201601307/1/R2.
Datum uitspraak: 8 juni 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzoek van:
de vennootschap onder firma Transportbedrijf [verzoeker A] en [verzoeker B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [verzoeker]), gevestigd onderscheidenlijk wonend te Hagestein, gemeente Vianen,
verzoekers,
om herziening (artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) van de uitspraak van de Afdeling van 23 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3979. Procesverloop
Bij uitspraak van 23 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3979, heeft de Afdeling het beroep van [verzoeker] tegen het besluit van de raad van 21 april 2015, waarbij het bestemmingsplan "Dorpen" is vastgesteld, ongegrond verklaard. De uitspraak is aangehecht. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 februari 2016, heeft [verzoeker] de Afdeling verzocht die uitspraak te herzien.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft het verzoek ter zitting behandeld op 24 mei 2016, waar [verzoeker], bij monde van [verzoeker B], is verschenen.
Overwegingen
1. [verzoeker] verzoekt de Afdeling haar uitspraak van 23 december 2015 te herzien. Bij die uitspraak heeft de Afdeling het beroep van [verzoeker] ongegrond verklaard.
2. Herziening is een bijzonder rechtsmiddel, dat er niet toe dient om het geschil waarover bij de uitspraak is beslist, naar aanleiding van die uitspraak opnieuw aan de rechter voor te leggen. Gelet op het bepaalde in artikel 8:119 van de Awb kan de Afdeling alleen onder zeer specifieke omstandigheden tot herziening van een onherroepelijk geworden uitspraak overgaan.
2.1. Ingevolge artikel 8:119, eerste lid, van de Awb kan de Afdeling op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Afdeling eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
3. Ter onderbouwing van haar verzoek om herziening heeft [verzoeker] verschillende stukken overgelegd en ter zitting nog nadere stukken ingediend. Met deze stukken wil zij haar standpunt onderbouwen dat de uitspraak waarvan zij herziening vraagt, niet in overeenstemming is met de uitspraak van de Afdeling van 5 juni 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA2066, op een eerder door [verzoeker] ingesteld beroep. Ook voert [verzoeker] aan dat zij het slachtoffer is geworden van fouten en van opzettelijk onjuist handelen van het gemeentebestuur van Vianen. In dit verband wijst zij erop dat in de toelichting op het ontwerp van het bestemmingsplan "Dorpen" een onjuiste verbeelding is opgenomen. Ook voert zij aan dat zij altijd aan de op haar rustende verplichtingen, zoals het betalen van onroerendzaakbelasting, heeft voldaan en dat bij het gemeentebestuur bekend was dat zij haar gronden al geruime tijd volledig gebruikt voor haar transportbedrijf. 3.1. Uit de door [verzoeker] ingediende stukken en haar toelichting ter zitting begrijpt de Afdeling dat [verzoeker] de uitspraak van 23 december 2015 onjuist acht en daartegen inhoudelijke bezwaren heeft. De Afdeling kan en mag bij de beoordeling van een verzoek om herziening echter niet in discussie treden over de inhoud van die uitspraak. In deze procedure is een inhoudelijk oordeel uitsluitend aan de orde als zich feiten of omstandigheden voordoen als bedoeld in artikel 8:119 van de Awb. Naar het oordeel van de Afdeling bevatten de door [verzoeker] ingediende stukken zulke feiten en omstandigheden niet. Het betreft hier namelijk stukken die dateren van vóór de uitspraak waarvan herziening wordt gevraagd en die [verzoeker] toen al bekend waren of konden zijn. De door [verzoeker] gestelde discrepantie tussen voornoemde eerdere uitspraak van de Afdeling en de uitspraak van 23 december 2015 is evenmin een dergelijk feit of een dergelijke omstandigheid. Naar het oordeel van de Afdeling doen zich in het voorliggende geval dan ook geen feiten of omstandigheden voor op grond waarvan de Afdeling tot herziening van de uitspraak van 23 december 2015 kan overgaan.
4. Gelet op het vorenstaande dient het verzoek te worden afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G. Klapwijk, griffier.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Klapwijk
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 juni 2016
726.