ECLI:NL:RVS:2016:1578

Raad van State

Datum uitspraak
8 juni 2016
Publicatiedatum
8 juni 2016
Zaaknummer
201507962/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Rechters
  • Th.C. van Sloten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over bestemmingsplan Groenoord 2015 en de gevolgen voor woon- en leefklimaat

In deze tussenuitspraak van de Raad van State, gedateerd 8 juni 2016, wordt het beroep van een appellant tegen het bestemmingsplan "Groenoord 2015" behandeld. De appellant, wonend in Schiedam, heeft bezwaar gemaakt tegen de bestemming "Verkeer-Verblijfsgebied" die is toegekend aan gronden nabij zijn woning. Hij vreest dat deze bestemming leidt tot geluidsoverlast, verkeersoverlast en een waardedaling van zijn woning. De Raad van State oordeelt dat de gemeente Schiedam niet voldoende onderzoek heeft gedaan naar de akoestische gevolgen van de bestemming voor de omgeving. De Raad draagt de gemeente op om binnen twintig weken de geconstateerde gebreken te herstellen en inzichtelijk te maken dat de bestemming een aanvaardbaar woon- en leefklimaat waarborgt. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in de voorbereiding van bestemmingsplannen en de noodzaak om de belangen van omwonenden in acht te nemen. De einduitspraak zal zich richten op de proceskosten en de waardedaling van de woning van de appellant.

