201600782/1/R6.
Datum uitspraak: 25 mei 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te Voorthuizen, gemeente Barneveld,
en
de raad van de gemeente Barneveld,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 16 december 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "Holzenbosch" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant A] en [appellant B] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 april 2016, waar [appellant A] en [appellant B] en de raad, vertegenwoordigd door drs. V.N. Bouma en drs. E. Komdeur, beiden werkzaam bij de gemeente Barneveld, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Met het plan wordt een nieuwe woonwijk aan de zuidzijde van de kern Voorthuizen mogelijk gemaakt. Deze nieuwe woonwijk draagt de naam Holzenbosch. Deze wijk zal uit ongeveer 326 nieuwe woningen bestaan. [appellant A] en [appellant B] kunnen zich niet met het plan verenigen. Het gaat hen in het bijzonder om een aantal in het plan voorziene woningen aan de noordrand van het plangebied, waar zij tegenover wonen.
Behandeling zienswijzen
3. [appellant A] en [appellant B] betogen dat de raad de door hen ingediende zienswijzen niet juist heeft behandeld. In dit verband voeren zij aan dat de raad niet op alle zienswijzen individueel volledig heeft gereageerd en in sommige gevallen ten onrechte heeft verwezen naar de reactie op andere zienswijzen.
3.1. [appellant A] en [appellant B] betogen dat de wijze waarop de raad de naar voren gebrachte zienswijzen heeft behandeld in strijd is met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
Artikel 3:46 van de Awb verzet zich er niet tegen dat de raad de zienswijzen samengevat weergeeft. Dat niet op ieder argument ter ondersteuning van een zienswijze afzonderlijk en uitputtend is ingegaan, is op zichzelf geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet voldoende is gemotiveerd. Niet is gebleken dat essentiële bezwaren of argumenten niet in de overwegingen zijn betrokken.
Het betoog faalt.
Maximaal toegestane bouw- en goothoogte
4. [appellant A] en [appellant B] kunnen zich niet verenigen met de in het plan toegestane maximale bouw- en goothoogte van de voorziene woningen in de nabijheid van hun eigen woningen. Hiertoe voeren zij aan dat met die hoogten een te groot bouwvolume wordt toegestaan en dat dat niet passend is in de omgeving. Zij wijzen er in dit verband nog op dat hun eigen woningen lager zijn dan de voorziene woningen.
4.1. Aan het door [appellant A] en [appellant B] bestreden plandeel zijn de bestemming "Wonen - 1" en de aanduiding "vrijstaand" toegekend.
Ingevolge artikel 8, lid 8.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de voor de bestemming "Wonen - 1" aangewezen gronden onder meer bestemd voor wonen (niet zijnde gestapelde woningen).
Ingevolge lid 8.2.1 mogen ter plaatse van de aanduiding "vrijstaand" uitsluitend vrijstaande woningen met per bouwvlak maximaal één woning worden gebouwd. De goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan ter plaatse van de desbetreffende aanduidingen is aangegeven. In het geval van de vrijstaande woningen waarmee [appellant A] en [appellant B] zich niet kunnen verenigen betreft dit onderscheidenlijk 3 en 9 meter.
4.2. Het betoog van [appellant A] en [appellant B] komt erop neer dat de bij recht toegestane maximale goothoogte van 3 meter en bouwhoogte van 9 meter niet passend is in de omgeving en dat de voorziene woningen daarmee onvoldoende aansluiten op de omgeving. De raad heeft gesteld dat ook ter plaatse van de woningen van [appellant A] en [appellant B] woningen met een maximale bouwhoogte van 9 meter zijn toegestaan. De raad heeft bij het planologisch mogelijk maken van nieuwe woningen bij die hoogte willen aansluiten. Dat uitgangspunt van de raad acht de Afdeling niet onredelijk. Dat de woningen van [appellant A] en [appellant B] feitelijk lager zijn dan 9 meter doet daaraan niet af: ook ter plaatse van hun woningen zouden woningen van maximaal 9 meter hoog kunnen worden gerealiseerd. De raad heeft zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de voor de voorziene woningen bij recht toegestane maximale goot- en bouwhoogte vanuit planologisch oogpunt bezien passend zijn in de omgeving.
Het betoog faalt.
Afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden
5. Voorts betogen [appellant A] en [appellant B] dat het plan het college van burgemeester en wethouders te ruime mogelijkheden biedt van de in het plan opgenomen regeling af te wijken of de planregeling te wijzigen. Zij wensen een duidelijker beperking van die mogelijkheden. Ten aanzien van de in het plan opgenomen afwijkingsbevoegdheid voeren zij aan dat deze ten onrechte de mogelijkheid biedt hogere maximale goothoogten toe te staan en grotere aan- en uitbouwen en bijgebouwen te realiseren. Het grotere bouwvolume dat zo mogelijk wordt gemaakt is volgens [appellant A] en [appellant B] niet passend in de omgeving. Met betrekking tot de in het plan opgenomen wijzigingsbevoegdheid betogen [appellant A] en [appellant B] dat niet had mogen worden voorzien in een wijzigingsbevoegdheid waarmee andere woningtypen dan vrijstaande woningen kunnen worden toegestaan. Andere woningtypen zijn niet passend in de omgeving en kunnen een onaanvaardbaar groot bouwvolume met zich brengen, aldus [appellant A] en [appellant B]. Ook wijzen zij erop dat toepassing van zowel de afwijkings- als van de wijzigingsbevoegdheid een grotere aantasting van hun privacy en woongenot met zich kan brengen.
5.1. Ingevolge artikel 8, lid 8.4, van de planregels, voor zover van belang, kan het bevoegd gezag bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 8.2.1 om de goothoogte van een woning met maximaal 3 meter te vergroten. Ook kan worden toegestaan dat de totale oppervlakte van aan- en uitbouwen en overige bijgebouwen in afwijking van lid 8.2.1 maximaal 30% bedraagt. Het afwijken van de bouwregels kan slechts, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het straat- en bebouwingsbeeld, de brandveiligheid, de externe veiligheid, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
Ingevolge lid 8.7 kan het college van burgemeester en wethouders het plan wijzigen in die zin dat de voorgeschreven bouwwijze als bedoeld in lid 8.2.1 komt te vervallen, de situering en de vorm van de op de verbeelding weergegeven bouwvlakken worden gewijzigd dan wel op de verbeelding nieuwe bouwvlakken worden weergegeven, mits:
a. de geluidbelasting door het verkeer op geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere waarde;
b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
5.2. Met de afwijkingsbevoegdheid is het mogelijk om de toegestane goothoogte van woningen en de toegestane oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen te vergroten. Met de wijzigingsbevoegdheid kunnen andere woningtypen dan de in beginsel geplande vrijstaande woningen worden toegestaan. [appellant A] en [appellant B] hebben betoogd dat toepassing van de in het plan opgenomen afwijkingsbevoegdheid ertoe zal leiden dat een situatie kan ontstaan die niet in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Zij menen dat de situatie die dan ontstaat niet in overeenstemming zal zijn met een goede ruimtelijke ordening, omdat het bouwvolume dan sterk kan toenemen. Voorts vrezen zij dat de mogelijke andere woningtypen die door toepassing van de wijzigingsbevoegdheid kunnen worden toegestaan een zodanige ruimtelijke uitstraling hebben dat hun privacy en woongenot daardoor onaanvaardbaar zullen worden aangetast.
Het toepassen van de afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid kan met zich brengen dat een groter bouwvolume kan worden gerealiseerd, hetzij door vergroting van de goothoogte of aan- en uitbouwen, hetzij door het realiseren van andere woningtypes die dichter op elkaar staan en daardoor in totaal meer woningen mogelijk maken. Niet is uitgesloten dat het toestaan van een grotere goothoogte, grotere aan- en uitbouwen en bijgebouwen of andere woningtypen een toename van het totale toegestane bouwvolume met zich kan brengen en daardoor enige nadelige gevolgen kan hebben voor de privacy en het woongenot van [appellant A] en [appellant B]. De Afdeling stelt echter vast dat toepassing van zowel de afwijkings- als de wijzigingsbevoegdheid aan voorwaarden is gebonden. Zo zijn gestapelde woningen als flats of appartementengebouwen in ieder geval niet toegestaan, gelet op het bepaalde in artikel 8, lid 8.1, aanhef en onder a, van de planregels. Bij afwijking van de planregels is voorts een duidelijke beperking gesteld aan de toegestane oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen en is toepassing daarvan alleen mogelijk onder in de planregels opgenomen voorwaarden, waaronder de voorwaarde dat het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig mag worden aangetast. Verder is ook voor een wijziging van het plan onder meer als voorwaarde opgenomen dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het straat- en bebouwingsbeeld en de woonsituatie. Tot slot neemt de Afdeling in aanmerking dat de afstand tussen de woningen van [appellant A] en [appellant B] en de grens van het vlak met de bestemming "Wonen - 1" enkele tientallen meters bedraagt. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in hetgeen [appellant A] en [appellant B] hebben aangevoerd, geen aanleiding voor het oordeel dat de gevolgen van toepassing van de afwijkings- en wijzigingsbevoegdheid voor hun privacy en woongenot zodanig zullen zijn dat de raad daarom niet in redelijkheid heeft kunnen kiezen voor het in het plan opnemen van de genoemde bevoegdheden. Hierbij neemt de Afdeling tevens in aanmerking dat tegen besluiten over de concrete invulling van de afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden beroep kan worden ingesteld. Eventuele bezwaren tegen die concrete invulling kunnen in dat kader naar voren worden gebracht.
