201506540/1/R2.
Datum uitspraak: 1 juni 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] (hierna in enkelvoud: [appellant sub 1]), wonend te Ulft, gemeente Oude IJsselstreek,
2. [appellant sub 2], wonend te Ulft, gemeente Oude IJsselstreek,
3. de stichting Stichting DRU Cultuurfabriek, de stichting Stichting Innovatiecentrum voor Industrie, Cultuur, Educatie en Recreatie, de stichting Stichting SSP-Hal, alle gevestigd te Oude IJsselstreek en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Horecaexploitatie DRU Cultuurfabriek B.V., gevestigd te Ulft (hierna: DRU Cultuurfabriek en anderen), gemeente Oude IJsselstreek,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Oude IJsselstreek,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 25 juni 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "Correctieve herziening DRU Industriepark Ulft" (hierna: herzieningsplan) vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2] en DRU Cultuurfabriek en anderen beroep ingesteld.
[appellant sub 1], DRU Cultuurfabriek en anderen en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 maart 2016, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. H.A.M. Lamers, DRU Cultuurfabriek en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. R. Benhadi, advocaat te Nijmegen, en de raad, vertegenwoordigd door I.J.M. Testroet-Schepers en ing. N.J.J.G. Boessenkool, beiden werkzaam bij de gemeente, bijgestaan door mr. J.J. Molenaar, advocaat te Arnhem, zijn verschenen.
Overwegingen
Toetsingskader
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het herzieningsplan
2. Het herzieningsplan is vastgesteld naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling van 19 maart 2014, in zaak nr. ECLI:NL:RVS:2014:986. In deze uitspraak is het besluit van de raad van 27 juni 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan "DRU Industriepark Ulft" vernietigd voor zover het: a. betreft de aanduiding "evenementen categorie 1" voor zover deze aan het plangebied is toegekend,
b. betreft artikel 25, lid 25.2, van de planregels,
(…)
d. voor de Badkuipenfabriek het maximum aantal woningen beperkt tot 16.
Tegen dit vaststellingsbesluit is onder meer door [appellant sub 2] beroep ingesteld. De Afdeling oordeelde - kort samengevat - dat gelet op onder meer de tussen appellante, de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Nationale Maatschappij tot Behoud, Ontwikkeling en Exploitatie van Industrieel Erfgoed BV, en de gemeente gesloten overeenkomst inzake woningbouw alsmede de in het plan voorziene woningbouw, door de raad onvoldoende was gemotiveerd waarom geen woningbouw was toegestaan binnen het Ketelhuis en het maximaal toegestane aantal woningen in de Badkuipenfabriek was beperkt tot 16 woningen. Voorts oordeelde de Afdeling dat de raad niet inzichtelijk had gemaakt wat als een representatieve invulling van de maximaal planologische mogelijkheden kon worden beschouwd gelet op de onbeperkte hoeveelheid evenementen in categorie 1 en het maximum aantal dagen van 24 voor evenementen in categorie 2. Mede gelet hierop oordeelde de Afdeling dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat een goed woon- en leefklimaat kon worden gegarandeerd voor omwonenden van de evenementenlocaties. De raad is opgedragen om met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen een nieuw besluit te nemen. Het doel van het herzieningsplan is het repareren van onder meer de voormelde planonderdelen, aldus de plantoelichting.
De beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2]
3. Ter zitting heeft [appellant sub 1] zijn beroepsgrond dat het plan leidt tot verkeersoverlast ingetrokken.
4. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] zijn woonachtig aan respectievelijk de [locaties 1] te Ulft, in de directe nabijheid van het plangebied. Zij kunnen zich niet verenigen met de vaststelling van het herzieningsplan, aangezien dit herzieningsplan volgens hen leidt tot een aantasting van hun woon- en leefklimaat.
5. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] richten zich tegen de aanduidingen "overige zone - evenementen categorie 1" en "overige zone - evenementen categorie 2". [appellant sub 2] voert hiertoe aan dat de raad zich niet heeft mogen baseren op het akoestisch onderzoek "Akoestisch onderzoek evenementen" van DGMR van 12 november 2013 (hierna: het akoestisch onderzoek van 12 november 2013). Hiertoe stelt hij in de eerste plaats dat ten onrechte geen onderzoek is gedaan naar een representatieve maximale invulling van het plan. Daarnaast stelt hij dat in het akoestisch onderzoek van onjuiste uitgangspunten wordt uitgegaan voor categorie 1 evenementen. Zo wordt onder meer uitgegaan van 500 bezoekers in plaats van 8000 bezoekers en wordt een spreekinstallatie niet als geluidbron genoemd. Ook wordt muziek niet als geluidbron genoemd, terwijl onversterkte muziek wel is toegestaan bij categorie 1 evenementen. Voorts zijn volgens hem de gehanteerde bronvermogens voor housemuziek lager dan genoemd in de nota evenementen met een luidruchtig karakter van de Inspectie Milieuhygiëne Limburg van januari 1996 (hierna: de nota evenementen met een luidruchtig karakter), welke nota is gebruikt voor het akoestisch onderzoek. Verder stelt hij dat de muziekpodia dichter op zijn woning kunnen worden gesitueerd dan waarvan in het akoestisch onderzoek wordt uitgegaan. [appellant sub 2] stelt voorts dat in het akoestisch onderzoek van 12 november 2013 niet is aangegeven wat de toelaatbare geluidbelasting is in de nacht, waardoor onduidelijk is of aan de voorschriften wordt voldaan. Verder is in het akoestisch onderzoek van 12 november 2013 ten onrechte niet bezien of aan de normen dB(C) kan worden voldaan, welke normen in de planregels zijn opgenomen, aldus [appellant sub 2].
[appellant sub 2] voert voorts aan dat de akoestische onderzoeken naar de gevolgen van de SSP-hal voor de omliggende woningen onvolkomenheden bevatten. Zo zijn de onderzoeken volgens hem onder andere ten onrechte beperkt tot de woningen aan het Emailleplein 21-23. Ook wordt uitgegaan van lagere bronvermogens dan aangegeven in de nota evenementen met een luidruchtig karakter. Voorts is naar hij stelt onduidelijk of de strafcorrectie voor muziekgeluid is meegenomen en is ten onrechte geen rekening gehouden met housemuziek als geluidbron. Verder wijst [appellant sub 2] erop dat in de akoestische onderzoeken is aangegeven dat de geluidsuitstraling in werkelijkheid 4 dB hoger is dan berekend, terwijl onduidelijk is of dit gecorrigeerd wordt door geluiddemping van de mensen in een volle SSP-hal.
5.1. De raad betwist dat in het akoestisch onderzoek van 12 november 2013 onjuiste uitgangspunten wordt uitgegaan. Hetzelfde geldt voor het akoestisch onderzoek "Akoestisch onderzoek Emailleplein 21-23 te Ulft" van Adviesbureau De Haan van 16 juni 2014 (hierna: het akoestisch onderzoek van 16 juni 2014) en het akoestisch onderzoek "SSP-hal, Ulft" van DGMR van 12 augustus 2014 (hierna: het akoestisch onderzoek van 12 augustus 2014). Volgens de raad is rekening gehouden met 8.000 bezoekers. Verder stelt de raad dat weliswaar verschillende evenementen mogelijk zijn in categorie 1, waarbij ook sprake kan zijn van een spreekinstallatie of onversterkte muziek, maar dat dit slechts van beperkte duur is. Omdat dit van beperkte duur is, is het stemgeluid van bezoekers bepalend voor de geluidsituatie, aldus de raad. De raad licht toe dat indien geen sprake is van een beperkte duur, het evenement vanwege de geluidbeperking niet meer onder categorie 1 valt. De raad stelt dat, anders dan in de nota evenementen met een luidruchtig karakter is vermeld, geen houseparty kan worden gehouden binnen het plangebied, maar muziek kan worden gedraaid met een housemuziekspectrum. Muziek met een housemuziekspectrum heeft een aanzienlijk lagere geluidemissie dan een houseparty, aldus de raad. Over de situering van het podium stelt de raad dat verschillende situaties zijn onderzocht en dat, hoewel ook andere situaties denkbaar zijn, de planregels voldoende bescherming bieden gelet op de toegestane geluidniveaus. Voor categorie 2 evenementen zijn volgens de raad ook de effecten gedurende de nachtperiode onderzocht. De raad licht toe dat dit voor categorie 1 evenementen niet is gedaan omdat er bij dit type evenementen in de regel geen of vrijwel geen activiteiten plaatsvinden in de nacht. De raad stelt voorts dat de dB(C)-normen zijn toegevoegd met de vaststelling van het herzieningsplan, aangezien zware bastonen bij muziekevenementen als hinderlijk worden ervaren. De organisatoren van evenementen dienen hiermee rekening te houden. De raad betwist voorts dat de akoestische onderbouwing van het herzieningsplan beperkt is tot de beoordeling van de geluidbelasting voor de woningen aan het Emailleplein 21-23. De raad stelt, onder verwijzing naar het akoestisch onderzoek van 12 november 2013, dat voor buitenevenementen ook berekeningen zijn uitgevoerd voor woningen aan de Drulaan en de Hutteweg. De raad stelt verder dat de akoestische onderzoeken zijn opgesteld conform de Handleiding meten en rekenen industrielawaai 1999 (hierna: HMRI 1999). De raad verwijst voorts naar de richtlijn "Muziekspectra in horecabedrijven" van de Nederlandse Stichting Geluidshinder van maart 2015 (hierna: de NSG-richtlijn) en stelt dat de gehanteerde bronvermogens aansluiten bij deze richtlijn. Volgens de raad zijn de woningen aan het Emailleplein maatgevend, nu uit het akoestisch onderzoek van 12 november 2013 blijkt dat de geluidniveaus op deze woningen 17 tot 21 dB(A) hoger zijn dan bij de woningen aan de zuidzijde van de SSP-hal.