Uitspraak

201507962/1/R4.
Datum uitspraak: 8 juni 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:
[appellant], wonend te Schiedam,
appellant,
en
de raad van de gemeente Schiedam,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 15 september 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "Groenoord 2015" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 mei 2016, waar [appellant], bijgestaan door mr. J.M. Timmer, advocaat te Rotterdam, en de raad vertegenwoordigd door drs. S.J.C. Hovens, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
Bestuurlijke lus
1. Ingevolge artikel 8:51d van de Awb, voor zover hier van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
Het geschil
2. Het plan voorziet in een actuele planologische regeling voor de wijk Groenoord in Schiedam. Met het plan wordt beoogd de bestaande situatie vast te leggen en daarnaast maakt het plan een aantal nieuwe ontwikkelingen mogelijk. [appellant] woont in het plangebied aan de [locatie] te Schiedam. In de directe omgeving van de woning van [appellant] is een aantal winkels gevestigd, waaronder een supermarkt aan de Laan van Bol’es 13. Hij vreest nadelige gevolgen voor zijn woon- en leefklimaat vanwege de bestemming "Verkeer-Verblijfsgebied" voor zover deze bestemming is toegekend aan de gronden ten westen, zijnde het meest noordelijke stuk van de Valeriusstraat, en ten zuiden van zijn woning.
Woon- en leefklimaat
3. [appellant] betoogt dat het toekennen van de bestemming "Verkeer-Verblijfsgebied" aan de gronden ten westen en ten zuiden van zijn woning aan de [locatie] leidt tot geluid-, verkeer- en parkeeroverlast en een waardedaling van zijn woning. Volgens hem wordt met deze bestemming de parkeerfunctie uitgebreid ten opzichte van het voorgaande plan, maar is ten onrechte geen onderzoek verricht naar de akoestische gevolgen, uitgaande van de maximale planologische mogelijkheden, van deze functie-uitbreiding. [appellant] voert aan dat in het voorgaande plan aan de betreffende gronden ten zuiden van zijn woning de bestemming "Wonen" was toegekend. Deze bestemming stond wonen met daarbij behorende parkeergarages en andere parkeervoorzieningen toe, terwijl de onderhavige bestemming parkeervoorzieningen toestaat en bijvoorbeeld de aanleg van een trambaan, aldus [appellant].
In zijn nader stuk voert [appellant], onder verwijzing naar een brief van de gemeente Schiedam van 1 december 2011, aan dat hem is toegezegd dat het met het voorgaande plan strijdige gebruik van de gronden ten zuiden van zijn woning als parkeerterrein voor de supermarkt zal worden gecorrigeerd bij de actualisatie van het bestemmingsplan. Volgens [appellant] is gelet hierop het plan in strijd met het vertrouwensbeginsel vastgesteld.
Verder voert [appellant] aan dat de verkeersveiligheid en de leefbaarheid zullen toenemen wanneer de Valeriusstraat als eenrichtingsweg wordt ingericht.
Voorts betoogt [appellant] dat onvoldoende gewicht is toegekend aan zijn belangen en die van andere omwonenden. In dit verband wijst [appellant] in zijn beroepschrift op een aantal onjuistheden. Zo ontbreekt volgens [appellant] in de planregels voor het verlenen van een omgevingsvergunning de voorwaarde dat de belangen van omliggende percelen niet onevenredig mogen worden geschaad. Ook kan volgens [appellant] een hogere geluidbelasting op zijn woning, omdat de (oud) ontwikkellocatie Groenoord Zuid niet in het akoestisch onderzoek van 2012 was meegenomen, niet aan de orde zijn. Verder wijst hij op hetgeen in paragraaf 7.3 van de plantoelichting volgens hem ten onrechte is vermeld over planschade.
3.1. Aan de gronden ten westen en ten zuiden van de woning van [appellant] aan de [locatie] is de bestemming "Verkeer-Verblijfsgebied" toegekend.
Ingevolge artikel 14, lid 14.1 van de planregels zijn de voor "Verkeer-Verblijfsgebied" aangewezen gronden bestemd voor:
a. wegen, straten en pleinen;
b. erftoegangswegen;
c. fiets- en wandelpaden;
d. parkeervoorzieningen;
e. verblijfsgebieden;
f. trambanen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer-tramverkeer';
met daarbij behorende:
g. groenvoorzieningen, taluds en bermen;
h. bruggen en duikers;
i. voorzieningen ten behoeve van:
1. het regelen, geleiden en bewegwijzeren van het (weg)verkeer, alsmede verlichting;
2. het weren van voorwerpen die de veiligheid van het (weg)verkeer in gevaar kunnen brengen en het beveiligen van het (weg)verkeer;
3. het onderhoud van de weg, alsmede dienstwegen;
j. waterlopen, waterberging en waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.2. Voor zover [appellant] betoogt dat de raad rekening had moeten houden met de gevolgen van een trambaan voor zijn woon- en leefklimaat overweegt de Afdeling dat de aanduiding "specifieke vorm van verkeer-tramverkeer" niet is toegekend aan de door [appellant] bedoelde gronden. Het betoog mist in zoverre feitelijke grondslag.
3.3. Ten aanzien van de gronden ten westen van de woning van [appellant] overweegt de Afdeling als volgt. Ter zitting is besproken dat op deze gronden elf openbare parkeerplaatsen aanwezig zijn. De afstand tussen deze parkeerplaatsen en de woning van [appellant] bedraagt ongeveer 10 m. De betreffende parkeerplaatsen waren reeds toegestaan op grond van het voorgaande plan. [appellant] richt zich, zoals hij ter zitting heeft aangevoerd, niet zozeer tegen de bestemming van deze parkeerplaatsen als zodanig, maar wel tegen het gebruik van deze parkeerplaatsen door bezoekers van de nabij gelegen winkels. Dit gebruik gaat gepaard met veel verkeersbewegingen en kort parkeren, aldus [appellant]. Dit levert volgens [appellant] meer hinder op dan wanneer de parkeerplaatsen alleen door omwonenden worden gebruikt. Hij heeft daarbij aangevoerd met name hinder te ondervinden van de bezoekers van de supermarkt vanwege het rijden met winkelwagens en het dichtslaan van autoportieren. De raad heeft in dat kader naar voren gebracht bekend te zijn met de hinder die [appellant] ondervindt van het gebruik van de parkeerplaatsen tegenover zijn woning, maar de hinder niet zodanig te achten dat het woon- en leefklimaat in het geding is. Daarbij heeft de raad naar voren gebracht dat bij winkels verkeers- en parkeerbewegingen plaatsvinden en dat het hier geen andere situatie betreft dan bij andere winkelcentra in Schiedam het geval is. Volgens de raad zou het laten vervallen van de betreffende parkeerplaatsen leiden tot onevenredige parkeer- verkeersoverlast in de omgeving. Ter zitting heeft de raad naar voren gebracht dat maatwerkvoorschriften zijn gesteld aan de supermarkt om de geluidhinder als gevolg van het gebruik van de winkelwagens te beperken. Over deze maatwerkvoorschriften is nog een procedure bij de Afdeling in hoger beroep aanhangig.
