ECLI:NL:RVS:2016:1436

Raad van State

Datum uitspraak
25 mei 2016
Publicatiedatum
25 mei 2016
Zaaknummer
201509265/1/R6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Hoekstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan II Gestel binnen de Ring 2007 en de gevolgen voor omwonenden

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van het bestemmingsplan "II Gestel binnen de Ring 2007 (Philips de Goedelaan - Hoogstraat)" door de raad van de gemeente Eindhoven. Dit plan voorziet in de herbestemming van een grotendeels braakliggend bedrijventerrein in Eindhoven, met de mogelijkheid voor de bouw van een woonzorgcomplex, woningen en kleinschalige bedrijvigheid. De appellanten, wonend in de directe omgeving, hebben beroep ingesteld tegen de beslissing van de raad om geen exploitatieplan vast te stellen en hebben verschillende bezwaren geuit, waaronder zorgen over explosieven, verkeersveiligheid, en de impact op hun woon- en leefklimaat.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de beroepen van de appellanten ongegrond verklaard. De Afdeling oordeelt dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan voldoet aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening. De raad heeft voldoende gemotiveerd dat het plangebied niet in een explosievenverdacht gebied ligt en dat er geen onaanvaardbare inbreuk op de privacy van de omwonenden zal plaatsvinden. Ook de zorgen over de verkeerssituatie en de noodzaak van een exploitatieplan zijn door de Afdeling als ongegrond beoordeeld. De uitspraak benadrukt de beleidsvrijheid van de raad bij het vaststellen van bestemmingsplannen en de terughoudende toetsing door de Afdeling.

De uitspraak is gedaan op 25 mei 2016, waarbij de betrokken partijen en hun vertegenwoordigers zijn gehoord. De Afdeling heeft de beroepen van de appellanten ongegrond verklaard, wat betekent dat het bestemmingsplan kan worden uitgevoerd zoals vastgesteld door de raad.

Uitspraak

201509265/1/R6.
Datum uitspraak: 25 mei 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Eindhoven,
2. [appellant sub 2], wonend te Eindhoven,
3. [appellant sub 3], wonend te Eindhoven,
en
de raad van de gemeente Eindhoven,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 13 oktober 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "II Gestel binnen de Ring 2007 (Philips de Goedelaan - Hoogstraat)" vastgesteld en besloten geen exploitatieplan vast te stellen.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 april 2016, waar [appellant sub 2], bijgestaan door mr. M.M. Breukers, [appellant sub 3] en de raad, vertegenwoordigd door R. Martens, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [partij], vertegenwoordigd door H.J.W.G. van der Kemp, als partij gehoord.
Overwegingen Het plan
1. Het plan voorziet in de herbestemming van een grotendeels braakliggend binnenstedelijk bedrijventerrein in Eindhoven dat wordt omsloten door de bebouwing aan de Hoogstraat, de Philips de Goedelaan, de Snoekstraat en Palingstraat. Het plan maakt een woonzorgcomplex met ongeveer 25 zelfstandige wooneenheden, ongeveer 22 grondgebonden woningen, 9 stadswoningen en kleinschalige bedrijvigheid mogelijk.
Het toetsingskader
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellant sub 1]
3. [appellant sub 1] woont tegenover het plangebied en kan zich niet verenigen met het plan.
4. De raad heeft in zijn verweerschrift aangevoerd dat nu het beroepschrift van [appellant sub 1] niet door hem is ondertekend, niet aan de vereisten van artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht voor het indienen van beroep is voldaan en het beroep van [appellant sub 1] derhalve niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
4.1. [appellant sub 1] heeft via de elektronische weg beroep ingediend. In dat geval is niet vereist dat het beroepschrift een fysieke handtekening bevat. Het betoog van de raad kan gelet daarop niet worden gevolgd. Het beroep van [appellant sub 1] is ontvankelijk.
5. [appellant sub 1] voert aan dat de raad zich onvoldoende gemotiveerd op het standpunt stelt dat het plangebied niet in een explosievenverdacht gebied ligt. Volgens [appellant sub 1] blijkt uit een foto op de website van het Regionaal Historisch Centrum Eindhoven dat het plangebied in het verleden is gebombardeerd.
