ECLI:NL:RVS:2016:1567

Raad van State

Datum uitspraak
8 juni 2016
Publicatiedatum
8 juni 2016
Zaaknummer
201507532/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. Kramer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep huurtoeslag en de status van een stacaravan als onroerende zaak

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die op 10 augustus 2015 haar beroep ongegrond verklaarde. De Belastingdienst/Toeslagen had op 21 februari 2014 het aan [appellante] toegekende voorschot huurtoeslag over 2014 herzien en op nihil gesteld. Dit besluit volgde op eerdere besluiten van de Belastingdienst/Toeslagen, waarin het voorschot huurtoeslag over 2013 eveneens op nihil werd gesteld. De Belastingdienst/Toeslagen stelde dat de woonruimte van [appellante], een stacaravan, geen onroerende zaak is en dat zij daarom geen recht heeft op huurtoeslag.

De rechtbank oordeelde dat [appellante] niet voldoende had aangetoond dat de stacaravan als onroerende zaak kan worden aangemerkt. [appellante] heeft in hoger beroep betoogd dat de rechtbank ten onrechte tot dit oordeel is gekomen. Zij stelde dat de stacaravan wel degelijk een zelfstandige woonruimte is en dat zij daar haar hoofdverblijf had. [appellante] voerde aan dat de Belastingdienst/Toeslagen in strijd met het gelijkheidsbeginsel had gehandeld, omdat andere bewoners van stacaravans op de camping wel huurtoeslag hadden ontvangen.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 29 april 2016. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de stacaravan niet duurzaam met de grond is verenigd en daarom niet als onroerende zaak kan worden aangemerkt. De argumenten van [appellante] werden verworpen, en het hoger beroep werd ongegrond verklaard. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201507532/1/A2.
Datum uitspraak: 8 juni 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 10 augustus 2015 in zaken nrs. 15/1206 en 15/1207 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 21 februari 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het aan [appellante] toegekende voorschot huurtoeslag over 2014 herzien en op nihil gesteld.
Bij besluit van 14 maart 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het aan [appellante] toegekende voorschot huurtoeslag over 2013 herzien en op nihil gesteld.
Bij onderscheiden besluiten van 9 februari 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de door [appellante] tegen voormelde besluiten gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 augustus 2015 heeft de rechtbank het door [appellante] tegen de besluiten van 9 februari 2015 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 april 2016, waar [appellante], bijgestaan door mr. C. Schulz, advocaat te Breda, en vergezeld door H.A. de Greef, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer, werkzaam bij de dienst, zijn verschenen.
Overwegingen
Geschil
1. [appellante] en de Belastingdienst/Toeslagen zijn verdeeld over de vraag of [appellante] over 2013 en januari 2014 recht heeft op huurtoeslag. [appellante] heeft van 15 november 2012 tot en met 27 januari 2014 gewoond op de [camping] aan de [locatie] te Rijsbergen. Zij heeft voor haar woonruimte met ingang van 1 januari 2013 huurtoeslag aangevraagd. De Belastingdienst/Toeslagen heeft haar aanvankelijk voorschotten verstrekt, maar deze daarna op nihil gesteld, omdat - zo volgt uit de motivering van de besluiten van 9 februari 2015 - de woonruimte een stacaravan betrof en een stacaravan geen onroerende zaak is.
2. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op dit standpunt heeft gesteld. Volgens de rechtbank had het op de weg van [appellante] gelegen om aan te tonen dat de door haar in 2013 en januari 2014 bewoonde woonruimte een onroerende zaak was. De door [appellante] overgelegde huurovereenkomst van haar buurvrouw en de overgelegde verklaringen bieden daarvoor te weinig onderbouwing. Dat [appellante] in voormelde periode in de Gemeentelijke Basisadministratie (thans: Basisregistratie Personen; hierna: GBA) stond ingeschreven op de [locatie] te Rijsbergen is evenmin voldoende om aan te nemen dat de huurtoeslag is aangevraagd voor een woning als bedoeld in de Wet op de huurtoeslag (hierna: de Wht), aldus de rechtbank.