5.2. Ingevolge artikel 1, lid 1.29, van de planregels wordt onder evenement verstaan: een publieke activiteit in het algemeen bedoeld ter ontspanning en/of vermaak, waaronder begrepen commerciële, culturele, religieuze, recreatieve en/of sportieve of een daarmee gelijk te stellen activiteiten, zoals markten, braderieën, beurzen, kermissen, festiviteiten, wedstrijden, bijeenkomsten, festivals, en dergelijke. Evenementen worden onderscheiden in de volgende categorieën: categorie 1: een evenement met onversterkte (straat)muziek, achtergrondmuziek en beperkte spreekinstallaties, waarbij het evenement per dag maximaal 8.000 bezoekers trekt; categorie 2: een evenement met spreekinstallaties, versterkte (live) muziek, orkest, taptoe, et cetera, waarbij het evenement per dag maximaal 15.000 bezoekers trekt.
Ingevolge artikel 6, lid 6.1, sub a, zijn ter plaatse van de aanduiding "overige zone - evenementen categorie 1" evenementen tot en met categorie 1 toegestaan.
Ingevolge ditzelfde artikellid sub b, bedraagt het aantal dagen waarop een evenement tot en met categorie 1 is toegestaan 50 per jaar.
Ingevolge ditzelfde artikellid sub c, bedraagt het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau vanwege evenementen ter plaatse van de aanduiding "overige zone - evenementen categorie 1" ten hoogste 50 dB(A) in de dagperiode, 45 dB(A) in de avondperiode en 40 dB(A) in de nachtperiode op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen.
Ingevolge ditzelfde artikellid sub d, mag indien er meerdere evenementen op één dag plaatsvinden, het totaal aantal bezoekers van deze evenementen niet meer dan 15.000 bedragen.
Ingevolge artikel 6, lid 6.2, sub a, zijn ter plaatse van de aanduiding "overige zone - evenementen categorie 2" evenementen tot en met categorie 2 toegestaan zonder omgevingsvergunning, indien het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau vanwege evenementen (in de SSP-hal):
- op de gevel van de woningen Emailleplein 21-23 in de dagperiode ten hoogste 58 dB(A) bedraagt, in de avondperiode ten hoogste 52 dB(A) bedraagt en in de nachtperiode ten hoogste 48 dB(A) bedraagt, en
- op de gevels van overige geluidgevoelige bestemmingen in de dagperiode ten hoogste 50 dB(A) bedraagt, in de avondperiode ten hoogste 45 dB(A) bedraagt en in de nachtperiode ten hoogste 40 dB(A) bedraagt.
Ingevolge ditzelfde artikellid, sub b, zijn ter plaatse van de aanduiding "overige zone - evenementen categorie 2" en "overige zone - evenementen categorie 1" evenementen tot en met categorie 2 toegestaan met omgevingsvergunning onder de voorwaarde dat op een individuele geluidsgevoelige bestemming maximaal 24 dagen per jaar (exclusief op- en afbouw) overschrijdingen plaatsvinden van de geluidsniveaus in 6.1 sub c en 6.2 sub a en dat van deze 24 dagen;
- hooguit 12 dagen zijn waarbij het equivalente geluidsniveau niet hoger is dan 60 dB(A) op de gevel en waarbij de eindtijd uiterlijk 23.00 uur is;
- hooguit 6 dagen zijn waarbij het equivalente geluidsniveau niet hoger is dan 75 dB(A) en 88 dB(C) op de gevel en waarbij de eindtijd uiterlijk 01.00 uur is;
- hooguit 6 dagen zijn waarbij het equivalente geluidsniveau niet hoger is dan 80 dB(A) en 93 dB(C) en waarbij de eindtijd uiterlijk 01.00 uur is.
Ingevolge ditzelfde artikellid sub c, mag indien er meerdere evenementen op één dag plaatsvinden, het totaal aantal bezoekers van deze evenementen niet meer dan 15.000 bedragen.
5.3. In de plantoelichting is vermeld dat voor beoordeling van de geluideffecten van het herzieningsplan is aangesloten bij het toetsingskader uit het Activiteitenbesluit milieubeheer. Dit betekent dat het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau op de gevels bij geluidgevoelige bestemmingen niet hoger mag zijn dan 50 dB(A) in de dagtijdperiode, 45 dB(A) in de avondperiode en 40 dB(A) in de nachtperiode. Het maximale geluidniveau mag niet hoger zijn dan 70 dB(A) in de dagperiode, 65 dB(A) in de avondperiode en 60 dB(A) in de nachtperiode. Volgens de plantoelichting zullen bij het gebruik van de SSP-hal en de buitenruimte voor evenementen hogere geluidniveaus kunnen optreden dan deze geluidnormen. Dit zal bij gebruik van de SSP-hal eerst aan de orde zijn bij de nabij de SSP-hal gelegen woningen Emailleplein 21-23. In verband hiermee heeft onderzoek plaatsgevonden. In dit onderzoek is door middel van metingen onderzocht bij welke activiteiten in de SSP-hal er nog sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat in de vertrekken van de woningen Emailleplein 21-23. Dit onderzoek is neergelegd in het akoestisch onderzoek van 16 juni 2014 en van 12 augustus 2014. In eerstgenoemd onderzoek zijn, zo volgt uit de plantoelichting, berekeningen uitgevoerd op basis van kengetallen. Om de berekeningen te verifiëren is in laatstgenoemd onderzoek ter plekke door middel van metingen de geluidoverdracht vanuit de SSP-hal naar de woningen Emailleplein 21-23 gemeten.
5.4. In het akoestisch onderzoek van 12 november 2013 is de geluidbelasting gemeten op onder andere de toekomstige woningen op het Dru-terrein, de woningen in de badkuipenfabriek, de woningen Landmark woon-zorgcomplex, de toekomstige woningen aan de Dru laan en de woningen aan de Hutteweg, er van uitgaande dat in het plangebied twee categorieën evenementen mogelijk zijn: categorie 1 evenementen met onversterkte (straat)-muziek, achtergrondmuziek en beperkte spreekinstallaties, waarbij maximaal 8.000 bezoekers per dag zullen komen en categorie 2 evenementen met spreekinstallaties, versterkte (live)muziek, orkest, taptoe, waarbij maximaal 15.000 bezoekers zullen komen. Voorbeelden van categorie 1 evenementen zijn een circus met ongeveer 350 bezoekers, een golfevenement, promotiedagen van de scouting, een kidsdag en een openwaterzwemwedstrijd. Bij deze evenementen wordt, zo volgt uit het akoestisch onderzoek van 12 november 2013, geen muziek buiten ten gehore gebracht. Het overheersende geluid bij deze categorie van evenementen is het stemgeluid. Hiervoor is in het akoestisch onderzoek 86 Lwa dB(A) aangehouden. Dit bronvermogen is, zo blijkt uit het akoestisch onderzoek, gebaseerd op de publicatie over stemgeluid in het Journaal Geluid Jaargang 7, nummer 10, december 2009.
Voorbeelden van evenementen in categorie 2 zijn de herstartlocatie van de Batavierenrace in de nachtperiode, de Spektakeltour, waarbij in de dagperiode elektronisch versterkte muziek in het gebied ten gehore wordt gebracht en Lindehout, een muziekevenement voor ongeveer 500 genodigden, waarbij tot 1 uur in de nacht muziek ten gehore wordt gebracht in een tent. Het overheersende geluid van categorie 2 evenementen is volgens het akoestisch onderzoek van 12 november 2013 het muziekgeluid als gevolg van elektronisch versterkte muziek op het buitenterrein. In het akoestisch onderzoek is hiervoor uitgegaan van het housemuziekspectrum ad 115 Lwa dB(A). De conclusie is dat voor de evenementen in categorie 1 de geluidniveaus onder de niveaus uit de nota evenementen met een luidruchtig karakter blijven. Voor evenementen van categorie 2 zijn de geluidniveaus hoger dan in die nota, aldus de raad.
5.5. Het akoestisch onderzoek van 16 juni 2014 heeft tot doel het binnenniveau van de woningen aan het Emailleplein 21-23 te berekenen tijdens het gebruik van de SSP-hal als evenementenhal. Voor het geluid in de woningen is aansluiting gezocht bij het toetsingskader uit het Activiteitenbesluit milieubeheer. Voor de berekening van de geluidbelasting is uitgegaan van een lawaaiig evenement in de SSP-hal. Omdat de evenementen binnen zullen plaatsvinden, zal volgens het akoestisch onderzoek de herkenbaarheid van muziekgeluid, vanwege de bouwkundige schil van de hal, afnemen. Ook de geluidwering van de woningen zal de herkenbaarheid van muziekgeluid verminderen, zodat in de toetsing ervan uit wordt gegaan dat muziekgeluid vanuit de SSP-hal in de woningen niet als zodanig zal worden herkend. Er is daarom geen rekening gehouden met een correctie van 10 dB vanwege (herkenbaar) muziekgeluid. De conclusie van het onderzoek is dat de geluidbelasting op de woningen Emailleplein 21-23 tijdens een lawaaiig evenement maximaal Letm 61 dB(A) bedraagt. Gedurende de dagperiode wordt aan de eis van 35 dB(A) voldaan. In de avondperiode wordt de geluidnorm in de woonkeuken en ruimten A en B overschreden met 4 tot 5 dB. In de slaapkamer wordt voldaan aan de norm.
