ECLI:NL:RVS:2016:1655

Raad van State

Datum uitspraak
15 juni 2016
Publicatiedatum
15 juni 2016
Zaaknummer
201506801/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • B.P. Vermeulen
  • N.S.J. Koeman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvragen Rollecate B.V. onder de Subsidieregeling praktijkleren

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van Rollecate B.V. tegen de afwijzing van 182 subsidieaanvragen door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De aanvragen waren ingediend in het kader van de Subsidieregeling praktijkleren, bedoeld om bedrijven te stimuleren praktijkleerplaatsen aan te bieden. De minister heeft de aanvragen afgewezen op basis van het feit dat de opleidingen die Rollecate aanbiedt niet voldoen aan de vereisten van de Subsidieregeling, met name dat de verplichte vakken rekenen, Nederlands en Engels geen onderdeel uitmaken van de opleidingen. Rollecate heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar de minister heeft het bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank Overijssel heeft het beroep van Rollecate tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarna Rollecate in hoger beroep is gegaan.

Tijdens de zitting op 19 mei 2016 heeft Rollecate haar standpunt toegelicht, waarbij zij aanvoert dat de minister ten onrechte de voorwaarde heeft gesteld dat de genoemde vakken onderdeel moeten uitmaken van de opleidingen. Rollecate stelt dat de Subsidieregeling de opvolger is van een eerdere regeling (Wva) waarin deze voorwaarde niet gold. De Raad van State oordeelt echter dat de minister de afwijzing terecht heeft gehandhaafd, omdat de voorwaarden van de Subsidieregeling expliciet zijn en gericht zijn op het verstrekken van subsidie voor volwaardige opleidingen. De Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. De Raad concludeert dat de minister niet verplicht was om een overgangsregeling te treffen voor de leerlingen die vóór augustus 2012 zijn begonnen met hun opleiding.

