201508932/1/R1.
Datum uitspraak: 15 juni 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Huissen, gemeente Lingewaard,
appellant,
en
het college van burgemeester en wethouders van Lingewaard,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 3 november 2015 heeft het college het wijzigingsplan "[locatie] Huissen" (hierna: het wijzigingsplan) vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld hebben [partij A] en [partij B] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 mei 2016, waar [appellant], bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door E.J. Dekkers, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
Het wijzigingsplan
1. Het wijzigingsplan wijzigt het bestemmingsplan "Buitengebied Lingewaard", dat door de raad van de gemeente Lingewaard is vastgesteld op 31 oktober 2013 (hierna: het bestemmingsplan). Het wijzigingsplan voorziet in het wijzigen van de aan het perceel [locatie] te Huissen (hierna: het betrokken perceel) toegekende bestemming "Agrarisch met waarden - Oeverwallen" en de aanduidingen "bouwvlak" en "glastuinbouw" in de bestemming "Wonen" ten behoeve van een nieuw te realiseren woning en het omzetten van de bestaande bedrijfswoning naar een burgerwoning. Het wijzigingsplan vindt zijn grondslag in artikel 6, lid 6.7.5, van de regels van het bestemmingsplan. Met het wijzigingsplan is beoogd het op het betrokken perceel bestaande glastuinbouwbedrijf te beëindigen en de bestaande glasopstanden met een omvang van 6.439 m2 en overige bedrijfsruimten met een omvang van 286 m2 te verwijderen. In plaats daarvan is binnen het bouwvlak een nieuw te realiseren woning toegestaan met een inhoud van maximaal 850 m3 en bijgebouwen met een maximale oppervlakte van 75 m2.
[appellant] woont op het perceel dat grenst aan de zuidzijde van het deel van het betrokken perceel waar de nieuw te realiseren woning is voorzien.
Toetsingskader
2. Met het bestaan van de wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan mag de aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming binnen het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft in beginsel als een gegeven worden beschouwd, indien is voldaan aan de bij het bestemmingsplan gestelde wijzigingsvoorwaarden. Dit neemt echter niet weg dat het bij het vaststellen van een wijzigingsplan gaat om een bevoegdheid en niet om een plicht. Het feit dat aan de in een bestemmingsplan opgenomen wijzigingsvoorwaarden is voldaan, laat de plicht van het college onverlet om in de besluitvorming omtrent de vaststelling van een wijzigingsplan na te gaan of uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gelet op de betrokken belangen, wijziging van de oorspronkelijke bestemming is gerechtvaardigd.
Het beroep
3. [appellant] betoogt dat het wijzigingsplan deel uitmaakt van een veel omvangrijker plan, waarin op het betrokken perceel wordt voorzien in de realisering van een sporthal, een supermarkt, parkeerplaatsen en woningen. Hij wijst in dit verband op het besluit van het college van 12 mei 2015 om voor de realisering van dit plan op de locatie van de te slopen glasopstanden in principe medewerking te verlenen. Bij een dergelijk omvangrijk plan vindt er, ondanks de met het wijzigingsplan beoogde sloop van de op het betrokken perceel aanwezige glasopstanden, een onevenredige aantasting plaats van de in de omgeving aanwezige functies en waarden en van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden. [appellant] wijst in dit opzicht op de aantasting van de waarden van het oeverwallenlandschap, verlies van privacy, verstedelijking van het gebied en waardevermindering van zijn perceel en woning. Verder wordt met een dergelijk omvangrijk plan niet voldaan aan de voorwaarde uit de "Notitie functieverandering buitengebied" dat er een reductie van bebouwing van minimaal 50% moet plaatsvinden. Omdat de met het wijzigingsplan beoogde sloop van de glasopstanden een directe relatie heeft met het omvangrijker plan van de voorgenomen nieuwbouwplannen, had dit volgens [appellant] in één planologische procedure gevat moeten worden.