5.6. Uit het akoestisch onderzoek van 12 augustus 2014 volgt dat de woningen Emailleplein 21-23 maatgevend zijn voor de lawaaiige evenementen in de SSP-hal. Onderzocht is welke geluidniveaus binnen de geluidgevoelige ruimten van Emailleplein 21-23 optreden als in de SSP-hal lawaaiige evenementen worden gehouden en wat de geluidbelasting op de gevel is. Lawaaiige evenementen zijn, zo volgt uit het akoestisch onderzoek van 12 augustus 2014, evenementen waarbij veel geluid wordt geproduceerd, bijvoorbeeld popconcerten, dancefestivals, kartraces en monstertrucks. Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd conform de richtlijnen van de HMRI 1999. Over maximale geluidniveaus is in het akoestisch onderzoek vermeld dat deze naar schatting ongeveer 5 tot 10 dB boven de berekende langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus liggen. De geluidnormen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer liggen voor de maximale geluidniveaus evenwel 20 dB hoger, zodat het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau maatgevend is. Om die reden zijn volgens het akoestisch onderzoek van 12 augustus 2014 de maximale geluidniveaus verder niet afzonderlijk beschouwd. Voor het spectrum van het muziekgeluid in de SSP-hal is in het akoestisch onderzoek uitgegaan van zowel het A-gecorrigeerd Standaard Popmuziekspectrum als het A-gecorrigeerd Housespectrum. De conclusie van het akoestisch onderzoek van 12 augustus 2014 is dat in geval van een binnenniveau van 100 dB(A) in de SSP-hal de geluidbelasting op de gevel van de woningen Emailleplein 21-23 maximaal 70 dB(A) bedraagt in geval van zendniveau SPS en 73 dB(A) bedraagt in geval van zendniveau House. De maximale geluidbelasting in de woningen bedraagt in geval van zendniveau SPS 47 dB(A) en bij House 51 dB(A), beide in geval van een binnenniveau van 100 dB(A) in de SSP-hal.
5.7. De Afdeling begrijpt de raad aldus dat aan de in het plan opgenomen evenementenregeling, als bedoeld in artikel 6 van de planregels, de akoestische onderzoeken van 12 november 2013, 16 juni 2014 en 12 augustus 2014 ten grondslag zijn gelegd. Eerstgenoemd akoestisch onderzoek dateert weliswaar van voor de vaststelling van het bestemmingsplan "DRU Industriepark Ulft" en gaat daarom uit van ruimere mogelijkheden voor het organiseren van evenementen, maar moet - zo heeft de raad ter zitting bevestigd - als een worstcasescenario worden beschouwd en is als zodanig in de besluitvorming voor het herzieningsplan betrokken. Gelet hierop ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd geen aanleiding om op voorhand te oordelen dat de raad het akoestisch onderzoek van 12 november 2013 niet in de besluitvorming heeft mogen betrekken. Dit is te meer niet het geval nu het herzieningsplan voortborduurt op het bestemmingsplan en het tijdsverloop tussen de vaststelling van het plan en de datum van het akoestisch onderzoek geen aanleiding geeft het akoestisch onderzoek van 12 november 2013 buiten beschouwing te laten. Voor zover [appellant sub 2] stelt dat de akoestische onderzoeken niet toereikend zijn omdat niet zou zijn uitgegaan van een representatieve maximale invulling van het plan, overweegt de Afdeling dat gezien de worstcasebenadering in het akoestisch onderzoek van 12 november 2013, alsmede de uitgangspunten van de akoestische onderzoeken van 16 juni 2014 en 12 augustus 2014 - zoals hiervoor beschreven - geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de representativiteit of volledigheid van deze onderzoeken in onderlinge samenhang bezien. Daarbij betrekt de Afdeling dat de raad ter zitting heeft toegelicht dat de geluidbelasting op de woningen Emailleplein 21-23 als representatieve situatie in de onderzoeken is betrokken, aangezien de geluidbelasting op deze woningen het hoogste is. Desgevraagd heeft de raad aangegeven dat de demping van het geluid door de geometrische afstand bepalender is voor de geluidbelasting op woningen die verder zijn gelegen van het plangebied dan de woningen Emailleplein 21-23, dan bijvoorbeeld de effecten van de windrichting of weerkaatsing. Deze toelichting van de raad, die is terug te lezen in het akoestisch onderzoek van 12 november 2013 waaruit volgt dat de geluidbelasting op bijvoorbeeld de woningen aan de Hutteweg 17 tot 21 dB lager is, heeft [appellant sub 1] niet overtuigend weersproken.
5.7.1. In het akoestisch onderzoek van 12 november 2013 is vermeld dat voor categorie 1 evenementen wordt uitgegaan van een maximaal bezoekersaantal van 8.000 en voor categorie 2 evenementen van maximaal 15.000 bezoekers. Deze bezoekersaantallen sluiten aan op hetgeen hierover in de planregels is bepaald in artikel 1, lid 1.29 - zoals hiervoor aangehaald onder 5.2 - , zodat niet valt in te zien dat de onderbouwing van het plan, in de vorm van de akoestische onderzoeken, in zoverre ondeugdelijk is.
Voorts komt in het akoestisch onderzoek van 12 november 2013 naar voren dat stemgeluid voor categorie 1 evenementen maatgevend is. Dit betekent dat geluid van andere geluidbronnen, waaronder spreekinstallaties, hieraan ondergeschikt is en dat hier in de metingen geen rekening mee is gehouden. [appellant sub 2] heeft een en ander niet overtuigend weersproken, zodat de spreekinstallatie als geluidbron in de berekeningen terecht buiten beschouwing is gelaten. Hetzelfde geldt voor de geluidbron muziek bij categorie 1 evenementen. Ook in zoverre heeft [appellant sub 2] niet de conclusies van het akoestisch onderzoek van 12 november 2013 ten aanzien van stemgeluid als overheersende geluidbron overtuigend weersproken.
Over het gehanteerde bronvermogen voor housemuziek heeft de raad ter zitting naar voren gebracht dat dit afwijkt van het bronvermogen voor houseparty’s, nu dit een ander muziekspectrum betreft. Hoewel [appellant sub 2] derhalve terecht stelt dat de Lwa-waarden van elkaar afwijken, is de rechtvaardiging hierin gelegen dat het verschillende muziekspectra betreft. Dat in dit geval is uitgegaan van housemuziek en niet van houseparty’s omdat naar de raad stelt houseparty’s niet mogelijk zijn gelet op de planregels, acht de Afdeling gelet op hetgeen is aangevoerd niet onredelijk. In zoverre valt niet in te zien dat het akoestisch onderzoek van 12 november 2013 gebrekkig is. Eenzelfde redenering geldt voor de overige gehanteerde bronvermogens, aangezien ook hiervoor geldt dat andere Lwa-waarden zijn aangehouden in de akoestische onderzoeken dan in de nota evenementen met een luidruchtig karakter. Deze bronvermogens komen, zo heeft de raad ter zitting onweersproken gesteld, overeen met de NSG-richtlijn. In dit licht bezien valt niet in te zien dat de gehanteerde bronvermogens onjuist zijn dan wel onvoldoende representatief.
Verder stelt de Afdeling vast dat in het akoestisch onderzoek van 12 november 2013 rekening is gehouden met verschillende situeringen van muziekpodia. Dit kan onder meer worden afgeleid uit een bijlage bij dat akoestisch onderzoek waarin is aangegeven dat is gemeten met geluidbronnen op verschillende plekken in het plangebied. Hieromtrent heeft de raad ter zitting toegelicht dat door te rekenen met verschillende situeringen van geluidbronnen, ook verschillende situeringen van muziekpodia in kaart zijn gebracht en als zodanig zijn meegenomen. De Afdeling ziet dan ook niet in dat het akoestisch onderzoek in zoverre onvoldoende representatief of onvolledig is.
Gezien de in artikel 6, lid 6.1, sub c, van de planregels opgenomen maximering van het geluidniveau tot 40 dB(A) van evenementen in categorie 1 in de nacht in relatie bezien met de soort evenementen die onder deze categorie vallen zoals markten en braderieën, valt voorts niet in te zien dat vanuit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening de situatie dat categorie 1 evenementen in de nacht worden georganiseerd in het akoestisch onderzoek onderbelicht is gebleven.
Voorts stelt [appellant sub 2] terecht dat in het akoestisch onderzoek geen rekening is gehouden met de dB(C)-norm. Nu deze norm evenwel is toegevoegd bij de vaststelling van het plan met het oog op de verdere beperking van overlast voor omwonenden en niet aannemelijk is gemaakt dat hieraan niet kan worden voldaan, valt niet in te zien dat hier nader onderzoek naar had moeten worden gedaan.
[appellant sub 2] stelt verder terecht dat in de akoestische onderzoeken naar de SSP-hal geen rekening is gehouden met een strafcorrectie voor muziek als bedoeld in de HMRI 1999. Ter zitting heeft de raad hieromtrent toegelicht dat de akoestische onderzoeken voor de SSP-hal zo zijn uitgevoerd dat is bezien welke geluidwaarde in de SSP-hal kan worden toegestaan zonder dat een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden optreedt. De geluidnormen voor de woningen zoals opgenomen in de planregels zijn hiervoor leidend geweest. De Afdeling begrijpt deze uitleg aldus dat aangezien de geluidnormen in artikel 6, lid 6.2, sub a, van de planregels zich laten vertalen in een maximale binnenwaarde van 78 dB in de SSP-hal, het muziekgeluid in die situatie niet herkenbaar zal zijn, zodat een strafcorrectie niet nodig is op basis van de HMRI 1999. Indien de binnenwaarde hoger is dan 78 dB zal zich, naar de raad onweersproken stelt, een situatie voordoen die valt onder artikel 6, lid 6.2, sub b, van de planregels en is derhalve een omgevingsvergunning vereist. In die procedure moet, zo stelt de raad, een afweging worden gemaakt van de aanvaardbaarheid van het evenement en zal de muziekstrafcorrectie, die geldt voor herkenbaar muziekgeluid volgens de HMRI 1999, een rol spelen. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben dit niet overtuigend weersproken, zodat in zoverre geen ruimte bestaat voor het oordeel dat de akoestische onderzoeken gebrekkig of innerlijk tegenstrijdig zijn met betrekking tot het toepassen van een muziekstrafcorrectie.