5.1. De raad heeft toegelicht dat een extern bureau in 2004 onderzoek heeft gedaan naar van explosieven verdachte locaties in Eindhoven. Dit onderzoek heeft geleid tot een rapport met een gedetailleerde kaart waarop gebieden zijn aangegeven die als potentieel verdacht worden aangemerkt. Het plangebied behoort volgens die kaart niet tot een van explosieven verdacht gebied.
5.2. Op de kaart behorende bij voormeld onderzoek uit 2004 is te zien dat het plangebied niet binnen een van explosieven verdacht gebied ligt. [appellant sub 1] heeft niet aannemelijk gemaakt dat raad niet van de uitkomsten van dat onderzoek met de daarbij behorende kaart heeft mogen uitgaan. De foto van het Regionaal Historisch Centrum Eindhoven die [appellant sub 1] heeft overgelegd biedt onvoldoende grond om aan de uitkomsten van dat onderzoek te twijfelen, nu hieruit slechts kan worden afgeleid dat het plangebied ter plaatse in het verleden is gebombardeerd, maar niet dat zich op dit moment nog explosieven in de bodem van dit gebied bevinden. De raad heeft zich gelet hierop terecht op het standpunt gesteld dat hiernaar geen nader onderzoek hoeft te worden verricht.
Het betoog faalt.
6. [appellant sub 1] voert aan dat het plan niet voorziet in intensief ruimtegebruik. Anders dan de raad stelt voorziet het plan volgens haar namelijk niet in drie, maar in slechts twee functies. [appellant sub 1] betoogt in dat verband dat de raad begeleid wonen ten onrechte als een aparte zorgfunctie en niet ook als een woonfunctie heeft aangemerkt. Aan de ontwikkeling van woningen voor begeleid wonen bestaat volgens [appellant sub 1] geen behoefte, nu hierin in de omgeving al ruim is voorzien.
6.1. Voor zover [appellant sub 1] al zou moeten worden gevolgd in haar stelling dat het plan slechts voorziet in twee en niet, zoals de raad stelt, in drie functies, heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat met het voorzien in twee functies de raad het plan in redelijkheid niet in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening heeft kunnen achten. Dit betoog kan reeds daarom dan ook niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit. Voorts heeft de raad toegelicht dat de stelling van [appellant sub 1], dat op meerdere locaties binnen de gemeente begeleid wonen al mogelijk is, juist is, maar dat geen van deze locaties ligt in de omgeving van het plangebied en dat er behoefte is aan meer van dergelijke locaties. De gemeente heeft terzake ook een overeenkomst gesloten met een ontwikkelaar, op grond waarvan de raad er ook vanuit heeft mogen gaan dat de functie begeleid wonen binnen de planperiode zal worden ontwikkeld. Er bestaat gelet hierop geen grond voor het oordeel dat de raad er niet in redelijkheid voor heeft kunnen kiezen woningen ten behoeve van begeleid wonen in het plan mogelijk te maken.
Het betoog faalt.
7. [appellant sub 1] voert aan dat aan de kleinschalige kantoren en detailhandel die het plan binnen de woonbestemming mogelijk maakt geen behoefte bestaat en het plan in verband daarmee dan ook waarschijnlijk zal leiden tot leegstand.
7.1. Het plan voorziet binnen de bestemming "Wonen", ter plaatse van de aanduiding "gemengd", in detailhandel, dienstverlening, kantoren en kleinschalige bedrijvigheid tot een oppervlakte van 100 m2. De raad heeft toegelicht dat grote kantoren binnen de gemeente leeg staan, maar dat dit bij kantoren met een oppervlakte van minder dan 500 m2 , zoals de bestemming "Wonen" mogelijk maakt, niet het geval is. Het leegstandspercentage bedraagt bij kantoren met een oppervlakte van minder dan 500 m2 slechts zes procent. Naar kleinschalige commerciële ruimtes is volgens de raad voldoende vraag, zodat de bestemming "Wonen" niet zal leiden tot leegstand. Nu [appellant sub 1] haar stelling dat er geen behoefte bestaat aan kleinschalige kantoren en detailhandel en het plan in verband daarmee zal leiden tot leegstand niet nader heeft onderbouwd, ziet de Afdeling geen grond om bovenstaand standpunt van de raad over de behoefte niet te volgen. De raad heeft binnen de woonbestemming in redelijkheid in kleinschalige kantoren en detailhandel kunnen voorzien.