3.1. Het college betoogt dat de met het wijzigingsplan beoogde wijziging, die voorziet in de beëindiging van het glastuinbouwbedrijf, de sloop van de aanwezige glasopstanden en overige bedrijfsgebouwen, de wijziging van de bestemming van "Agrarisch" naar de bestemming "Wonen" en ter compensatie daarvan de mogelijkheid om een extra woning te realiseren, voldoet aan de voor de toepassing daarvan geldende voorwaarden. Voor de bouw van de extra woning zijn in het wijzigingsplan voorwaardelijke verplichtingen opgenomen met betrekking tot de sloop van de glasopstanden en het aanleggen van een landschappelijke inrichting. Er vindt met het wijzigingsplan geen onevenredige aantasting van in de omgeving aanwezige functies en waarden en van belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden plaats, aldus het college. Voor zover [appellant] betoogt dat het besluit van het college van 12 mei 2015, om in principe medewerking te verlenen aan de realisatie van een sporthal, een supermarkt, parkeerplaatsen en woningen op het betrokken perceel, in het wijzigingsplan had moeten worden betrokken, stelt het college zich op het standpunt dat dit besluit nog nader dient te worden geconcretiseerd en uitgewerkt. Een dergelijke ruimtelijke ontwikkeling dient volgens het college in een afzonderlijke procedure te worden beoordeeld, waarbij een afweging van alle betrokken belangen dient plaats te vinden.
De wijzigingsbevoegdheid
4. Ingevolge artikel 6, lid 6.7.5, van de regels van het bestemmingsplan kan het college van burgemeester en wethouders het plan wijzigen voor het na bedrijfsbeëindiging van de glastuinbouw omzetten van een agrarisch bouwvlak met de aanduiding "glastuinbouw" in de bestemming "Wonen" waarbij de bouw van één of meerdere extra woningen wordt toegestaan met inachtneming van de volgende voorwaarden:
a. sloop van alle glasopstanden met de volgende compensatiemogelijkheden: 1. bij sloop van minimaal 1.000 m2 en maximaal 8.000 m2 mag maximaal één vrijstaande woning met een maximale inhoud van 850 m3 worden gerealiseerd;
2. bij sloop van minimaal 8.000 m2 mogen maximaal twee woningen met een maximale inhoud van 850 m3 per woning worden gerealiseerd;
b. bijgebouwen zijn toegestaan tot een oppervlakte van 75 m2 per woning; (….);
e. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
f. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.
Beoordeling van het geschil
5. Met de in artikel 6, lid 6.7.5, van de regels van het bestemmingsplan opgenomen bevoegdheid kan het college het plan wijzigen voor het na bedrijfsbeëindiging van de glastuinbouw omzetten van een agrarisch bouwvlak met de aanduiding "glastuinbouw" in de bestemming "Wonen", waarbij de bouw van één of meerdere extra woningen wordt toegestaan. Bij het toepassing geven aan deze bevoegdheid dient het college een aantal voorwaarden in acht te nemen. Uit het wijzigingsplan en uit het bepaalde in artikel 4 van de regels van het wijzigingsplan, waarin artikel 23 van de regels van het bestemmingsplan van overeenkomstige toepassing is verklaard, blijkt dat op het betrokken perceel binnen het aangeduide bouwvlak één nieuwe woning mag worden gerealiseerd met een maximale inhoud van 850 m3 en een oppervlakte van 75 m2 aan bijgebouwen. In artikel 4 van de regels van het wijzigingsplan zijn regels opgenomen met betrekking tot de situering van de woning binnen het bouwvlak. Het toepassing geven aan deze wijzigingsbevoegdheid is slechts toegestaan bij bedrijfsbeëindiging van een glastuinbouwbedrijf en een sloop van alle glasopstanden. Dit is in het wijzigingsplan verzekerd door het op de verbeelding van het wijzigingsplan voor de gronden van het betrokken perceel verwijderen van de aanduiding "glastuinbouw" en de in artikel 4 van de regels van het wijzigingsplan opgenomen voorwaardelijke verplichting dat het gebruik van de in de aanduiding "bouwvlak" nieuw te realiseren woning en de bijbehorende gebouwen uitsluitend is toegestaan onder de voorwaarde dat de bestaande kassen in de belendende bestemming "Agrarisch met waarden - Oeverwallen" geheel zijn gesloopt. Vast staat dat de omvang van de op het betrokken perceel aanwezige en te slopen glasopstanden en overige bedrijfsruimten 6.725 m2 is. Gelet hierop is het op grond van artikel 6, lid 6.7.5, van de regels van het bestemmingsplan mogelijk om met het wijzigingsplan op het betrokken perceel te voorzien in de realisering van één vrijstaande woning met een maximale inhoud van 850 m3 en bijgebouwen tot een oppervlakte van 75 m2.