Dat housemuziek onvoldoende in de akoestische onderbouwing, bestaande uit de verschillende akoestische onderzoeken, is betrokken is, voorts door [appellant sub 2] niet aannemelijk gemaakt. Hierbij betrekt de Afdeling dat in het akoestisch onderzoek van 12 augustus 2014 expliciet is genoemd dat het spectrum housemuziek is meegenomen.
Ten aanzien van de gestelde overschrijding van de geluidnormen met 4 dB overweegt de Afdeling dat in artikel 6, lid 6.2, sub a, van de planregels de maximaal toegestane geluidnormen zijn vastgelegd. Deze geluidnormen vertalen zich, zo is hiervoor besproken, in een maximale binnenwaarde van 78 dB in de SSP-hal. Zoals de raad ook ter zitting heeft verklaard, betekent een overschrijding van deze normen dat in strijd wordt gehandeld met het bestemmingsplan. Hiervoor kan eventueel een omgevingsvergunning worden verleend op grond van artikel 6, lid 6.2, sub b, van de planregels, maar dit laat onverlet dat het plan in de eerste plaats slechts een maximale geluidbelasting toelaat als opgenomen in artikel 6, lid 6.2, sub a, van de planregels. Een overschrijdingssituatie is derhalve een kwestie van handhaving. Door deze 4 dB niet mee te nemen in de akoestische onderbouwing van het herzieningsplan heeft de raad derhalve geen blijk gegeven van een onzorgvuldig onderzoek of ontoereikende onderbouwing van zijn besluit. Bij dit laatste betrekt de Afdeling dat niet aannemelijk is gemaakt dat geen evenementen kunnen worden georganiseerd die voldoen aan de geluidnormen en dat in zoverre moet worden geoordeeld dat de geluidnormen niet haalbaar zijn.
5.7.2. Gelet op het voorgaande geeft hetgeen is aangevoerd geen aanleiding te twijfelen aan de zorgvuldige totstandkoming noch de conclusies van de akoestische onderzoeken. De raad heeft zich hierop derhalve mogen baseren. Het betoog faalt.
6. [appellant sub 1] voert verder aan dat de raad ten onrechte niet inzichtelijk heeft gemaakt wat de precieze gevolgen zijn van de maximering van het aantal evenementen in categorie 1, waarvan er in totaal 50 per jaar zijn toegestaan. Hij wijst er in het bijzonder op dat onduidelijk is wat de effecten zijn voor het woon- en leefklimaat in het geval dat op verschillende locaties binnen het plangebied gelijktijdig evenementen plaatsvinden in categorie 1 of 2, of beide. [appellant sub 1] voert daarnaast aan dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd waarom in het herzieningsplan is bepaald dat in totaal 24 dagen per jaar evenementen van categorie 2 zijn toegestaan. Dit betreft volgens hem een verruiming voor evenementen ten opzichte van het vorige bestemmingsplan. Volgens [appellant sub 1] is hiermee ook een onduidelijk toetsingskader gecreëerd, aangezien normaliter wordt uitgegaan van de geluidbelasting op geluidgevoelige bestemmingen als geheel. Verder stelt hij dat, nu geen verdere voorwaarden zijn opgenomen in de planregels, onvoldoende is verzekerd dat met zijn belangen rekening wordt gehouden bij de vergunningverlening voor een evenement. Voorts vreest [appellant sub 1] voor een aantasting van zijn woon- en leefklimaat door de mogelijkheid van artikel 6, lid 6.2, sub b, van de planregels om zes keer per jaar evenementen op het buitenterrein te organiseren met een geluidniveau van 75/80 dB(A) tot 01.00 uur.
6.1. [appellant sub 2] voert aan dat door de raad onvoldoende is gemotiveerd waarom het uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening toelaatbaar is dat op 24 dagen per jaar de geluidnormen worden overschreden. Ook het aantal van 50 evenementen van categorie 1 acht [appellant sub 2] onvoldoende onderbouwd gelet op de ligging van de evenemententerreinen ten opzichte van woningen. In dit verband stelt hij opnieuw dat type 1 evenementen geen stille evenementen hoeven te zijn. Daarbij komt dat voor type 1 evenementen geen omgevingsvergunning nodig is en dat daarom onduidelijk is hoe wordt gecontroleerd of aan de toepasselijke regels wordt voldaan, aldus [appellant sub 2]. Verder stelt [appellant sub 2] dat uit artikel 6, lid 6.2, van de planregels volgt dat voor evenementen van categorie 2 met een geluidbelasting onder de 60 dB(A) geen maximum aantal geldt. Hij acht dit in strijd met een goede ruimtelijke ordening. [appellant sub 2] stelt in dit verband tot slot dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met maximale geluidniveaus en de gevolgen hiervan voor het woon- en leefklimaat.
6.2. De raad stelt dat in verband met de gevolgen voor het woon- en leefklimaat ter plaatse, in het herzieningsplan binnen een kleiner gebied dan in het bestemmingsplan "DRU Industriepark Ulft" evenementen worden toegestaan. De raad stelt verder dat een hoge geluidbelasting met name zal optreden ter plaatse van de binnenpleinen en niet zozeer nabij de Hutteweg waar [appellant sub 1] en [appellant sub 2] wonen. Volgens de raad blijkt uit onderzoek van DGMR dat uitgaande van een representatieve invulling van het plan, het geluidniveau bij de woningen aan de Hutteweg ten hoogste 71 dB(A) zal bedragen. Volgens de raad is deze geluidbelasting aanvaardbaar. De raad acht voorts de geluidbelasting ten gevolge van evenementen in categorie 1 voldoende beperkt gelet op het maximum aantal dagen dat geldt en gezien de geluidnormen die hierop van toepassing zijn. De raad stelt over het maximum van 50 dagen dat reeds uit de aard van categorie 1 evenementen zoals tentoonstellingen, markten en autoshows, volgt dat geen onaanvaardbare overlast zal optreden voor de omwonenden. Over het gelijktijdig plaatsvinden van evenementen stelt de raad dat in het plan is bepaald dat in dat geval een maximum aantal bezoekers geldt van 15.000. Bij de vergunningverlening voor evenementen zal eveneens rekening worden gehouden met de cumulatie van geluid.
De raad stelt dat hij wat betreft de in het plan opgenomen maximering van het aantal evenementen in categorie 2, is aangesloten bij het Activiteitenbesluit milieubeheer. De raad betwist dat met de geluidnormering in artikel 6 van de planregels een onduidelijk toetsingskader is gecreëerd. Volgens de raad is gekozen voor de geluidbelasting op een individuele geluidgevoelige bestemming omdat dit duidelijkheid biedt wat aan overlast per jaar te verwachten is van het plan per woning en nu dit flexibiliteit biedt voor de organisatoren van evenementen. De raad stelt verder dat in het plan is bepaald dat hooguit zes dagen tot 01:00 uur 80 dB(A) muziekgeluid op de gevel van een woning is toegestaan. Volgens de raad zijn dit landelijk gezien acceptabele aantallen, tijden en geluidniveaus. De raad verwijst naar de nota evenementen met een luidruchtig karakter waaruit volgens hem blijkt dat een geluidniveau van 70 tot 75 dB(A) aanvaardbaar is. De raad stelt ten aanzien van maximale geluidniveaus ten gevolge van categorie 1 evenementen dat ter hoogte van de woning van [appellant sub 2] de waarde niet hoger zal zijn dan 70 dB(A) etmaalwaarde. Deze geluidbelasting is volgens de raad toelaatbaar. Voor categorie 2 evenementen geldt volgens de raad dat het verschil tussen het equivalente geluidniveau en de maximale bronsterkte ongeveer 5 dB(A) bedraagt. Vanwege de relatief geringe mate van verhoging wordt geen wezenlijk effect ten aanzien van bijvoorbeeld extra schrikreacties verwacht, zodat geen aanleiding bestaat voor aanvullende eisen, aldus de raad. De raad voegt hier aan toe dat door het stellen van eisen aan het equivalente geluidniveau impliciet ook de maximale geluidniveaus worden beperkt. De raad stelt in dit verband tot slot dat elke aanvraag voor een omgevingsvergunning voor advies zal worden voorgelegd aan deskundigen van de Omgevingsdienst Achterhoek.
6.3. Ten aanzien van de beroepsgronden over evenementen in categorie 1 overweegt de Afdeling als volgt. De Afdeling begrijpt de raad aldus dat het maximum aantal van 50 dagen waarop categorie 1 evenementen mogen worden gehouden de uitkomst is van de afweging van enerzijds het maatschappelijk belang bij een culturele invulling van het gebied en anderzijds het belang van omwonenden bij een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Daarnaast biedt het aantal van maximaal 50 dagen de door de raad gewenste groei van evenementen in het gebied. Hetgeen is aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat deze afweging onvolledig dan wel onzorgvuldig heeft plaatsgevonden, noch dat de uitkomst hiervan onevenredig is. Voor zover [appellant sub 2] vreest dat dit maximum zal worden overschreden omdat geen omgevingsvergunning is vereist, overweegt de Afdeling dat een overschrijding van dit maximum aantal betekent dat in strijd wordt gehandeld met het bestemmingsplan waarop handhavend kan worden opgetreden. Door [appellant sub 2] is niet aannemelijk gemaakt dat het plan in zoverre niet handhaafbaar is.
Voorts kan [appellant sub 1] niet worden gevolgd in zijn stelling dat de raad onvoldoende heeft bezien wat de effecten zijn voor het woon- en leefklimaat in het geval dat er gelijktijdig meerdere evenementen worden gehouden in het plangebied. Daartoe is van belang dat de geluidnormen in artikel 6, lid 6.1, sub c, en lid 6.2, sub a, van de planregels gelden voor respectievelijk alle evenementen in categorie 1 en alle evenementen in categorie 2. In het geval dat gelijktijdig evenementen buiten en binnen worden gehouden, zal de cumulatieve geluidbelasting - naar de raad onweersproken stelt - toenemen met maximaal 3 dB. Volgens de raad is een dergelijke geluidbelasting, mede gelet op de geringe frequentie waarmee dit zal optreden, aanvaardbaar uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening en gelet ook op de belangen die gemoeid zijn bij een culturele en levendige invulling van het plangebied. [appellant sub 1] heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze motivering van de raad ondeugdelijk is of dat onevenredige gevolgen voor hem zullen optreden in het geval gelijktijdig evenementen zullen worden gehouden.