3.4. In beginsel moet een bestaande legale situatie als zodanig in het plan worden opgenomen. Dat sprake is van een bestaande legale situatie betekent echter niet dat in het geheel geen betekenis hoeft te worden toegekend aan de gevolgen van het gebruik van de betreffende parkeerplaatsen voor de omgeving. Het laten voortbestaan van een bestaande, legale situatie kan onder omstandigheden in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening. De raad was bekend met de hinder die [appellant] ondervindt van het gebruik van de parkeerplaatsen door bezoekers van de supermarkt. Gelet daarop had de raad de ondervonden geluidhinder moeten beoordelen en vervolgens moeten bezien of deze situatie uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar is. Nu de raad dit heeft nagelaten, is het besluit in zoverre in strijd met artikel 3:46 van de Awb onvoldoende gemotiveerd.
Het betoog slaagt in zoverre.
3.5. Ten aanzien van de gronden ten zuiden van de woning van [appellant] overweegt de Afdeling als volgt. Aan deze gronden was in het voorgaande plan de bestemming "Woningen" met aanduidingen "gestapelde woningen", "laagbouwwoningen" en "woonwerkwoningen" toegekend, waarbij ingevolge artikel 3.1, onder A van de planvoorschriften de genoemde woningen waren toegestaan met de daarbij behorende tuinen, erven en verblijfsdoeleinden. Niet in geschil is dat de gronden op dit moment in gebruik zijn als parkeerterrein voor bezoekers van de supermarkt. Dit bestaande gebruik heeft de raad in onderhavig plan als zodanig bestemd, maar was in het voorgaande plan niet toegestaan. In de door [appellant] overgelegde brief van 1 december 2011 van de gemeente Schiedam is daarover het volgende vermeld: "Er kan dus gesteld worden dat het parkeerterrein er in strijd met het bestemmingsplan zit. Om dit te corrigeren zal dit worden aangepast bij de actualisatie van het bestemmingsplan voor het gebied (gepland voor 2014)". Hieruit volgt naar het oordeel van de Afdeling, anders dan [appellant] betoogt, geen toezegging van de raad dat het gebruik van de betreffende gronden als parkeerterrein in onderhavig plan niet als zodanig zal worden bestemd. De raad heeft het bestreden besluit derhalve niet in strijd met het vertrouwensbeginsel vastgesteld.
Het betoog faalt in zoverre.
3.6. De raad heeft evenwel in het kader van de vaststelling van het plan geen onderzoek laten uitvoeren naar de gevolgen van het gebruik van de betreffende gronden als parkeerterrein voor bezoekers van de supermarkt voor de akoestische situatie ter plaatse van de nabij gelegen woningen, waaronder de woning van [appellant]. De omstandigheid dat de gronden reeds als parkeerterrein voor de supermarkt worden gebruikt, betekent niet dat in het geheel geen betekenis toekomt aan de gevolgen van dit gebruik voor de omgeving. Door geen onderzoek te doen naar de akoestische gevolgen voor de omgeving heeft de raad niet inzichtelijk gemaakt dat als gevolg van de aan de betreffende gronden toegekende bestemming "Verkeer-Verblijfsgebied" een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen nabij de supermarkt kan worden gewaarborgd. Dit klemt te meer gezien de bij de raad bekende klachten van [appellant] ten aanzien van geluidhinder als gevolg van het gebruik van de winkelwagens van de betreffende supermarkt van en naar het terrein. De Afdeling ziet dan ook aanleiding voor het oordeel dat het plan in zoverre niet met de ingevolge artikel 3:2 van de Awb vereiste zorgvuldigheid is voorbereid en niet berust op een ingevolge artikel 3:46 van de Awb vereiste deugdelijke motivering.
Het betoog slaagt in zoverre.
3.7. Over de door [appellant] geconstateerde onjuistheden overweegt de Afdeling dat [appellant] niet nader heeft geconcretiseerd in welke planregels de door hem bedoelde voorwaarde over de belangen van omwonenden ontbreekt. Reeds daarom faalt dit betoog. Dit geldt
ook voor de opmerkingen van [appellant] over het akoestisch onderzoek en dat het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting voor zijn woning niet aan de orde is. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat ten behoeve van de vaststelling van onderhavig plan door het college van burgemeester en wethouders van Schiedam hogere waarden voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting zijn vastgesteld voor een aantal ontwikkellocaties in het plangebied, maar niet voor de woning van [appellant]. [appellant] heeft zijn beroep tegen dit besluit ter zitting ingetrokken.
Voor zover [appellant] zich richt tegen hetgeen in paragraaf 7.3 van de plantoelichting staat vermeld, overweegt de Afdeling dat ook al zou er een gebrek staan in de plantoelichting dit niet kan leiden niet tot vernietiging van het plan nu de plantoelichting geen juridisch bindend onderdeel van het plan vormt.
Het betoog faalt in zoverre.
Opdracht
4. De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding de raad op de voet van artikel 8:51d van de Awb op te dragen de in overwegingen 3.4 en 3.6 omschreven gebreken binnen de hierna te noemen termijn te herstellen. De raad dient daartoe alsnog inzichtelijk te maken dat als gevolg van de bestemming "Verkeer-Verblijfsgebied" die is toegekend aan de gronden ten westen en ten zuiden van de woning aan de [locatie] te Schiedam een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van deze woning kan worden gewaarborgd dan wel het besluit te wijzigen. De raad dient de Afdeling de uitkomst van voormelde opdracht mede te delen en een eventueel gewijzigd besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.
5. Gelet op de samenhang met het geconstateerde gebrek wordt op de door [appellant] aangevoerde beroepsgrond over de waardedaling van zijn woning pas in de einduitspraak beslist.
Proceskosten
6. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en de vergoeding van het betaalde griffierecht.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
draagt de raad van de gemeente Schiedam op om binnen twintig weken na de verzending van deze tussenuitspraak:
- met inachtneming van overweging 4 de daar omschreven gebreken te herstellen, en
- de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mede te delen en een eventueel gewijzigd besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.G. Alderlieste, griffier.
w.g. Van Sloten w.g. Alderlieste
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 juni 2016
590.