De betogen falen.
Groenstrook
6. [appellant A] en [appellant B] betogen dat de groenstrook tussen hun woningen en de voorziene nieuwe woningen breder had moeten zijn dan de 13 meter waarin het plan voorziet. Volgens hen zou een bredere groenstrook een betere overgang vormen tussen de bestaande en de nieuwe woningen en is een bredere strook daarom wenselijker. Zij wijzen er in dit verband nog op dat bij andere nieuwbouw in de gemeente voor bredere groenstroken is gekozen. Ook zou een bredere groenstrook gunstig zijn voor de in de omgeving van hun woningen levende eekhoorns, aldus [appellant A] en [appellant B].
6.1. In het plan is een groenstrook van ongeveer 13 meter breed voorzien tussen de nieuwe en de bestaande woningen. [appellant A] en [appellant B] vinden dat een bredere strook wenselijker is. Zij menen dat de scheiding tussen bestaande bouw en nieuwbouw duidelijker zou zijn met een bredere strook en dat een dergelijke bredere strook enige tegemoetkoming zou bieden voor het verlies aan privacy en rust. Ook stellen [appellant A] en [appellant B] dat een bredere strook goed is voor de in het gebied levende eekhoorns, op de aanwezigheid waarvan [appellant A] en [appellant B] prijs stellen.
De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat een groenstrook met een breedte van 13 meter een passende, geleidelijke overgang vormt tussen de tuinen van de bestaande woningen en de tuinen van de nieuw te realiseren woningen. Volgens de raad bestaat er geen noodzaak te voorzien in een bredere groenstrook, mede gelet op de wat grotere afstand tussen de nieuwe en de bestaande woningen. De Afdeling ziet geen aanleiding dit standpunt van de raad onredelijk te achten. De omstandigheid dat op een andere locatie in Barneveld voor bredere groenstroken is gekozen, maakt niet dat de hier gekozen breedte onaanvaardbaar is vanuit een oogpunt van een goed woon- en leefklimaat van [appellant A] en [appellant B], waaronder ook de door hen geapprecieerde aanwezigheid van eekhoorns kan worden verstaan.
Het betoog faalt.
Uitvoerbaarheid
7. [appellant A] en [appellant B] stellen dat het groen in de nabijheid van hun woningen deel uitmaakt van het leefgebied van eekhoorns. Realisering van de aldaar in het plan voorziene woningen zal volgens hen een onaanvaardbare verstoring van het leefgebied met zich brengen. Zij betogen daarom dat het plan in zoverre in strijd is met de Flora- en faunawet (hierna: de Ffw) en daarom niet uitvoerbaar is.
7.1. De vragen of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een vrijstelling geldt dan wel een ontheffing op grond van de Ffw nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van de Ffw. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan niet heeft kunnen vaststellen, indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de Ffw aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
De raad heeft aan het plan onder meer het onderzoeksrapport "Resultaten ecologisch onderzoek woonwijk Voorthuizen-Zuid" van Tauw van 13 december 2011 (hierna: het ecologisch onderzoek) ten grondslag gelegd. Ook heeft Tauw nog een nadere reactie gegeven op de zienswijzen van onder anderen [appellant A] en [appellant B]. Volgens het ecologisch onderzoek zijn negatieve effecten op de eekhoorn uitgesloten, omdat in het onderzoeksgebied in het geheel geen waarnemingen zijn gedaan van nesten, individuen of sporen van eekhoorns. Ter zitting hebben [appellant A] en [appellant B] gesteld dat zij zelf eekhoorns hebben waargenomen. Deze stelling hebben zij echter niet nader onderbouwd. In reactie op de zienswijzen van onder anderen [appellant A] en [appellant B] heeft Tauw nog uiteengezet dat ook als bewoners van de bestaande woningen incidenteel een eekhoorn waarnemen, daarmee niet is gezegd dat de grensstrook en tuinen bij de woningen van [appellant A] en [appellant B] deel uitmaken van de functionele leefomgeving van eekhoorns. Eekhoorns zijn volgens de reactie van Tauw relatief opportunistische dieren die die gronden incidenteel als foerageergebied zouden kunnen gebruiken maar daarvan niet afhankelijk zijn, zodat de voorziene woningbouw geen negatieve effecten kan hebben op de eekhoorns.
Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de Ffw op voorhand niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
Het betoog faalt.
Conclusie
8. Het beroep van [appellant A] en [appellant B] is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G. Klapwijk, griffier.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Klapwijk
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2016
726.