6.3.1. Ten aanzien van de beroepsgronden over evenementen in categorie 2 overweegt de Afdeling als volgt. Artikel 6, lid 6.2, sub a, van de planregels bevat - zo begrijpt de Afdeling de raad - geen maximering van het aantal evenementen, omdat anderszins is gewaarborgd dat in zoverre geen onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse optreedt. Dit is gewaarborgd doordat de evenementen binnen plaatsvinden en de daarvan uitgaande geluidbelasting is gemaximeerd. Bovendien is blijkens artikel 1, lid 1.29, van de planregels het aantal bezoekers gemaximeerd tot 15.000. [appellant sub 2] heeft dit niet overtuigend weersproken. Daartoe is van belang dat de enkele stelling dat een maximering van het aantal evenementen nodig is vanuit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, zonder verdere onderbouwing, niet maakt dat de motivering van de raad als ondeugdelijk moet gekwalificeerd.
Over de maximering van het aantal dagen als bedoeld in artikel 6, lid 6.2, sub b, van de planregels overweegt de Afdeling verder als volgt. Dit aantal is, naar de raad stelt, afgeleid van de Algemene Plaatselijke Verordening (hierna: APV). Het is de som van de 12 toegestane overschrijdingssituaties per inrichting als bedoeld in het Activiteitenbesluit milieubeheer, vermenigvuldigd met 4 voor de 4 inrichtingen en gedeeld door twee, nu per geluidgevoelige bestemming slechts hinder zal worden ondervonden van 2 inrichtingen. De Afdeling begrijpt de planregeling voorts aldus dat de maximering tot 24 dagen er op neerkomt dat op elke geluidgevoelige bestemming op 24 dagen de geluidnormen mogen worden overschreden. Omdat de maximering geldt op individuele geluidgevoelige bestemmingen kunnen er, afhankelijk van de situering van de evenementen in het plangebied, op meer dan 24 dagen evenementen worden georganiseerd met een geluidbelasting hoger dan neergelegd in artikel 6, lid 6.2, sub a, van de planregels. Voor zover [appellant sub 1] stelt dat dit aantal zou moeten gelden in totaal en dus niet per geluidgevoelige bestemming, is van belang dat hij dit niet nader heeft onderbouwd. Om die reden ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de motivering van de raad in zoverre ondeugdelijk is, noch dat de evenementenregeling in zoverre onevenredige gevolgen heeft. Daarbij betrekt de Afdeling, zoals hiervoor is overwogen, dat dit aantal de uitkomst is van de afweging van de raad van enerzijds het cultureel maatschappelijk belang bij de organisatie van evenementen in het plangebied en anderzijds een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse. Hetgeen is aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat deze belangenafweging onvolledig of onzorgvuldig heeft plaatsgevonden. Hierbij betrekt de Afdeling dat evenementen als bedoeld in artikel 6, lid 6.2, sub b, van de planregels slechts zijn toegestaan nadat hiervoor een omgevingsvergunning is verleend en dat het gebied waarbinnen evenementen kunnen worden georganiseerd is verkleind ten opzichte van het bestemmingsplan "DRU Industriepark Ulft".
Voorts ziet de Afdeling niet in dat met artikel 6 van de planregels een onduidelijk toetsingskader is vastgesteld. Hoewel [appellant sub 1] met juistheid stelt dat anders dan in het Activiteitenbesluit milieubeheer de geluidnormen gelden per individuele geluidgevoelige bestemming en niet per inrichting, betekent dit niet dat reeds om die reden de planregeling onduidelijk dan wel rechtsonzeker is. Dat de evenementenregeling in zoverre een verruiming betreft ten opzichte van het vorige bestemmingsplan, wat daar ook van zij, kan niet tot een andere conclusie leiden. Dit is te meer niet nu, zoals hiervoor is overwogen, geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat het maximale aantal evenementen in artikel 6, lid 6.2, sub b, van de planregels niet aanvaardbaar kan worden geacht uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening.
In het akoestisch onderzoek van 12 augustus 2014 is aangegeven dat de maximale geluidniveaus naar schatting ongeveer 5 tot 10 dB boven de berekende langtijdgemiddeld beoordelingsniveaus liggen. Omdat de geluidnormen in het Activiteitenbesluit milieubeheer voor de maximale geluidsniveaus 20 dB hoger liggen, betekent dit - zo volgt uit het akoestisch onderzoek van 12 augustus 2014 - dat het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau maatgevend is. Om die reden zijn de maximale geluidsniveaus verder niet afzonderlijk beschouwd. Zoals hiervoor onder 5.7, 5.7.1 en 5.7.2 is overwogen bestaat geen aanleiding te twijfelen aan de conclusies in de akoestische onderzoeken. Ook heeft [appellant sub 1] niet aannemelijk gemaakt dat het plan door het ontbreken van geluidnormen voor het maximum geluidniveau in de planregels, onevenredige gevolgen heeft voor zijn woon- en leefklimaat.
Wat betreft de geluidnormen in artikel 6, lid 6.2, sub b, van de planregels erkent de raad dat deze deels afwijken van de nota evenementen met een luidruchtig karakter. De raad heeft hier evenwel bewust voor gekozen teneinde de organisatoren van evenementen tegemoet te treden in de wens een aantal keer per jaar luidruchtige evenementen te organiseren. Dit aantal heeft de raad evenwel willen maximeren vanwege de overlast voor omwonenden. [appellant sub 1] heeft niet overtuigend naar voren gebracht dat in zoverre onvoldoende rekening is gehouden met zijn belang. Hierbij betrekt de Afdeling dat evenementen met een luidruchtig karakter als bedoeld in artikel 6, lid 6.2, sub b, van de planregels niet zonder meer zijn toegestaan, doch slechts nadat hiervoor een omgevingsvergunning is verleend. Ook in die procedure zullen de relevante belangen worden meegenomen en kunnen, zoals de raad heeft verklaard, nog voorschriften worden opgenomen. Het betoog faalt.
7. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] voeren beiden aan dat cumulatieve effecten door de raad onvoldoende zijn bezien. [appellant sub 1] wijst in dit verband op het aangrenzende festivalterrein DRU-park, alwaar eveneens evenementen plaatsvinden met de hierbij behorende geluidbelasting voor de omgeving. Hetzelfde geldt volgens [appellant sub 1] voor de eerst met het plan toegestane mogelijkheid activiteiten te organiseren ter plaatse van het braakliggende terrein en de steiger voor de percelen direct grenzend aan de Hutteweg. Verder noemt [appellant sub 1] in dit verband de in de artikel 4:2, eerste lid, van de APV opgenomen bepaling dat de geluidnormen niet gelden voor een aantal collectieve festiviteiten. [appellant sub 2] wijst verder op de geluidbelasting van buiten het plangebied georganiseerde evenementen zoals in het Schaftlokaal, dat onderdeel is van het Portiersgebouw, en op het weiland aan de overkant van de rivier.
7.1. De raad stelt dat besluitvorming voor het DRU-park nog niet gereed is. De raad stelt verder dat om overlast voor de bewoners te beperken het gebied waarbinnen evenementen mogen worden gehouden is verkleind ten opzichte van het bestemmingsplan "DRU Industriepark Ulft". De raad licht toe dat in het bestemmingsplan "DRU Industriepark Ulft", het gehele gebied voor de woningen Hutteweg 9 tot en met 17 was aangewezen voor evenementen, terwijl volgens het herzieningsplan slechts een klein deel hiervoor mag worden gebruikt. Op de steiger mogen volgens de raad geen evenementen worden gehouden. De raad stelt voorts dat inrichtingen als de DRU Cultuurfabriek 12 kennisgevingen mogen doen op grond van de APV voor incidentele festiviteiten. Ook zijn zes collectieve festiviteiten toegestaan. In geval van buitenactiviteiten zal bovendien zowel een kennisgeving voor incidentele festiviteiten als een omgevingsvergunning moeten worden aangevraagd. Deze buitenactiviteiten tellen volgens de raad mee voor de toegestane maximaal 24 dagen van de evenementenregeling in het herzieningsplan en komen derhalve niet bovenop het aantal toegestane activiteiten op grond van het herzieningsplan. Dit is anders voor de evenementen van het Schaftlokaal en de evenementen aan de overzijde, die wel extra moeten worden geteld. De raad stelt dat het Schaftlokaal een inrichting is die valt onder het Activiteitenbesluit milieubeheer.
7.2. Voor zowel het DRU-park als de gronden van de steiger en het braakliggend terrein geldt dat hier ten tijde van de vaststelling van het herzieningsplan planologisch geen evenementen waren toegestaan noch dat hier concrete plannen toe waren. De raad heeft hier in zijn besluitvorming derhalve geen rekening mee hoeven houden. De omstandigheid dat het DRU-park in de toekomst als vast evenemententerrein zal worden ingericht, wat daar ook van zij, kan niet tot een andere conclusie leiden, nu dit ten tijde van de vaststelling van het herzieningsplan nog niet vast stond. Ook bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat cumulatieve effecten onvoldoende in de besluitvorming zijn betrokken gelet op de APV. De regels in de APV laten de planregels onverlet, hetgeen betekent, zo heeft de raad ook ter zitting verklaard, dat de maximering van het aantal evenementen en alle overige eisen die gelden voor evenementen zonder meer van toepassing zijn. Dit zou slechts anders kunnen zijn in geval van kortdurend en incidenteel gebruik. Gelet op dit kortdurende en incidentele karakter heeft de raad hieraan evenwel geen overwegend belang hoeven toe te kennen. Voor zover er cumulatieve effecten zijn van bijvoorbeeld het Schaftlokaal, heeft de raad onweersproken gesteld dat dit leidt tot een toename van ten hoogste 3 dB, hetgeen volgens de raad aanvaardbaar is uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben dit niet overtuigend weersproken, zodat de raad derhalve in zoverre geen aanleiding heeft hoeven te zien het herzieningsplan niet vast te stellen. Het betoog faalt.