5.1. [appellant] heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat hij met zijn beroep niet beoogt te stellen dat met de realisering binnen het bouwvlak van de met het wijzigingsplan mogelijk gemaakte nieuwe woning en de wijziging van de bestemming van de gronden van het betrokken perceel niet wordt voldaan aan de in artikel 6, lid 6.7.5, van de regels van het bestemmingsplan voor deze situatie opgenomen voorwaarden. Zijn beroep ziet op het niet betrekken van de voorgenomen omvangrijkere ontwikkeling van de gronden van het betrokken perceel bij het wijzigingsplan en de ruimtelijke gevolgen van deze totale ontwikkeling voor de omgeving en voor zijn perceel en woning. Daarvoor zal het nodig zijn de voor dat deel van de gronden geldende bestemming "Agrarisch met waarden - Oeverwallen" alsnog te wijzigen.
5.2. Uit de wijzigingsbevoegdheid van artikel 6, lid 6.7.5, van de regels van het bestemmingsplan volgt dat deze bevoegdheid niet voorziet in de mogelijkheid om op het betrokken perceel de door [appellant] genoemde ruimtelijke ontwikkeling in de vorm van een sporthal, een supermarkt, parkeerplaatsen en meer woningen dan waarin het thans voorliggende wijzigingsplan voorziet te kunnen realiseren. Het wijzigingsplan kan daarop dan ook geen betrekking hebben. Het college heeft hierover terecht gesteld dat voor de beoordeling of een dergelijke gewenste ruimtelijke ontwikkeling uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening mogelijk is een afzonderlijke planologische procedure dient te worden gevolgd. Een (gedeeltelijke) herziening van het bestemmingsplan, waarvoor de raad het bevoegde orgaan is, is daarvoor een mogelijkheid. In een dergelijke procedure zal volgens het college een afweging van alle betrokken belangen moeten plaatsvinden.
5.3. Voor zover [appellant] betoogt dat het college de in het wijzigingsplan voorziene ontwikkeling samen met het omvangrijker plan van de voorgenomen nieuwbouwplannen in één planologische procedure had moeten vatten, overweegt de Afdeling als volgt. Het college stelt zich op het standpunt dat daarvoor geen aanleiding bestond, omdat er zowel ten tijde van het verzoek om voor het betrokken perceel ten behoeve van de nieuw te realiseren woning toepassing te geven aan de wijzigingsbevoegdheid als ten tijde van de vaststelling van het wijzigingsplan geen concreet plan bestond voor de verdere invulling van de gronden van het betrokken perceel. Het besluit van het college van 12 mei 2015 om in principe medewerking te verlenen aan de realisatie van een sporthal, een supermarkt, parkeerplaatsen en woningen op het betrokken perceel is volgens het college nadien niet nader geconcretiseerd en uitgewerkt in een concreet verzoek om in een daartoe strekkende planologische regeling te voorzien. Ter zitting heeft het college dit nader toegelicht en gesteld dat bij de beoordeling van het wijzigingsplan in het verlengde van het bedoelde principebesluit aan de hand van de Structuurvisie van de gemeente wel is gekeken naar eventuele voor het betrokken gebied toekomstige ruimtelijke plannen en mogelijkheden. Verder heeft het college in dit verband opgemerkt dat de beoogde sporthal ten behoeve van een bestaande scholengemeenschap inmiddels, althans als tijdelijke voorziening voor de komende jaren, op een locatie ten noorden van de Muntstraat is gerealiseerd. Over de definitieve locatie voor de sporthal dient nog nadere besluitvorming plaats te vinden. Verder heeft het college toegelicht dat ook op dit moment nog geen plannen bestaan voor een andere invulling van de overige gronden van het betrokken perceel. Onder deze omstandigheden heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat er geen aanleiding bestond het verzoek om voor het betrokken perceel toepassing te geven aan de wijzigingsbevoegdheid samen met de door [appellant] genoemde nieuwbouwplannen in één planologische procedure te behandelen.
5.4. Uit het voorgaande volgt dat hetgeen [appellant] in beroep over mogelijke andere ruimtelijke ontwikkelingen op het betrokken perceel heeft gesteld in deze procedure, waarin uitsluitend het wijzigingsplan ter beoordeling voorligt, derhalve niet aan de orde kan komen. Indien in de toekomst concrete plannen ontstaan voor een nadere invulling van de overige gronden van het betrokken perceel, dan zal op dat moment beoordeeld moeten worden of een dergelijke ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient een afweging van alle betrokken belangen, waaronder de belangen van [appellant], plaats te vinden. In dat verband kan de door [appellant] opgeworpen vraag aan de orde komen of met een dergelijk plan wordt voldaan aan de voorwaarde uit de "Notitie functieverandering buitengebied" dat er een reductie van bebouwing van minimaal 50% moet plaatsvinden.
De betogen falen.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, griffier.
w.g. Helder w.g. Plambeck
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2016
159.