Het betoog faalt.
8. [appellant sub 1] betoogt dat de bedrijvigheid die het plan mogelijk maakt zal leiden tot extra verkeer in de Palingstraat, hetgeen een onveilige verkeerssituatie tot gevolg zal hebben. Doordat ook in de Hoogstraat een maximum snelheid van 30 kilometer per uur zal gaan gelden, is het voor verkeer volgens [appellant sub 1] aantrekkelijker om voor de kortere route door de Palingstraat te kiezen.
8.1. Het plangebied wordt omsloten door de Hoogstraat, de Philips de Goedelaan, de Snoekstraat en Palingstraat. De raad bestrijdt dat het plan zal leiden tot extra verkeer in de Palingstraat. Het plangebied wordt volgens de raad op een adequate wijze ontsloten via de bestaande wegen Philips de Goedelaan en de Hoogstraat. Ten aanzien van de Hoogstraat is een verkeersbesluit genomen waarmee de maximum snelheid van 50 naar 30 kilometer per uur is gewijzigd. Hierdoor geldt in het gehele gebied dezelfde maximum snelheid. Het is volgens de raad niet aannemelijk dat verkeer afkomstig van het plangebied voor een route via de Palingstraat zal kiezen.
8.2. Zoals de raad heeft toegelicht is het plangebied niet direct vanaf de Palingstraat bereikbaar, omdat daar geen doorgang tussen de bestaande bebouwing aanwezig is. De Afdeling acht daarom het standpunt van de raad dat het verkeer in het bijzonder via de Philips de Goedelaan en de Hoogstraat. en niet via de Palingstraat het plangebied zal in- en uitrijden aannemelijk. Gelet hierop en gelet op de beperkte oppervlakte aan bedrijvigheid die het plan mogelijk maakt, acht de Afdeling niet aannemelijk dat het plan zal leiden tot een dusdanige toename van verkeer in de Palingstraat dat dit een onveilige verkeerssituatie aldaar tot gevolg zal hebben.
Het betoog faalt.
9. [appellant sub 1] voert aan dat de raad ten onrechte heeft besloten geen exploitatieplan vast te stellen. De raad had volgens haar op die manier de bereikbaarheid van het woonzorgcomplex voor de brandweer en de vereiste bluswatervoorziening zeker dienen te stellen.
9.1. De raad heeft toegelicht dat hij het niet nodig acht de bluswatervoorziening en de bereikbaarheid van het woonzorgcomplex voor de brandweer in een exploitatieplan te regelen. In de exploitatieovereenkomst met de ontwikkelaar van het plangebied is vastgelegd dat deze met een bouwplan dient te komen waarin die bereikbaarheid en de bluswatervoorziening worden uitgewerkt. Hiermee zijn deze naar het oordeel van de raad voldoende verzekerd.
Voor de bluswatervoorziening en de bereikbaarheid van het woonzorgcomplex is in de exploitatieovereenkomst een regeling getroffen. Voorts voorziet het plan in een verkeersbestemming, die in het bijzonder ook op de bereikbaarheid van het woonzorgcomplex ziet. Verder staat in artikel 6.30 van het Bouwbesluit 2012, waaraan de aanvraag om een omgevingsvergunning voor bouwen moet worden getoetst, dat een bouwwerk een toereikende bluswatervoorziening dient te hebben. De raad heeft reeds gelet hierop in redelijkheid het treffen van een regeling in een terzake vast te stellen exploitatieplan niet noodzakelijk kunnen achten.
Het betoog faalt.