8. [appellant sub 2] stelt verder dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met de geluidoverlast ten gevolge van opbouw- en afbraakwerkzaamheden.
8.1. De raad stelt dat in de planregels de geluidbelasting ten gevolge van op- en afbouwactiviteiten is beperkt doordat is bepaald op welke tijdstippen op een dag deze activiteiten mogen plaatsvinden en het aantal dagen daarnaast ook is vastgelegd.
8.2. In artikel 6, lid 6.3, van de planregels is bepaald dat op- en afbouwwerkzaamheden voor een evenement mogen plaatsvinden op maximaal drie dagen voorafgaand en twee dagen na afloop van het evenement tussen 08.00 uur en 19.00 uur. Afbouw van elektronische apparatuur is toegestaan tot maximaal een half uur na de eindtijd zoals genoemd in artikel 6, lid 6.2, sub b van de planregels. Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau op de gevel van een geluidgevoelige bestemming vanwege de op- en afbouwwerkzaamheden mag niet meer bedragen dan 55 dB(A).
8.3. De Afdeling stelt vast dat in het akoestisch onderzoek van 12 november 2013 de geluidbelasting van de op- en afbouwwerkzaamheden is betrokken. Zoals hiervoor onder 5.7, 5.7.1 en 5.7.2 is overwogen bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich hierop niet mocht baseren. Dat de raad vervolgens de resultaten van het akoestisch onderzoek onvoldoende heeft meegewogen in de besluitvorming en heeft vertaald in het plan, is door [appellant sub 2] niet aannemelijk gemaakt. Hiervoor acht de Afdeling van belang dat in artikel 6, lid 6.3, van de planregels een maximering van het aantal dagen, de tijden en het geluidniveau is opgenomen. Het betoog faalt.
9. [appellant sub 1] voert verder aan dat in het plan ten onrechte niet is geregeld hoe het maximaal toegestane aantal evenementen wordt verdeeld over de verschillende evenemententerreinen in het plangebied. Dit wordt volgens hem overgelaten aan het zogenoemde parkmanagement, terwijl onzeker is of dit parkmanagement hierover afspraken kan maken en wat deze afspraken zullen inhouden.
9.1. De raad stelt dat bij de vergunningverlening erop zal worden toegezien dat het aantal evenementen niet groter is dan volgens het plan is toegestaan. De precieze verdeling van evenementen onder bedrijven wordt overgelaten aan het parkmanagement.
9.2. De Afdeling begrijpt de onderbouwing van de raad aldus dat een verdeling van het aantal evenementen - zoals Lukassen beoogt - niet noodzakelijk is uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening. Naar de raad stelt is met de belangen van zowel de organisatoren van evenementen als die van omwonenden voldoende rekening gehouden door in het plan onder andere regels op te nemen ten aanzien van de soort evenementen en de tijden van evenementen, de normen voor het maximale toegestane geluidniveau en voorts te voorzien in een afwijkingsmogelijkheid in artikel 6, lid 6.2, sub b, van de planregels. Door te wijzen op het parkmanagement heeft Lukassen geen aanleiding gegeven de raad niet te volgen in dit standpunt. Daartoe is van belang dat het parkmanagement, zo begrijpt de Afdeling de uitleg van de raad, zal worden ingesteld om onderling afspraken te maken met het oog op de efficiency van de bedrijfsvoering van de verschillende partijen. Het parkmanagement heeft derhalve geen ruimtelijke doelstelling, maar een efficiency-doelstelling, en het zal dus geen taken vervullen die in verband met een goede ruimtelijke ordening in het plan hadden moeten worden geregeld. De raad heeft reeds daarom hierin geen aanleiding heeft hoeven zien een verdeling van evenementen in de planregels op te nemen. Het betoog faalt.
10. [appellant sub 1] stelt dat het plan leidt tot parkeeroverlast. Hij stelt bij ieder groot evenement overlast te ondervinden.
10.1. In het bestemmingsplan "DRU Industriepark Ulft" is aan een deel van de gronden de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" toegekend. Binnen deze bestemming is parkeren toegestaan. Gelet hierop en nu de raad onweersproken heeft gesteld dat in de bestaande situatie geen tekort bestaat aan parkeerplaatsen, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het plan leidt tot onevenredige parkeerhinder. Hierbij betrekt de Afdeling dat de raad bovendien heeft aangegeven dat het aspect parkeerhinder betrokken zal worden in de besluitvorming met betrekking tot benodigde vergunningen uit hoofde van de APV en een omgevingsvergunning. Het betoog faalt.
11. [appellant sub 2] voert verder aan dat nu in het akoestisch onderzoek van 12 november 2013 is aangegeven dat niet aan de normen voor maximale toegestane geluidniveaus kan worden voldaan daar waar woningen op korte afstand van het evenemententerrein aanwezig zijn, het plan niet uitvoerbaar is. Volgens [appellant sub 2] is voorts onzeker of gebruik kan worden gemaakt van de 12-dagenregeling, zodat ook in zoverre niet vaststaat dat het plan uitvoerbaar is.
11.1. De raad stelt dat in de planregels lagere geluidnormen zijn opgenomen dan waarvan in het akoestische onderzoek is uitgegaan, vanwege de nabijheid van woningen. De organisatoren van evenementen dienen aan deze lagere normen te voldoen, bijvoorbeeld door het totale muziekvolume te reduceren, aldus de raad.
11.2. De raad heeft ter zitting opnieuw naar voren gebracht dat de organisatoren van evenementen kunnen voldoen aan de geluidnormen, waaronder ook die voor de 12-dagen-uitzondering in artikel 6, lid 6.2, sub b, van de planregels, door bijvoorbeeld de geluidbronnen anders te situeren dan wel geluidreducerende maatregelen te treffen. Hetgeen is aangevoerd geeft geen reden aan deze motivering van de raad te twijfelen, zodat niet valt in te zien dat de raad zich op voorhand niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan uitvoerbaar is. Het betoog faalt.
12. Gelet op het voorgaande zijn de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] ongegrond.
Het Beroep van DRU Cultuurfabriek en anderen
13. Ter zitting hebben DRU Cultuurfabriek en anderen hun beroepsgrond dat volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling kantoren als geluidgevoelige objecten moeten worden aangemerkt, zodat de akoestische gevolgen ook voor kantoren inzichtelijk hadden moeten worden gemaakt, ingetrokken.
14. Het beroep van DRU Cultuurfabriek en anderen voor zover gericht tegen de vaststelling van de plandelen met de bestemming "Gemengd -7", "Gemengd-8" en "Gemengd-9" en voor zover gericht tegen de planbegrenzing, steunt niet op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze. Daartoe is van belang dat uit de door DRU Cultuurfabriek en anderen overgelegde stukken niet kan worden afgeleid dat er een zienswijze, al dan niet prematuur of mondeling, is ingediend tegen deze specifieke plandelen. Uit de stukken kan slechts worden afgeleid dat DRU Cultuurfabriek en anderen vanwege de evenementenregeling in het plan, vrezen voor een aantasting van hun bedrijfsvoering. Dit betreft evenwel andere plandelen.
Ingevolge artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan door een belanghebbende geen beroep worden ingesteld tegen onderdelen van het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarover hij bij het ontwerpplan geen zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten.
Deze omstandigheid doet zich niet voor. Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk.
15. Op het DRU Industriepark, dat wil zeggen het plangebied en de directe omgeving, worden drie evenementenhallen geëxploiteerd door drie verschillende rechtspersonen, te weten: Stichting DRU Cultuurfabriek en Horecaexploitatie DRU Cultuurfabriek BV, Stichting ICER en Stichting SSP-hal. Stichting DRU Cultuurfabriek en Horecaexploitatie DRU Cultuurfabriek B.V. exploiteren de evenementenhal DRU Cultuurfabriek op het perceel Hutteweg 24 te Ulft, welk direct grenst aan het plangebied. Stichting ICER exploiteert een evenementenhal aan de Hutteweg 22 te Ulft, welk perceel ook direct aan het plangebied grenst. Stichting SSP-Hal exploiteert - in het plangebied - een evenementenhal aan de DRU-laan 2 te Ulft. De bedrijfsvoering van deze instellingen bestaat uit het exploiteren van een evenementenhal en het organiseren van evenementen en overige activiteiten en festiviteiten. Ten gevolge van verminderde inkomsten uit subsidies zien zij zich genoodzaakt zich meer te richten op commerciële activiteiten. Dit betekent, naar zij stellen, dat de exploitatie van de evenementenhallen wordt geïntensiveerd en dat ook meer evenementen in de buitenlucht zullen worden georganiseerd.