Uitspraak

201506801/1/A2.
Datum uitspraak: 15 juni 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Rollecate B.V., gevestigd te Staphorst,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 21 juli 2015 in zaak nr. 15/754 in het geding tussen:
Rollecate
en
de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
Procesverloop
Bij besluit van 9 december 2014 heeft de minister 182 aanvragen van Rollecate om subsidie in het kader van de Subsidieregeling praktijkleren (hierna: de Subsidieregeling) afgewezen.
Bij besluit van 3 maart 2015 heeft de minister het door Rollecate daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 juli 2015 heeft de rechtbank het door Rollecate daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft Rollecate hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 mei 2016, waar Rollecate, vertegenwoordigd door haar eigenaar, bijgestaan door mr. M.M. Mokveld en mr. L.H.E. Møller, beiden advocaat te Den Haag, en de minister, vertegenwoordigd door mr. R.J. Oskam, werkzaam bij het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Dienst Uitvoering Onderwijs, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Rollecate bouwt, renoveert en onderhoudt gevels van uiteenlopende bouwwerken. Zij leidt sinds 1997 jongeren op in het vak geveltechniek. Sinds 2011 biedt zij praktijkleerplaatsen voor beroepsopleidingen op mbo-niveau aan. Het onderwijs voor deze leerplaatsen wordt verzorgd door Global Academy. Bij formulieren van 8 juli 2014 heeft Rollecate 182 subsidieaanvragen ingediend voor binnen haar bedrijf door Global Academy verzorgde praktijkleerplaatsen.
Aan het besluit van 3 maart 2015 heeft de minister ten grondslag gelegd dat Rollecate niet voldoet aan het bepaalde in artikel 5, aanhef en onder a, van de Subsidieregeling, omdat de verplichte generieke vakken rekenen, Nederlands en Engels geen onderdeel uitmaken van de opleidingen die door Global Academy zijn aangeboden, zodat niet wordt voldaan aan de vereisten die in het kwalificatiedossier zijn opgenomen en de opleidingen derhalve niet zijn gericht op het behalen van een kwalificatie.
2. Artikel 5, aanhef en onder a, van de Subsidieregeling bepaalt dat subsidie slechts wordt verstrekt voor zover de deelnemer gedurende het desbetreffende studiejaar of een deel daarvan een beroepsopleiding heeft gevolgd die is gericht op het behalen van een kwalificatie die is opgenomen in het Centraal register beroepsonderwijs, bedoeld in artikel 6.4.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs (hierna: Web). Volgens de in het Centraal register beroepsonderwijs opgenomen kwalificatiedossiers dienen de vakken rekenen, Nederlands en Engels of Duits onderdeel uit te maken van de door Global Academy aangeboden opleidingen. Niet in geschil is dat de vakken rekenen, Nederlands en Engels of Duits niet in de door Global Academy binnen Rollecate verzorgde opleidingstrajecten waren opgenomen. In geschil is of Rollecate desondanks aanspraak op subsidie heeft. Ter zitting heeft Rollecate toegelicht dat het haar uitsluitend gaat om leerlingen die vóór augustus 2012 bij haar aan een driejarig opleidingstraject zijn begonnen. Als zij geen aanspraak kan maken op subsidie, zal Rollecate voor deze leerlingen een halfjaar onderwijs geheel zelf moeten bekostigen, omdat zij met hen is overeengekomen een volledig opleidingstraject aan te bieden.
3. Rollecate stelt zich op het standpunt dat de minister aan de subsidieverlening ten onrechte de voorwaarde heeft verbonden dat de vakken rekenen, Nederlands en Engels of Duits onderdeel dienen uit te maken van de door Global Academy verzorgde opleidingen.
4. Rollecate betoogt in dit verband in de eerste plaats dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de Subsidieregeling de feitelijke opvolger is van een regeling die was opgenomen in de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: Wva), waarin de genoemde voorwaarde niet was gesteld en de wetgever blijkens de parlementaire geschiedenis niet heeft bedoeld om met de Subsidieregeling aan het praktijkonderwijs andere voorwaarden te stellen dan onder het regime van de Wva.
4.1. De Wva voorzag in een regeling die bedrijven die praktijkleerplaatsen voor beroepsopleidingen faciliteerden onder bepaalde voorwaarden fiscale voordelen bood. Deze regeling is op 1 januari 2014 komen te vervallen. De Subsidieregeling geldt als vervanging voor deze regeling. Net als de eerder in de Wva opgenomen regeling is de Subsidieregeling bedoeld om bedrijven te stimuleren leerwerkplekken aan te bieden (zie Kamerstukken II 2012/13 33 650, nr. 2, blz. 1-2). Waar, zoals blijkt uit het arrest van de Hoge Raad van 15 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:38, de Wva ook fiscale voordelen bood aan bedrijven die het behalen van deelkwalificaties faciliteerden, is de Subsidieregeling echter expliciet niet bedoeld om het aanbieden van niet volwaardige opleidingen te stimuleren. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat de wetgever heeft beoogd slechts subsidie te verstrekken voor volwaardige opleidingen (zie onder meer Kamerstukken II 2012/13 33 650, nr. 2, met name blz. 3 en nr. 3, met name blz. 14). Dit heeft hij onder meer tot uitdrukking gebracht in artikel 5, aanhef en onder a, van de Subsidieregeling. Niet valt in te zien waarom, hoewel de nieuwe stimuleringsregeling de opvolger is van de oude, in de nieuwe regeling geen andere voorwaarden kunnen worden opgenomen dan in de oude. Evenmin valt in te zien waarom hierdoor rechtsongelijkheid ontstaat, zoals Rollecate stelt, nu onder het nieuwe regime alle aanvragers aan dezelfde voorwaarden moeten voldoen.