10. Het beroep van [appellant sub 1] is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Het beroep van [appellant sub 2]
12. [appellant sub 2] woont in de directe omgeving van het plangebied en voert aan dat de raad ten onrechte enkel de woningen en niet de bedrijvigheid die het plan mogelijk maakt binnen de bestemming "Gemengd" aan artikel 3.1.6., tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hiena: Bro) heeft getoetst.
12.1. In het vorige onherroepelijke plan "Gestel binnen de Ring 2007" had het plangebied de bestemming "Gemengde doeleinden". Binnen die bestemming was ook kleinschalige bedrijvigheid mogelijk. Het plan voorziet in zoverre niet in ruimere mogelijkheden dan het vorige plan. De Afdeling is van oordeel dat het plan gelet daarop in zoverre geen nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro mogelijk maakt. De plantoelichting behoefde derhalve wat dat betreft niet te voldoen aan de voorwaarden in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro.
Het betoog faalt.
13. [appellant sub 2] betoogt dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd waarom is gekozen voor een maximale bouwhoogte in het plan variërend van 3,5 tot 12,5 m. Volgens hem leidt het plan in zoverre tot een onevenredige inbreuk op zijn privacy. [appellant sub 2] vreest met name voor het verlies van privacy voor het bijgebouw op zijn perceel, nu de nieuwe bebouwing op een zeer korte afstand daarvan mag worden gebouwd.
13.1. De raad stelt dat de maximale bouwhoogte in het plan is afgestemd op de hoogte van de bestaande bebouwing in de omgeving, te weten overwegend drie bouwlagen. De voorziene bebouwing direct achter de Hoogstraat, waar [appellant sub 2] woont, kent een maximale bouwhoogte van 6,5 m. Met die bouwhoogte kan volgens de raad een aantrekkelijke openbare ruimte worden gemaakt, zonder dat de bezonning en de privacy van de omwonenden onevenredig worden aangetast. Midden in het plangebied is het mogelijk om te bouwen tot een hoogte van 12,5 m. Dit is volgens de raad noodzakelijk om ter plaatse tot een vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbare hoekoplossing te komen. Bij de entree van het plangebied aan de Hoogstraat moet de nieuwe bebouwing naar het oordeel van de raad aansluiten bij het karakter van een gevarieerde en perceelsgewijze opbouw van oude bebouwingslinten. Daarom is ook op die plek gekozen voor een maximale bouwhoogte van 12,5 m. Verder merkt de raad nog op dat om de privacy van de omwonenden te respecteren in het plan een planregel is opgenomen die het aanbrengen van dakterrassen bij bebouwing grenzend aan de woonpercelen aan de Hoogstraat verbiedt.
13.2. De raad heeft naar het oordeel van de Afdeling de in het plan opgenomen hoogteregeling in redelijkheid in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening kunnen achten. Voorts heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de bouwhoogten in het plan niet leiden tot een onaanvaardbare aantasting van de privacy van [appellant sub 2]. Daartoe acht de Afdeling van belang dat de woning van [appellant sub 2] ligt binnen een stedelijke omgeving, waar reeds bebouwing aanwezig is. Verder acht de Afdeling relevant dat het gebouw op het perceel [appellant sub 2] ten opzichte waarvan het plan op korte afstand in bebouwing voorziet, een bijgebouw betreft en geen woning. Die bebouwing kan maximaal 6,5 m hoog worden. De raad heeft verder maatregelen genomen om het verlies van privacy voor de bewoners van de Hoogstraat te beperken, door in artikel 3, lid 3.2.1., onder e, van de planregels op te nemen dat het ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding -2" verboden is een terras op het dak op te richten.
Het betoog faalt.
14. [appellant sub 2] voert aan dat het plan niet voorziet in voldoende parkeerplaatsen. Het plan voorziet in de bouw van 56 woningen en ook binnen de bestemming "Gemengd" is woningbouw mogelijk. Gelet daarop zijn de 46 parkeerplaatsen die volgens de toelichting van het plan worden aangelegd volgens hem niet toereikend.