16. DRU Cultuurfabriek en anderen kunnen zich voorts niet verenigen met de aanduidingen "overige zone - evenementen categorie 1" en "overige zone - evenementen categorie 2". Hiertoe voeren zij in de eerste plaats aan dat de raad zich niet op de akoestische onderzoeken heeft mogen baseren. Daartoe stellen zij dat de akoestische onderzoeken ten onrechte beperkt zijn tot een beoordeling van de optredende geluidsemissies als gevolg van de activiteiten die in de SSP-hal plaatsvinden. Er is geen rekening gehouden met de geluidsemissies als gevolg van de activiteiten in en om de DRU Cultuurfabriek en de ICER-hal. Ook zijn de akoestische onderzoeken innerlijk tegenstrijdig, onder meer omdat in het ene onderzoek ervan wordt uitgegaan dat twee onbenoemde ruimtes geluidgevoelig zijn en in het andere onderzoek niet-geluidgevoelig zijn. Ook de conclusie wat betreft het muziekgeluid ten gevolge van activiteiten in de SSP-hal en de hiermee samenhangende geluidcorrectie is in de onderzoeken verschillend. Voorts stellen zij dat ten onrechte geen strafcorrectie heeft plaatsgevonden voor muziekgeluid op de pleinen. DRU Cultuurfabriek en anderen voeren voorts aan dat ten onrechte geen onderzoek naar cumulatieve effecten heeft plaatsgevonden van de evenementen en de op- en afbouwwerkzaamheden hiervoor. Volgens hen wordt dit onderzoek ten onrechte doorgeschoven naar de vergunningverlening voor een evenement.
16.1. De raad stelt dat het akoestisch onderzoek niet is beperkt tot de gevolgen van de SSP-hal. De raad wijst op het akoestisch onderzoek van 12 november 2013, welk onderzoek betrekking heeft op evenementen in de buitenruimte, op de pleinen. De raad stelt verder dat hoewel in de akoestische onderzoeken verschillende standpunten worden ingenomen over de geluidgevoeligheid van ruimten van de woningen Emailleplein 21-23, de raad er in zijn beoordeling vanuit is gegaan dat die ruimten geluidgevoelig zijn. Over cumulatieve effecten stelt de raad dat, voor zover cumulatie optreedt, dit zal leiden tot een toename van ten hoogste 3 dB(A).
16.2. In hetgeen is aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de akoestische onderbouwing van het plan, bestaande uit de akoestische onderzoeken van 12 november 2013, 16 juni 2014 en 12 augustus 2014, zodanige gebreken of leemten in kennis vertoont dat de raad zich hierop niet heeft mogen baseren. Daartoe verwijst de Afdeling in de eerste plaats naar hetgeen zij hiervoor onder 5.7, 5.7.1 en 5.7.2. heeft overwogen. Hetgeen DRU Cultuurfabriek en anderen hebben aangevoerd met betrekking tot de volledigheid van de akoestische onderzoeken en de muziekstrafcorrectie geeft geen aanleiding anders te oordelen, zodat deze aspecten hierna niet afzonderlijk zullen worden besproken. Voorts ziet de Afdeling niet in dat de akoestische onderzoeken op relevante punten innerlijk tegenstrijdig zijn. Dat de ruimten verschillend worden geduid, wat daar ook van zij, is niet een omstandigheid die maakt dat aan de conclusies van de onderzoeken moet worden getwijfeld of aan de zorgvuldigheid waarmee de berekening en meting hebben plaatsgevonden in respectievelijk het akoestisch onderzoek van 16 juni 2014 en dat van 12 augustus 2014. Voor zover DRU Cultuurfabriek en anderen stellen dat de raad onvoldoende oog heeft gehad voor de cumulatieve effecten, verwijst de Afdeling naar hetgeen zij over cumulatieve effecten heeft overwogen onder 7.2 en voorts ten aanzien van geluideffecten van op- en afbouwwerkzaamheden onder 8.3. De Afdeling kan DRU Cultuurfabriek en anderen daarom niet volgen voor zover zij stellen dat niet alle relevante aspecten door de raad zijn meegewogen in de besluitvorming, maar zijn doorgeschoven naar de vergunningverlening. Dat de besluitvorming anderszins gebrekkig is vanwege het doorschuiven van relevante ruimtelijke afwegingen naar de vergunningverlening, is door DRU Cultuurfabriek niet onderbouwd naar voren gebracht. Het betoog faalt.
17. DRU Cultuurfabriek en anderen voeren voorts aan dat de evenementenregeling zal leiden tot een beperking van hun bedrijfsvoering. Zij wijzen erop dat, zoals hiervoor overwogen onder 15, hun bedrijfsvoering wordt geïntensiveerd en dat de noodzaak toeneemt om meer evenementen in de buitenlucht te organiseren. Ten aanzien van artikel 6, lid 6.2, onder b, van de planregels brengen zij verder naar voren dat, gelet op de organisatie van evenementen door derden, deze regel leidt tot een beperking van hun bedrijfsvoering. Zij stellen voorts dat met de vaststelling van het plan een deel van de bestaande legale bedrijfsactiviteiten van Stichting SSP-hal onder het overgangsrecht zijn gebracht, onder meer nu in dit plan evenementen in categorie 1 slechts zijn toegestaan indien wordt voldaan aan de in artikel 6, lid 6.2, onder b, van de planregels bedoelde voorwaarden. Dergelijke voorwaarden waren volgens hen in het vorige bestemmingsplan niet opgenomen. Deze bedrijfsactiviteiten zullen niet binnen de planperiode worden beëindigd en hadden dan ook als zodanig moeten worden bestemd. De raad heeft er bovendien in zijn beoordeling onvoldoende rekening mee gehouden dat de bedrijfsactiviteiten onder het overgangsrecht mogen worden voortgezet, aldus DRU Cultuurfabriek en anderen.
17.1. De raad stelt dat met het herzieningsplan de gebruiksactiviteiten van de SSP-hal worden verruimd, aangezien ook evenementen in categorie 2 kunnen worden georganiseerd. De raad betwist voorts dat bestaande activiteiten van de SSP-hal in het plan onder het overgangsrecht worden gebracht. Ook voor de DRU Cultuurfabriek geldt volgens de raad dat het plan extra gebruiksmogelijkheden biedt, namelijk voor festiviteiten buiten hun inrichting op één van de pleinen in het plangebied. In dit verband wijst de raad erop dat in het plangebied een strook van 30 meter is bestemd voor evenementen nabij het gebouw van DRU Cultuurfabriek. Voor Stichting ICER geldt, zo stelt de raad, hetzelfde als voor de DRU Cultuurfabriek, in die zin dat het plan de gebruiksmogelijkheden voor evenementen buiten de inrichting verruimt. De raad stelt voorts dat de evenementenregeling ook geldt voor maatschappelijke evenementen zoals een avondvierdaagse, omdat ook deze evenementen kunnen leiden tot een overschrijding van de geluidnormen. Ter bescherming van de omwonenden dient de regeling dan ook tevens voor dit soort evenementen te gelden. De raad stelt dat het organiseren van meer evenementen dan toegestaan in het plan, niet toelaatbaar is vanuit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening.
17.2. Ingevolge artikel 8, lid 8.1, van de planregels mag het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, worden voortgezet.
17.3. In artikel 6, lid 6.1, van de planregels zijn voor evenementen van categorie 1 verschillende voorwaarden opgenomen wat betreft het maximum aantal dagen waarop deze evenementen kunnen worden georganiseerd, het maximum geluidniveau dat hiervoor geldt en het maximum aantal bezoekers. Hoewel in sub a van dit artikel is bepaald dat ter plaatse van de aanduiding "overige zone - evenementen categorie 1" evenementen tot en met categorie 1 zijn toegestaan, is dit niet herhaald in sub b en c van het artikel. Dientengevolge gelden de voorwaarden voor alle evenementen in categorie 1 in het plangebied, waaronder ook de evenementen in de SSP-hal, en niet slechts ter plaatse van de aanduiding "overige zone - evenementen categorie 1". De raad heeft dit echter, naar ter zitting is verklaard, uitdrukkelijk niet bedoeld, maar heeft deze regels slechts willen laten gelden ter plaatse van de aanduiding "overige zone - evenementen categorie 1". Eenzelfde redenering geldt voor de voorwaarden in artikel 6, lid 6.2, sub a, van de planregels. De hierin vervatte geluidnormen gelden - gezien de formulering hiervan - ook voor evenementen in categorie 1 die worden gehouden in de SSP-hal. De raad heeft deze normen echter slechts bedoeld vast te stellen voor categorie 2 evenementen. Aangezien de raad thans ten aanzien van deze beide bepalingen in de planregels aangeeft dat deze onjuist zijn geformuleerd, is de conclusie dat het plan in zoverre niet is voorbereid met de bij een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het betoog van DRU Cultuurfabriek en anderen dat zij in zoverre ten onrechte worden beperkt in hun bedrijfsvoering slaagt.
17.4. Ten aanzien van de overige beroepsgronden overweegt de Afdeling als volgt. Hoewel het standpunt van DRU Cultuurfabriek en anderen te volgen is dat er een groeiende behoefte is aan evenementen in de buitenlucht, ziet de Afdeling niet in dat de raad dit belang onvoldoende heeft onderkend of meegewogen. De raad heeft immers met inachtneming van de belangen van omwonenden beoogd een zo flexibel en ruim mogelijk kader te creëren voor het in het plangebied organiseren van evenementen. Dit komt niet alleen tot uitdrukking in het maximum aantal dagen waarop evenementen in categorie 1 kunnen worden georganiseerd, dat een aanzienlijke uitbreiding bevat ten opzichte van het aantal evenementen in de afgelopen jaren, maar tevens in de afwijkingsbevoegdheid van artikel 6, lid 6.2, sub b, van de planregels. Voorts ziet de Afdeling niet dat laatstgenoemde afwijkingsbevoegdheid, gelet op de formulering hiervan, onvoldoende tegemoet komt aan de belangen van DRU Cultuurfabriek en anderen. Daartoe is van belang dat, zoals hiervoor is overwogen onder 9.2, in de planregels, geen verdeling van evenementen behoeft te worden opgenomen. Voor zover DRU Cultuurfabriek en anderen voorts naar voren brengen dat een deel van hun bestaande activiteiten onder het overgangsrecht valt vanwege de voorwaarden die thans in de planregels zijn opgenomen, kan de Afdeling dit belang niet volgen, reeds omdat DRU Cultuurfabriek en anderen niet hebben aangegeven welke bestaande activiteiten onder de vigeur van het plan niet meer mogelijk zijn en of deze vallen onder de bescherming van het overgangsrecht als opgenomen in artikel 8 van de planregels. In zoverre faalt derhalve het betoog.