Het hoger beroep
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte tot dit oordeel is gekomen. Zij huurde wel degelijk een zelfstandige woonruimte in de zin van de Wht aan de [locatie] te Rijsbergen en zij had daar permanent haar hoofdverblijf. Uit de door haar overgelegde foto’s blijkt dat de woonruimte een woonkamer, keuken en slaapkamer had en dat er een buitenplaats met tuin en schuur voor de woning was. Hieruit blijkt dat het een recreatiewoning betrof en niet een caravan, aldus [appellante].
Voorts betoogt [appellante] dat de rechtbank heeft miskend dat de Belastingdienst/Toeslagen in strijd heeft gehandeld met het gelijkheidsbeginsel, nu een aantal andere bewoners van een stacaravan op de camping, waaronder haar buurvrouw, wel huurtoeslag toegekend hebben gekregen.
Regelgeving
3.1. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder j (thans: k), van de Wht wordt in deze wet en de bepalingen die daarop berusten verstaan onder woning, een gebouwde onroerende zaak voor zover deze als zelfstandige woonruimte, onvrije etage dan wel andere onzelfstandige woonruimte is verhuurd, alsmede de onroerende aanhorigheden.
Ingevolge artikel 11, eerste lid, voor zover thans van belang, wordt huurtoeslag slechts toegekend voor de huur van een woning.
Ingevolge artikel 3:3, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: het BW) zijn onroerend de grond, de nog niet gewonnen delfstoffen, de met de grond verenigde beplantingen, alsmede de gebouwen en werken die duurzaam met de grond zijn verenigd, hetzij rechtstreeks, hetzij door vereniging met andere gebouwen of werken.
Ingevolge het tweede lid zijn roerend alle zaken die niet onroerend zijn.
Beoordeling van het hoger beroep
3.2. Uit artikel 1, aanhef en onder j (thans: k), van de Wht vloeit voort dat alleen een gebouwde onroerende zaak als woning kan worden aangemerkt. Voor de toetsingsmaatstaven van het criterium gebouwde onroerende zaak dient aansluiting te worden gezocht bij het arrest van de Hoge Raad van 31 oktober 1997, NJ 1998, 97 (Portacabin). Daaruit volgt dat bij de beantwoording van de vraag of een gebouw duurzaam met de grond is verenigd als bedoeld in artikel 3:3, eerste lid, van het BW, en daarmee onroerend is in de zin van die bepaling, als maatstaf geldt dat het gebouw naar aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven, gelet ook op de bedoeling van de bouwer, voor zover deze naar buiten kenbaar is.
3.3. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat uit hetgeen [appellante] heeft aangevoerd niet kan worden afgeleid dat de stacaravan duurzaam met de grond is verenigd en daarom als onroerende zaak kan worden aangemerkt. Dat [appellante] een zelfstandige woonruimte huurde, nu de stacaravan een keuken, badkamer, woonkamer en slaapkamer had, zij in de stacaravan haar hoofdverblijf had en in de GBA aan de [locatie] te Rijsbergen stond ingeschreven, betekent immers niet dat de stacaravan duurzaam met de grond is verenigd. Evenmin kan uit het feit dat naast de stacaravan een tuin en terras zijn aangelegd worden afgeleid dat de stacaravan zelf duurzaam met de grond is verenigd.
Het betoog van [appellante] faalt in zoverre.
3.4. De rechtbank heeft voorts met juistheid geoordeeld dat uit de door [appellante] overgelegde huurovereenkomst van haar buurvrouw niet kan worden afgeleid dat hun situaties gelijk zijn. De Afdeling overweegt dat [appellante] niet een akte van de door haarzelf gesloten overeenkomst kan overleggen en voorts dat uit de enkele overgelegde huurovereenkomst betreffende een (andere) caravan niet kan worden afgeleid dat dit een onroerende zaak betreft. Haar stelling dat ook aan andere bewoners van een stacaravan op de camping huurtoeslag is toegekend, kan [appellante] evenmin baten, reeds omdat zij niet kan benoemen om welke stacaravans het gaat.
Ook in zoverre faalt het betoog.
Conclusie
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J. Kramer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.S. Ouwehand, griffier.
w.g. Kramer w.g. Ouwehand
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 juni 2016
752.