ECLI:NL:RVS:2016:1687

Raad van State

Datum uitspraak
6 juni 2016
Publicatiedatum
15 juni 2016
Zaaknummer
201600220/2/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • N.S.J. Koeman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen bestemmingsplan Buitengebied 2012

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 6 juni 2016 uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in het kader van een beroep tegen het bestemmingsplan "1e herziening bestemmingsplan Buitengebied 2012". De verzoeker, wonend te Montfoort, heeft tegen het besluit van de raad van de gemeente Montfoort, dat op 26 oktober 2015 is vastgesteld, beroep ingesteld. Hij verzoekt de voorzieningenrechter om het plan te schorsen voor de percelen Blokland 7, 7a en 8, omdat hij vreest negatieve gevolgen te ondervinden van de nieuwe bouw- en gebruiksmogelijkheden die het plan biedt.

Tijdens de zitting op 24 mei 2016 heeft de voorzieningenrechter de zaak behandeld, waarbij de verzoeker werd vertegenwoordigd door een gemachtigde en de raad door twee ambtenaren. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. De verzoeker heeft zijn bezwaren toegelicht, waarbij hij specifiek inging op de nieuwe mogelijkheden voor de percelen, zoals de oprichting van een tijdelijke accommodatie voor een bedrijfsopvolger en het opslaan van fruitkisten buiten het bouwvlak.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de eigenaar van de percelen, [partij], heeft toegezegd geen nieuwe ontwikkelingen te zullen laten plaatsvinden totdat de Afdeling uitspraak heeft gedaan. Gelet op deze toezeggingen heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat er geen spoedeisend belang is voor het treffen van de gevraagde voorziening. Het verzoek is afgewezen, en de voorzieningenrechter heeft opgemerkt dat de verzoeker een nieuw verzoek kan indienen als er toch onomkeerbare ontwikkelingen dreigen voor te doen.

Uitspraak

201600220/2/R2.
Datum uitspraak: 6 juni 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker], wonend te Montfoort,
verzoeker,
en
de raad van de gemeente Montfoort,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 26 oktober 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "1e herziening bestemmingsplan Buitengebied 2012" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoeker] beroep ingesteld.
Daarnaast heeft [verzoeker] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 24 mei 2016, waar [verzoeker], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door drs. M.A.G. Dingemans en Y. Smeets, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Tevens is [partij] gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. In het plan is onder meer een regeling opgenomen voor de percelen Blokland 7, 7a en 8 te Montfoort. [verzoeker] kan zich niet met die regeling verenigen.
3. [verzoeker] voert aan dat het plan voor de percelen Blokland 7, 7a en 8 voorziet in verschillende nieuwe bouw- en gebruiksmogelijkheden. Hij kan zich daarmee niet verenigen, omdat hij vreest negatieve gevolgen te zullen ondervinden van de ruimtelijke uitstraling van de nieuwe bebouwing en het nieuwe gebruik dat het plan mogelijk maakt. Hij wijst in dit verband in het bijzonder op de mogelijkheid op die percelen naast de bedrijfswoning voor het agrarische bedrijf ook een woonverblijf voor een rustende boer en een tijdelijke accommodatie voor een bedrijfsopvolger op te richten. Verder wijst hij op de mogelijkheid buiten het bouwvlak fruitkisten op te slaan en op de mogelijkheid kuilopslag en -platen buiten het bouwvlak te realiseren. [verzoeker] verzoekt de voorzieningenrechter bij wijze van voorlopige voorziening het plan te schorsen voor zover dat betrekking heeft op de genoemde percelen, zodat geen gebruik kan worden gemaakt van de geboden nieuwe mogelijkheden en zich geen onomkeerbare ontwikkelingen kunnen voordoen.
3.1. De voorzieningenrechter ziet zich voor de vraag gesteld of er een spoedeisend belang is dat het treffen van de gevraagde voorziening rechtvaardigt. Dienaangaande overweegt de voorzieningenrechter het volgende. [verzoeker] kan zich niet verenigen met diverse nieuwe bouw- en gebruiksmogelijkheden op de percelen Blokland 7, 7a en 8. Hij vreest dat daarvan al gebruik zal worden gemaakt vóór de uitspraak van de Afdeling over het plan in de bodemprocedure en dat hij op die manier met ontwikkelingen zal worden geconfronteerd die niet meer ongedaan kunnen of hoeven worden gemaakt, ook als de Afdeling het plan zou vernietigen. Ter zitting heeft [partij], de eigenaar van de percelen Blokland 7, 7a en 8, onvoorwaardelijk toegezegd hangende de behandeling van de beroepen tegen het bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen waarmee gebruik wordt gemaakt van nieuwe bouw- of gebruiksmogelijkheden te zullen laten plaatsvinden op zijn percelen. Hij heeft toegezegd geen omgevingsvergunning te zullen aanvragen voor een tijdelijke woonruimte voor een bedrijfsopvolger of voor kuilplaten buiten het bouwvlak. Verder heeft hij toegezegd geen omgevingsvergunning te zullen aanvragen voor het aanpassen van de woning voor de rustende boer, die al enige tijd aanwezig is. Tot slot heeft hij toegezegd geen kuilopslag buiten het bouwvlak te realiseren en geen fruitkisten op te zullen slaan. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat er geen spoedeisend belang is dat het treffen van de gevraagde voorziening rechtvaardigt. Overigens merkt de voorzieningenrechter nog op dat het [verzoeker] vrij staat een nieuw verzoek om voorlopige voorziening in te dienen als mocht blijken dat zich toch onomkeerbare ontwikkelingen dreigen voor te doen voordat de Afdeling uitspraak heeft kunnen doen op de beroepen tegen het plan.
4. Het verzoek wordt afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. G. Klapwijk, griffier.
w.g. Koeman w.g. Klapwijk
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2016
726.