201504961/1/A1.
Datum uitspraak: 1 juni 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Utrecht,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 7 mei 2015 in zaak nr. 14/8629 in het geding tussen:
[appellant] en anderen
en
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht.
Procesverloop
Bij besluiten van 2, 14, 18 en 23 april 2014 heeft het college Magni Vastgoed B.V. (hierna: Magni) krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) omgevingsvergunningen verleend voor het bouwen van dakopbouwen op woningen aan de Vossegatselaan en de Jan van Scorelstraat te Utrecht.
Bij besluit van 29 september 2014 heeft het college het door onder meer [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 mei 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] en anderen daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Magni heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 april 2016, waar [appellant], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. H.P. de Keijzer, zijn verschenen. Verder is ter zitting Magni, vertegenwoordigd door mr. N.D.J.W. Stoep en mr. R.P.M. de Laat, beiden advocaat te Utrecht, en [partij], gehoord.
Overwegingen
1. In hoger beroep is primair aan de orde gesteld of de vergunningen hadden moeten worden geweigerd vanwege redelijke eisen van welstand.
1.1. Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wabo wordt een omgevingsvergunning voor bouwen geweigerd indien het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend.
Artikel 12a, eerste lid, van de Woningwet bepaalt dat de gemeenteraad een welstandsnota vaststelt.
1.2. Bij het verlenen van de vergunningen heeft het college zich gebaseerd op een door de Commissie Welstand en Monumenten Oost (hierna: de welstandscommissie) in haar vergadering van 25 maart 2014 uitgebracht advies, inhoudende dat de bouwplannen voldoen aan de in de welstandsnota gestelde criteria. Bij de tegen de vergunningen ingediende bezwaarschriften is een rapport van D. [appellant] gevoegd, waarin die conclusie wordt bestreden. Naar aanleiding daarvan is de welstandscommissie opnieuw verzocht advies uit te brengen. Dat heeft zij gedaan in haar vergadering van 15 juli 2014. Daarin heeft zij geconcludeerd dat de aangedragen argumenten geen reden geven om haar advies te herzien.
Het college heeft op basis van deze adviezen bij het bestreden besluit op bezwaar geconcludeerd dat er geen aanleiding is de verleende vergunningen vanwege welstandsaspecten te herroepen.
1.3. De rechtbank heeft geoordeeld dat met het tweede advies van de welstandscommissie voldoende op de stellingen van [appellant] is ingegaan en dat in dat advies is toegelicht waarom het eerdere positieve advies wordt gehandhaafd. Daarom mocht het college naar het oordeel van de rechtbank van de adviezen van de welstandscommissie uitgaan.
1.4. [appellant] betoogt dat het college niet wederom advies aan de welstandscommissie had moeten vragen, maar aan een derde partij. Verder stelt hij er niet van op de hoogte te zijn geweest dat dat dit onderwerp op de vergadering van de welstandscommissie van 15 juli 2014 aan de orde zou komen, zodat hij niet in de gelegenheid is geweest deze vergadering bij te wonen. De rechtbank heeft om deze redenen volgens hem ten onrechte geoordeeld dat het college zich op de adviezen van de welstandscommissie mocht baseren.
1.5. Deze betogen falen. Er is geen rechtsregel die eraan in de weg staat een welstandscommissie te vragen om te bezien of argumenten tegen een eerder gegeven advies aanleiding geven dit advies te herzien. Verder geeft het feit dat [appellant] de vergadering van de welstandscommissie van 15 juli 2014 niet heeft bijgewoond geen reden om aan te nemen dat het tweede advies inhoudelijk gezien niet juist zou zijn. [appellant] heeft in hoger beroep ook geen inhoudelijke argumenten over dit advies gegeven. Hetgeen in hoger beroep is aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college zich, wat de welstandsaspecten betreft, mocht baseren op de door de welstandscommissie gegeven adviezen.
2. [appellant] heeft daarnaast aangevoerd dat de bouw van de dakopbouwen zich niet zou verdragen met bij overdracht van de desbetreffende woningen overeengekomen kettingbedingen. Hij heeft deze grond en de daaraan ten grondslag liggende feiten voor het eerst in hoger beroep aangevoerd. Reeds omdat het hoger beroep is gericht tegen de uitspraak van de rechtbank en er geen reden is waarom dit betoog niet reeds bij de rechtbank kon worden aangevoerd, en [appellant] dit uit een oogpunt van een zorgvuldig en doelmatig gebruik van rechtsmiddelen had behoren te doen, dient dit betoog buiten beschouwing te blijven.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, griffier.
w.g. Van Sloten w.g. Van der Zijpp
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 juni 2016
262.