Het betoog faalt.
5. Rollecate betoogt in de tweede plaats dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat uit het in artikel 32 van de Subsidieregeling neergelegde overgangsrecht volgt dat zij niet aan de in het kwalificatiedossier opgenomen voorwaarden hoeft te voldoen. Ingevolge deze bepaling zijn artikel 5, aanhef en onder b, en artikel 30, vierde lid, niet van toepassing op praktijkleerplaatsen die zijn aangevangen voor 1 augustus 2013. Aangezien het praktijkonderwijs dat door Global Academy werd aangeboden al voor die datum is gestart, hoeft niet te worden voldaan aan de kwalificatievoorwaarden, aldus Rollecate.
5.1. Ingevolge artikel 32 van de Subsidieregeling zijn de artikelen 5, aanhef en onder b, en 30, vierde lid, niet van toepassing op praktijkleerplaatsen die zijn aangevangen voor 1 augustus 2013. Omdat artikel 5, aanhef en onder a, in deze bepaling niet wordt genoemd, kan Rollecate niet worden gevolgd in haar standpunt dat het overgangsrecht hier ook betrekking op heeft.
Ingevolge artikel 5, aanhef en onder b, wordt subsidie slechts verstrekt voor zover het onderwijsprogramma van de beroepsopleiding, bedoeld onder a, aan de eisen met betrekking tot voldoende begeleide onderwijsuren en uren beroepspraktijkvorming voldoet als bedoeld in artikel 7.2.7, vierde lid, van de Web. Hoewel Rollecate op zichzelf met juistheid stelt dat artikel 5, aanhef en onder b, van de Subsidieregeling moet worden gelezen in samenhang met het bepaalde in die aanhef en onder a, doet dit niet af aan het hiervoor overwogene, nu in het bepaalde onder a een op zichzelf staande voorwaarde bevat.
Het betoog faalt.
6. Rollecate betoogt in de derde plaats dat de rechtbank ten onrechte het arrest van het Hof Arnhem-Leeuwarden van 16 december 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:9822 niet analoog heeft toegepast op haar situatie. In dit arrest heeft het hof geoordeeld dat een deelkwalificatie moet worden aangemerkt als een opleiding als bedoeld in artikel 14 van de Wva gelezen in samenhang met artikel 7.2.2 van de Web. De Hoge Raad heeft dit oordeel van het hof inmiddels bekrachtigd in zijn hiervoor aangehaalde arrest van 15 januari 2016. Hoewel de vakken rekenen, Nederlands en Engels of Duits geen onderdeel uitmaken van door Global Academy verzorgde opleidingen, dienen deze opleidingen wel als opleidingen als bedoeld in evengenoemde bepalingen te worden beschouwd, aldus Rollecate.
6.1. Rollecate gaat er met haar betoog aan voorbij dat haar door de minister niet wordt tegengeworpen dat de door Global Academy binnen haar bedrijf verzorgde opleidingen geen opleidingen zijn in de in artikel 14 van de Wva gelezen in samenhang met artikel 7.2.2 van de Web omschreven zin, maar dat die opleidingen niet voldoen aan het in artikel 5, aanhef en onder a, van de Subsidieregeling bepaalde. Hetgeen het Hof en de Hoge Raad hebben overwogen kan haar reeds daarom niet baten.
Het betoog faalt.
7. Uit het vorenstaande volgt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de minister aan de subsidieverlening de voorwaarde heeft kunnen verbinden dat de vakken rekenen, Nederlands en Engels of Duits onderdeel dienen uit te maken van de door Global Academy verzorgde opleidingen. Dat deze vakken desgewenst ook (extern) gevolgd konden worden, zoals Rollecate stelt, doet dan ook niet ter zake.
8. Het voorgaande betekent dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de minister de aanvragen van Rollecate om subsidie in het kader van de Subsidieregeling terecht heeft afgewezen.
9. Rollecate heeft ter zitting te kennen gegeven met de verschillende hierboven besproken gronden bedoeld uitdrukking te hebben willen geven aan haar standpunt dat de minister, door geen overgangsregeling te ontwikkelen die voorziet in een tegemoetkoming voor het aanbieden van praktijkleerplaatsen aan leerlingen die vóór augustus 2012 bij haar aan een opleidingstraject zijn begonnen, in strijd heeft gehandeld met het in artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht neergelegde evenredigheidsbeginsel. Rollecate kan in dit standpunt niet worden gevolgd, reeds omdat de minister er in het geheel niet toe gehouden was een subsidieregeling te ontwikkelen die kan worden aangesproken door bedrijven die praktijkleerplaatsen voor beroepsopleidingen faciliteren, laat staan dat hij gehouden was een overgangsregeling te treffen.
10. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. W. Dijkshoorn, griffier.
w.g. Slump
voorzitter
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2016
735.