18. DRU Cultuurfabriek en anderen stellen verder dat het plangebied en de omgeving ervan gezien het toegestane gebruik moeten worden gelijkgesteld met stedelijk gebied en dat om die reden een hoger geluidniveau zou moeten worden toegestaan. Zij achten onvoldoende gemotiveerd waarom de raad voor de beoordeling van het toegestane geluidniveau is uitgegaan van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Volgens hen liggen de hierin opgenomen normen te laag en doen zij, mede gelet op het stedelijk karakter van het gebied, onvoldoende recht aan hun belangen.
18.1. De raad stelt dat de planregels zijn vastgesteld met inachtneming van zowel de belangen van de organisatoren van evenementen als de omwonenden. De raad licht toe dat de normen voor de maximaal toegestane geluidniveaus in artikel 6, lid 6.2, sub b, van de planregels hoger liggen dan de geluidnormen in het Activiteitenbesluit milieubeheer teneinde de organisatoren van evenementen voldoende ruimte te bieden in een gebied dat de raad als levendig gebied beschouwt, maar dat tegelijkertijd het aantal dagen waarop evenementen kunnen worden georganiseerd is beperkt in verband met de overlast hiervan voor omwonenden.
18.2. Niet valt in te zien dat de raad voor de beoordeling van een goede ruimtelijke ordening in dit geval niet heeft mogen aansluiten bij het Activiteitenbesluit milieubeheer. Daarbij betrekt de Afdeling dat de raad niet slechts het Activiteitenbesluit milieubeheer heeft betrokken in de besluitvorming, maar tevens - in verband met het cultureel maatschappelijk belang bij het organiseren van evenementen en de belangen van de organisatoren hierbij - een afwijkingsbevoegdheid in het plan heeft opgenomen die overschrijding van de geluidnormen mogelijk maakt door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning. Voorts heeft de raad de NSG-richtlijn en de nota evenementen met een luidruchtig karakter in de besluitvorming betrokken. Hiermee heeft de raad zich voldoende rekenschap gegeven van de belangen van onder meer DRU Cultuurfabriek en anderen enerzijds en de omwonenden anderzijds. Gelet hierop faalt in zoverre het betoog van DRU Cultuurfabriek en anderen dat de raad onvoldoende hun belangen heeft onderkend en meegenomen.
19. DRU Cultuurfabriek en anderen voeren verder aan dat in afwijking van de uitspraak van de Afdeling van 19 maart 2014, zoals hiervoor genoemd onder 2, geen regeling in het plan is opgenomen inzake de verdeling van evenementen. De in de plantoelichting opgenomen passage dat een parkmanagement zal worden opgezet waarbinnen afstemming plaatsvindt over de te organiseren evenementen, achten zij in dit verband onvoldoende. Volgens hen is een vanuit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk dat in het plan een verdeling van het aantal evenementen wordt vastgelegd. Een convenant is volgens DRU Cultuurfabriek en anderen geen reëel alternatief nu dit slechts de betrokken partijen bindt, terwijl vaststaat dat ook derden ter plaatse evenementen organiseren. Ook kan aan een convenant niet de zekerheid worden ontleend die aan een planregeling kan worden ontleend, aldus DRU Cultuurfabriek en anderen. Zij wijzen in dit verband op de uitspraak van de Afdeling van 26 februari 2003, nr. ECLI:NL:RVS:2003:AF4975. 19.1. De raad stelt dat in de planregels weliswaar is bepaald dat er op maximaal 24 dagen per jaar een overschrijding van de geluidnormen mag plaatsvinden, maar dat er geen verdere beperkingen zijn gesteld aan het gebruik van de gronden voor evenementen. Dit is, zo stelt de raad, in het belang van de organisatoren, waaronder DRU Cultuurfabriek en anderen.
19.2. De Afdeling verwijst naar hetgeen zij hierover heeft overwogen onder 9.2. Hetgeen door DRU Cultuurfabriek en anderen is aangevoerd geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. Daarbij overweegt de Afdeling dat, nu het vanuit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening door de raad niet noodzakelijk hoefde te worden geacht een verdeling van de evenementen in het plan op te nemen, niet relevant is in hoeverre een convenant al dan niet als reëel alternatief zou kunnen worden beschouwd. Het betoog faalt.
20. DRU Cultuurfabriek en anderen voeren voorts aan dat in de planregels had moeten worden bepaald hoe het totaal aantal bezoekers als bedoeld in artikel 6, lid 6.2, onder c, van de planregels wordt verdeeld over de verschillende evenementen. Volgens hen heeft deze verdeling een ruimtelijk relevant karakter en is het vanuit een oogpunt van rechtszekerheid ook noodzakelijk dat het plan een en ander regelt. Het achterwege laten van een verdelingsregeling leidt er bovendien toe dat het plan niet handhaafbaar is, aldus DRU Cultuurfabriek en anderen.
20.1. De Afdeling begrijpt het standpunt van de raad aldus dat met het oog op flexibiliteit en met inachtneming van een goede ruimtelijke ordening geen verdere eisen zijn opgenomen aan het organiseren van evenementen. In de niet nader onderbouwde stelling van DRU Cultuurfabriek dat een verdeling van het aantal bezoekers ruimtelijk relevant is, ziet de Afdeling geen aanleiding aan het standpunt van de raad te twijfelen. Daarbij is van belang dat in het plan zowel in artikel 6, lid 6.1, sub d, als in lid 6.2, sub c, een maximum aantal bezoekers is bepaald. Gezien ook de omvang van het plangebied, valt niet in te zien dat de raad niet in redelijkheid ervan heeft kunnen afzien een en ander in het plan nader te regelen. Het betoog faalt.
21. DRU Cultuurfabriek en anderen voeren tot slot aan dat zij zich niet kunnen verenigen met het in de plantoelichting aangegeven voornemen om maatwerkvoorschriften vast te stellen voor evenementen. Er bestaan volgens hen
veel onduidelijkheden hierover, zoals of maatwerkvoorschriften moeten worden gesteld voor maximale geluidniveaus in verband met de voorziene woningbouw. Zij stellen dat hier ten onrechte geen onderzoek naar is gedaan, ook niet wat betreft de gevolgen van maatwerkvoorschriften voor de uitvoerbaarheid van het herzieningsplan. In dit verband voeren zij voorts aan dat niet door de raad is onderbouwd dat kan worden voldaan aan artikel 2.20, tweede lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer waarin is bepaald dat uitsluitend hogere waarden kunnen worden vastgesteld indien binnen geluidgevoelige ruimten dan wel verblijfsruimten van gevoelige gebouwen, die zijn gelegen binnen de akoestische invloedssfeer van de inrichting een etmaalwaarde van maximaal 35 dB(A) wordt gewaarborgd.
21.1. In hetgeen DRU Cultuurfabriek en anderen in zoverre aanvoeren ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich op voorhand in redelijkheid niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat het herzieningsplan uitvoerbaar is. Daartoe is van belang dat de enkele stelling in de plantoelichting dat er maatwerkvoorschriften kunnen worden gesteld in het kader van de Wet milieubeheer, niet betekent dat de bestemmingen niet kunnen worden gerealiseerd. Voor het overige raken de beroepsgronden niet aan de vaststelling van het herzieningsplan en behoeven deze derhalve geen bespreking. Het betoog faalt.
22. In hetgeen DRU Cultuurfabriek en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover dat ziet op de vaststelling van artikel 6, lid 6.1, sub b en c, en lid 6.2, sub a, van de planregels, is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
23. De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb de raad op te dragen om voor de vernietigde planonderdelen met inachtneming van deze uitspraak, in het bijzonder hetgeen is overwogen in 17.2, een nieuw plan vast te stellen en zal daartoe een termijn stellen. Het door de raad te nemen nieuwe besluit behoeft niet overeenkomstig afdeling 3.4 van de Awb te worden voorbereid.
Proceskosten
24. De raad dient ten aanzien van DRU Cultuurfabriek en anderen op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van de stichting Stichting DRU Cultuurfabriek en anderen niet-ontvankelijk voor zover het betreft de plandelen met de bestemming "Gemengd -7", "Gemengd -8" en "Gemengd -9";
II. verklaart het beroep van de stichting Stichting DRU Cultuurfabriek en anderen, voor zover ontvankelijk, gegrond;
III. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Oude IJsselstreek van 25 juni 2015 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Correctieve herziening DRU Industriepark Ulft", voor zover het betreft artikel 6, lid 6.1, sub b en c, en artikel 6, lid 6.2, sub a, van de planregels;
IV. draagt de raad van de gemeente Oude IJsselstreek op om binnen 26 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
V. treft de voorlopige voorziening dat de in artikel 6, lid 6.1, sub b en c, van de planregels opgenomen voorwaarden slechts gelden ter plaatse van de aanduiding "overige zone - evenementen categorie 1" en dat hetgeen is bepaald in artikel 6, lid 6.2, sub a, van de planregels slechts geldt voor evenementen van categorie 2;
VI. bepaalt dat de onder V. opgenomen voorlopige voorziening vervalt op het tijdstip van inwerkingtreding van het onder IV. bedoelde bestemmingsplan;
VII. verklaart de beroepen van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] en [appellant sub 2] ongegrond;
VIII. veroordeelt de raad van de gemeente Oude IJsselstreek tot vergoeding van bij de stichting Stichting DRU Cultuurfabriek en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 992,00 (zegge: negenhonderdtweeënnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
IX. gelast dat de raad van de gemeente Oude IJsselstreek aan de stichting Stichting DRU Cultuurfabriek en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 331,00 (zegge: driehonderdeenendertig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, voorzitter, en mr. F.C.M.A. Michiels en mr. F.D. van Heijningen, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.A. van Heusden, griffier.
w.g. Hoekstra w.g. Van Heusden
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 juni 2016
647.