14.1. De raad stelt dat naast de 25 parkeerplaatsen in de openbare ruimte van het plangebied en de parkeergarage met 21 parkeerplaatsen, parkeervoorzieningen op eigen terrein kunnen worden gerealiseerd. In artikel 9, lid 9.1 van de planregels is opgenomen dat bij de afgifte van een omgevingsvergunning en/of afwijkingsvergunning, indien de omvang van de bestemming van een bouwwerk aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor parkeren of stallen van motorvoertuigen op meer dan twee wielen, op of onder dat gebouw dan wel op het bij het gebouw behorende perceel, afhankelijk van de bestemming, grootte en bereikbaarheid per openbaar vervoer, een door burgemeester en wethouders, conform de Parkeernormen, te bepalen aantal parkeerplaatsen aanwezig dient te zijn. Deze parkeernormen zijn als bijlage 3 bij de plantoelichting gevoegd. De Afdeling is van oordeel dat op deze wijze in het plan voldoende is gewaarborgd dat wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Niet is gebleken dat binnen het plangebied onvoldoende ruimte is om het beoogde aantal parkeerplaatsen aan te leggen.
Het betoog faalt.
15. [appellant sub 2] voert aan dat met de voorziene ontwikkeling het leefgebied van de vleermuis geweld wordt aangedaan, hetgeen in de weg staat aan de uitvoering van het plan. In het plangebied zijn door omwonenden vleermuizen waargenomen. In onderzoek naar de vleermuizen dat aan het plan ten grondslag is gelegd wordt volgens [appellant sub 2] ook opgemerkt dat met name de ligging van het gebied het voor vleermuizen geschikt maakt als onderdeel van het foerageergebied. Voorts wordt in het onderzoek opgemerkt dat navraag bij de beheerder van het binnenterrein leert dat er binnen het onderzoeksgebied geen vleermuizen worden aangetroffen. Volgens [appellant sub 2] is niet duidelijk waarom de informatie van de beheerder betrouwbaarder zou zijn dan die van de bewoners zelf.
15.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de mogelijke aanwezigheid van vleermuizen in het gebied niet in de weg staat aan de uitvoering van het plan. De conclusie dat er geen sporen van vleermuizen in het plangebied zijn aangetroffen is niet gebaseerd op de mededelingen van de beheerder, maar op het onderzoek van Tritium.
15.2. In het rapport van Tritium van 12 juni 2014 staat dat op 10 juni 2014 een terreinbezoek is afgelegd om zoveel mogelijk informatie te verzamelen met betrekking tot de aanwezigheid of afwezigheid van beschermde soorten. Het kan volgens het rapport voorkomen dat soorten niet worden waargenomen tijdens het veldbezoek aangezien dit een momentopname betreft. Aan de hand van een expertbeoordeling en bekende ecologische principes zal een inschatting worden gemaakt over het wel of niet voor kunnen komen van beschermde plant- of diersoorten. Tijdens het terreinbezoek zijn geen sporen van vleermuizen aangetroffen. Navraag bij de beheerder van het binnenterrein leert dat er binnen het onderzoeksgebied geen vleermuizen worden aangetroffen. Dit is volgens het rapport in overeenstemming met een eerder in 2008 uitgevoerde veldinspectie. Aangezien er binnen de onderzoekslocatie geen grote bomen aanwezig zijn met voor vleermuizen geschikt gaten, holen of scheuren is de kans op verblijfplaatsen nihil. De ligging nabij het Stadwandelpark en het dal van de Dommel met de aanwezigheid van oude bomen maakt het onderzoeksgebied volgens het rapport voor vleermuizen wel geschikt als onderdeel van het foerageergebied. Dit vorm echter geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling in het plan. Negatieve effecten op zowel de foerageerfunctie als op vaste vliegroutes zijn niet te verwachten. Een nader vleermuizenonderzoek of het aanvragen van een ontheffing is derhalve niet aan de orde.
