201507111/1/A2.
Datum uitspraak: 27 januari 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellante B], wonend te De Lutte, gemeente Losser, (hierna samen en in enkelvoud: [appellant]),
en
de gemeente Losser,
verweerder.
Procesverloop
[appellant] heeft zich bij brief van 10 september 2015 tot de Afdeling gewend in het door hem beschreven geschil dat hij met de gemeente heeft.
De gemeenteraad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Met toestemming van partijen is afgezien van behandeling van de zaak ter zitting.
Overwegingen
1. De Afdeling leidt uit de bewoordingen van voormelde brief van [appellant] en de door hem daarbij gevoegde stukken af dat [appellant] beoogt beroep in te stellen tegen de brief van de verzekeraar van de gemeente van 22 april 2015 waarbij de aansprakelijkheid van de gemeente voor de door [appellant] gestelde schade is afgewezen.
2. [appellant] is eigenaar van het perceel en de daarop gelegen recreatiewoning aan de [locatie] in De Lutte. Het perceel maakte deel uit van het recreatiepark Luttermolenveld.
De raad heeft bij besluit van 26 februari 2008 het bestemmingsplan "Luttermolenveld" vastgesteld ten behoeve van de omvorming van het recreatiepark tot woonwijk. Een groot deel van het park heeft een woonbestemming gekregen, maar op het perceel van [appellant] is de recreatieve bestemming gehandhaafd. Na drie gerechtelijke procedures heeft de raad de procedure in gang gezet om ook het perceel van [appellant] een woonbestemming te geven.
Bij brief van 29 december 2014 heeft [appellant] de gemeente aansprakelijk gesteld voor de schade die hij stelt te lijden en te hebben geleden door het onthouden van een woonbestemming aan zijn perceel. Daarbij is [appellant] ingegaan op de overeenkomst die de projectontwikkelaar hem heeft aangeboden waarin is bepaald dat hij een bijdrage in de kosten van de omzetting van recreatiepark naar woonwijk moet betalen, de rol die de gemeente daarbij heeft gespeeld en de door de raad gestelde eis dat die bijdrage dient te zijn betaald om in aanmerking te komen voor een woonbestemming. Volgens [appellant] heeft de gemeente onbehoorlijk gehandeld. Voorts heeft [appellant] gesteld dat hij aan de vereiste bijdrage heeft voldaan door een door hem berekend lager bedrag aan te bieden aan de projectontwikkelaar.
Bij brief van 22 april 2015 heeft de verzekeraar van de gemeente geconcludeerd dat het besluit van de raad van 26 februari 2008 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Luttermolenveld" onrechtmatig is ten aanzien van de plandelen die betrekking hebben op het perceel van [appellant]. De verzekeraar heeft namens de gemeente aansprakelijkheid echter afgewezen, omdat het oorzakelijk verband tussen de gestelde schade en het onrechtmatige besluit ontbreekt. Voorts heeft de verzekeraar toegelicht dat los daarvan de door [appellant] gestelde schadeposten in redelijkheid niet aan het onrechtmatig gebleken besluit zijn toe te rekenen en een verdere vergoeding van de kosten van het voeren van de verschillende bestuursrechtelijke procedures niet kan worden gevorderd.
3. [appellant] is het niet eens met deze afwijzing. Hij voert in beroep aan dat de gemeente dient over te gaan tot vergoeding van de door hem geleden schade ten gevolge van het ten onrechte onthouden van een woonbestemming aan zijn perceel door de raad. Volgens [appellant] heeft hij met zijn aanbod om de door hem berekende bijdrage te betalen aan de projectontwikkelaar voldaan aan de door de raad gestelde eis voor het verkrijgen van een woonbestemming op zijn perceel. Door het desondanks onthouden van een woonbestemming is zijn recreatiewoning onverkoopbaar geworden. [appellant] verzoekt de Afdeling om uitspraak te doen over het handelen van de gemeente in het kader van het onthouden van een woonbestemming aan zijn perceel. Tot slot verzoekt hij de Afdeling om te oordelen dat hij recht heeft op juridische bijstand om het hem aangedane onrecht te verhalen op de gemeente.
4. De Afdeling zal eerst de vraag beantwoorden of zij bevoegd is om van dit beroep kennis te nemen.
5. Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt onder besluit verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Ingevolge artikel 8:1 kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter.
6. Uit artikel 8:1 van de Awb volgt dat alleen tegen een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van die wet beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld. Naar het oordeel van de Afdeling is de brief van de verzekeraar namens de gemeente van 22 april 2015 niet een voor beroep vatbaar besluit. [appellant] heeft bij brief van 29 december 2014 de gemeente aansprakelijk gesteld voor de schade die hij stelt te lijden en te hebben geleden als gevolg van het ten onrechte onthouden van een woonbestemming aan zijn perceel. Gelet op de inhoud van die brief, zoals hiervoor onder 2 verkort is weergegeven, en de bijgevoegde stukken heeft de gemeente de brief mogen opvatten als een aansprakelijkstelling op grond van een onrechtmatige daad als bedoeld in artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek. De brief van de verzekeraar van 22 april 2015 is dan ook een reactie namens de gemeente op de door [appellant] gestelde civielrechtelijke aansprakelijkheid en is dus geen besluit inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling waartegen beroep kan worden ingesteld bij de bestuursrechter.
7. Voor zover het beroep is gericht tegen het door [appellant] beschreven feitelijk handelen van de gemeente in de kwestie van de door de projectontwikkelaar bij hem in rekening gebrachte bijdrage in de kosten van de omzetting van recreatiepark naar woonwijk, wordt overwogen dat tegen feitelijk handelen evenmin beroep openstaat bij de bestuursrechter.
8. Nu het beroep van [appellant] niet is gericht tegen een besluit waartegen beroep openstaat bij de bestuursrechter, is de Afdeling onbevoegd van het beroep kennis te nemen. Dit betekent dat niet wordt toegekomen aan een inhoudelijke beoordeling van de door [appellant] in beroep aangevoerde gronden. Evenmin wordt toegekomen aan zijn verzoek om juridische bijstand. [appellant] kan zich met betrekking tot de afwijzing van de aansprakelijkheid door gemeente wenden tot de civiele rechter.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
10. Redelijke toepassing van artikel 8:74, tweede lid, van de Awb brengt met zich dat de griffier van de Raad van State aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht voor het beroep terugbetaalt.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart zich onbevoegd om van het beroep kennis te nemen.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Jansen, griffier.
w.g. Van Altena w.g. Jansen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 januari 2016
609.