskosten heeft afgewezen;
III. veroordeelt de Belastingdienst/Toeslagen tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.240,00 (zegge: twaalfhonderdveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV. gelast dat de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 248,00 (zegge: tweehonderdachtenveertig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. van Zanten, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Van Zanten
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2016
97-809.