15.3. De Afdeling is van oordeel dat de raad zich gelet op de uitkomsten van het onderzoek van Tritium in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de Flora- en faunawet op voorhand niet aan de uitvoerbaarheid van het plan binnen de planperiode van in beginsel tien jaar in de weg staat. Er zijn volgens het onderzoek geen vaste verblijfplaatsen van vleermuizen aangetroffen in het plangebied. Anders dan [appellant sub 2] stelt is dit niet alleen geconcludeerd op basis van de verklaringen van de beheerder, maar ook op basis van het eigen onderzoek van Tritium. Dat door omwonenden vleermuizen worden waargenomen biedt onvoldoende grond om aan deze conclusie te twijfelen. In het rapport van Tritium wordt erkend dat het gebied wellicht door vleermuizen wordt gebruikt als foerageergebied. Dit vormt volgens het onderzoek echter geen belemmering voor de uitvoering van het plan. Ter zitting heeft de raad in dit verband toegelicht dat dit ook is geconcludeerd omdat in de omgeving van het plangebied voldoende andere foerageergebieden voor vleermuizen aanwezig zijn.
Het betoog faalt.
15.4. Het beroep van [appellant sub 2] is ongegrond.
15.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Het beroep van [appellant sub 3]
16. [appellant sub 3] woont tegenover het plangebied en vreest met name voor een inbreuk op zijn woon- en leefklimaat vanwege de bouwmogelijkheden die het plan biedt.
17. De raad stelt zich op het standpunt dat het beroepschrift van [appellant sub 3] te laat is ingediend zodat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
17.1. De beroepstermijn liep tot en met 24 december 2015. Het beroepschrift is gedateerd op 23 december 2015 en op 29 december 2015 door de Afdeling ontvangen. Niet-ontvankelijkverklaring van het beroep kan in dit geval slechts achterwege blijven, indien het beroepschrift voor het einde van de termijn ter post is bezorgd. De Afdeling hanteert als uitgangspunt dat een via PostNL verzonden poststuk in ieder geval wordt geacht tijdig ter post te zijn bezorgd als het de eerste of tweede werkdag na de laatste dag van de bezwaar- of beroepstermijn is ontvangen, tenzij op grond van de vaststaande feiten aannemelijk is dat het later dan de laatste dag van de termijn ter post is bezorgd. Niet in geschil is dat het beroepschrift via PostNL is verzonden. Nu het op dinsdag 29 december 2015, de tweede werkdag na de laatste dag van de beroepstermijn, bij de Afdeling is binnengekomen en niet is gebleken van feiten op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat het later dan de laatste dag van deze termijn ter post is bezorgd, wordt het, gelet op het vorenstaande, geacht tijdig ter post te zijn bezorgd. Anders dan raad in zijn verweer betoogt, is het beroep van [appellant sub 3] derhalve ontvankelijk.
18. [appellant sub 3] voert aan dat het plan het mogelijk maakt direct op de grens van zijn tuin te bouwen. Het bouwvlak in het plan dient volgens hem 3 m van zijn achterste perceelgrens komen te liggen. Ook is het volgens hem onaanvaardbaar dat de voorziene parkeerkelder op zijn perceelsgrens kan worden gebouwd. [appellant sub 3] voert verder aan dat de maximale bouwhoogten in het plan niet passend zijn in de omgeving.
18.1. De Afdeling acht het niet onredelijk dat het plan het mogelijk maakt te bouwen tot op de grens met het perceel van [appellant sub 3]. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat hiermee een onaanvaardbare inbreuk op zijn woon- en leefklimaat wordt gemaakt. De Afdeling acht in dat kader van belang dat ook in het vorige plan al bebouwing tot op de perceelsgrens mogelijk was, de voorziene direct aangrenzende bebouwing maximaal 3,5 m hoog mag worden en het een stedelijke omgeving betreft. Wat betreft het betoog van [appellant sub 3] dat de maximale bouwhoogten in het plan niet passend zijn in de omgeving is hiervoor in 13.2 reeds overwogen dat de raad daarin in redelijkheid in het plan heeft kunnen voorzien.
Het betoog faalt.
19. [appellant sub 3] voert aan dat het plan, doordat zijn woning door de voorziene bebouwing volledig wordt ingeklemd, zal leiden tot planschade.
19.1. Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woning van [appellant sub 3] betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan.
20. Het beroep van [appellant sub 3] is ongegrond.
21. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.J.R.R. Brock, griffier.
w.g. Hoekstra
lid van de enkelvoudige kamer
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2016
603.