201508016/1/A3.
Datum uitspraak: 15 juni 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Weert,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 22 september 2015 in zaak nr. 14/2663 in het geding tussen:
[appellant]
en
de raad van de gemeente Weert.
Procesverloop
Bij besluit van 9 juli 2014 heeft de raad het kadastraal perceel, sectie [..], nr. […], opgenomen in de wegenlegger als Krommeveldweg en gelegen aan de Bocholterweg tussen huisnummers [.] en [..] (hierna: de zandweg) aan het openbaar verkeer onttrokken.
Bij uitspraak van 22 september 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Coöporatie Isidorus Nederpeel U.A. (hierna: Isidorus) heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 mei 2016, waar [appellant] en de raad, vertegenwoordigd door mr. H.L.M.G. Creemers, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Verder is ter zitting Isidorus, vertegenwoordigd door de directeur van Isidorus, en mr. P.M.E.P.J. Joosten, werkzaam bij Arvalis Juristen, gehoord.
Overwegingen
1. De reden voor onttrekking van de zandweg is om de aansluiting van een winkel en een mengvoederfabriek van Isidorus te verbeteren ten gunste van de verkeersveiligheid. De zandweg zal aan Isidorus worden verkocht onder vestiging van een recht van overpad ten behoeve van de bereikbaarheid van onder meer het perceel van [appellant]. [appellant] is opgekomen tegen de onttrekking. Hij gebruikt de zandweg als uitrit. De rechtbank heeft zijn beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat hij geen zienswijze over het ontwerpbesluit naar voren heeft gebracht.
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het voornemen tot onttrekking in strijd met het bepaalde in artikel 3:13, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) niet aan hem is toegezonden. Het besluit is echter wel aan hem gericht. Hij is de enige die gebruik maakt van de zandweg. Derhalve is hij de enige op wie de onttrekking materieel effect heeft. Verder voert [appellant] aan dat de rechtbank heeft miskend dat voor de zandweg ten onrechte de benaming Krommeveldweg wordt gebruikt, waardoor hij er niet attent op had hoeven zijn dat het voornemen op de door hem gebruikte weg betrekking had.
2.1. Ingevolge artikel 3:13, eerste lid, van de Awb zendt het bestuursorgaan, indien het besluit tot een of meer belanghebbenden zal zijn gericht, voorafgaand aan de terinzagelegging het ontwerp toe aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
Ingevolge artikel 6:13 kan geen beroep bij de bestuursrechter worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht.
2.2. Vaststaat dat [appellant] geen zienswijze naar voren heeft gebracht tegen het voornemen van 9 april 2014 tot onttrekking van de zandweg aan het openbaar verkeer. De rechtbank is [appellant] terecht niet gevolgd in het aangevoerde dat het voornemen aan hem persoonlijk had moeten worden toegezonden. Zij heeft met juistheid overwogen dat het besluit tot onttrekking naar zijn aard een besluit van algemene strekking is. De omstandigheid dat alleen [appellant] van de zandweg gebruik maakt, betekent niet dat de onttrekking aan hem is gericht. Strijd met artikel 3:13, eerste lid, van de Awb is dan ook niet aan de orde.
De rechtbank is [appellant] voorts terecht niet gevolgd in het aangevoerde dat de omschrijving in het voornemen onvoldoende duidelijk is omdat de benaming van de zandweg niet zou kloppen. In het voornemen is vermeld dat het gaat om het kadastraal perceel dat is gelegen tussen de Bocholterweg [.] en [..]. [appellant] woont aan de Bocholterweg [.]. Nu tussen de huisnummers [.] en [..] slechts één weg is gelegen, is duidelijk op welke weg het voornemen tot onttrekking ziet. Bovendien is in het voornemen de mengvoederfabriek Isidorus genoemd. Deze nabij het perceel van [appellant] gelegen mengvoederfabriek is de enige in de gemeente. Nu duidelijk is op welke weg het voornemen ziet, kan in het midden blijven of de zandweg al dan niet terecht als Krommeveldweg in het voornemen is genoemd.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat niet is gebleken dat [appellant] redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij geen zienswijze over het voornemen tot onttrekking naar voren heeft gebracht. Zij heeft het beroep dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Het betoog faalt.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.C.J. de Wilde, griffier.
w.g. Michiels w.g. De Wilde
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2016
382-598.