201601574/2/R2.
Datum uitspraak: 10 juni 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te Etten-Leur,
verzoeker,
en
het college van burgemeester en wethouders van Etten-Leur,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 8 december 2015 heeft het college het wijzigingsplan "Buitengebied, [locatie]" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 30 mei 2016, waar [verzoeker], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door G.M.J. van Peperstraten, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het wijzigingsplan omvat het perceel [locatie] te Etten-Leur, dat in eigendom is van [eigenaar]. Op het perceel staat onder meer een langgevelboerderij, die bestaat uit een voormalige agrarische bedrijfswoning en een inpandige stal. Om de langgevelboerderij staan een Vlaamse schuur en enkele andere bijgebouwen. Het wijzigingsplan voorziet in de omzetting van de op dat perceel rustende bestemming "Agrarisch" in de bestemmingen "Tuin" en "Wonen". De langgevelboerderij en de Vlaamse schuur staan op de gronden met de woonbestemming. De overige gebouwen staan op de gronden met de tuinbestemming.
[eigenaar] heeft het perceel [locatie] aangekocht met de bedoeling om de langgevelboerderij geheel te verbouwen tot een burgerwoning. [verzoeker] exploiteert een veehouderij op het perceel ten noorden van het plangebied. Hij vreest door de mogelijkheden van het wijzigingsplan te worden beperkt in zijn bedrijfsvoering.
3. [verzoeker] kan zich niet verenigen met de begrenzing van het bestemmingsvlak "Wonen". Hij voert aan dat het college dat bestemmingsvlak ten onrechte tot op enkele meters van zijn bedrijfsgebouwen heeft begrensd en niet heeft beperkt tot alleen de gronden met het woongedeelte van de langgevelboerderij. Door een ruimere begrenzing van de woonbestemming aan te houden, wordt het mogelijk het stalgedeelte bij het woongedeelte van de langgevelboerderij te betrekken. Dit stalgedeelte ligt dichter bij zijn bedrijfsgebouwen en kan een beperking van zijn bedrijfsactiviteiten met zich brengen, aangezien dan niet langer aan de afstandsnormen uit de Wet geurhinder en veehouderij (hierna: Wgv) wordt voldaan. Ook de Vlaamse schuur, die op 6 tot 7 m ten zuiden van bedrijfsgebouwen staat, kan voor woondoeleinden gebruikt gaan worden en daarmee een beperking van zijn bedrijfsvoering opleveren, aldus [verzoeker]. Ter zitting heeft [verzoeker] voorts betoogd dat het woongedeelte in de langgevelboerderij maximaal 600 m3 mag bedragen, waardoor een uitbreiding in het stalgedeelte niet mogelijk is. Afwijken van de inhoudsmaat met artikel 5, lid 5.3.3 is volgens hem niet mogelijk, omdat dit verwijst naar een niet bestaand artikel 23.
3.1. Het college stelt dat [verzoeker] ook al onder het geldende planologische regime wordt beperkt in zijn bedrijfsvoering door de ligging van de langgevelboerderij. Hij wijst er op dat de Wgv uitgaat van afstanden tot geurgevoelige objecten, zoals woningen, en dat de langgevelboerderij als agrarische bedrijfswoning kon worden gebruikt. Bij een nieuwe ontwikkeling dient [verzoeker], op grond van de Wgv, minimaal 50 m afstand te houden vanaf de woning en dit is niet veranderd door het wijzigingsplan. Wanneer er geen sprake is van een ontwikkeling, maar continuering van de bestaande bedrijfsvoering, dient minimaal 25 meter aangehouden te worden. Het college stelt dat de woning op [locatie] op minimaal 25 meter van de stal van [verzoeker] ligt, waardoor er voor bestaand gebruik geen nieuwe beperkingen in de bedrijfsvoering zullen optreden. Ten aanzien van de Vlaamse schuur stelt het college dat deze niet mag worden bewoond omdat in het plan is bepaald dat per bestemmingsvlak maar één woning is toegestaan. De Vlaamse schuur kan alleen worden gebruikt voor huishoudelijk gebruik, zoals een garage, en zal dan ook niet van invloed zijn op de bedrijfsvoering van [verzoeker].
3.2. Aan het perceel [locatie] zijn, voor zover hier van belang, de bestemmingen "Tuin" en "Wonen" toegekend. De langgevelboerderij en de Vlaamse schuur staan op de gronden met de bestemming "Wonen".
Ingevolge artikel 5, lid 5.1, onder a, van de planregels zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor:
b. wonen; (...)
h. aan-huis-gebonden-beroepen.
Ingevolge lid 5.2.2, onder a, mag het aantal woningen per bestemmingsvlak niet meer bedragen dan één.
Ingevolge het bepaalde onder b, is vervangende nieuwbouw, met uitzondering van herbouw, van woningen niet toegestaan.
Ingevolge het bepaalde onder c, mag de inhoud van een woning niet meer bedragen dan 600 m3.
Ingevolge artikel 5, lid 5.3.3, kan het bevoegd gezag bij de sloop van overtollige (voormalige) bedrijfsgebouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 23.2.2 onder c en/of artikel 23.2.3, onder a, voor het vergroten van de inhoud van de woning dan wel het vergroten van de oppervlakte aan bijgebouwen. De planregel geeft hiervoor een zevental voorwaarden.
Ingevolge lid 5.4.1 wordt, naast het bepaalde in artikel 35, onder strijdig gebruik in ieder geval verstaan:
a. het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige woning;
b. het gebruik van bijgebouwen als afhankelijke woonruimte.
In artikel 1, lid 1.61, is herbouw omschreven als herbouw van de bestaande bebouwing waarbij sprake is van herbouw op exact dezelfde locatie en met exact dezelfde buitenwerkse maatvoeringen als de bestaande bebouwing.
Ingevolge lid 1.8 is afhankelijke woonruimte een bijgebouw bij een woning dat qua ligging hoort tot het perceel van de woning en waarin uit een oogpunt van mantelzorg een gedeelte van de huishouding gehuisvest is.
Ingevolge artikel 12, lid 12.4 van de planregels kan het bevoegd gezag bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels in dit bestemmingsplan ten behoeve van de vergroting van de inhoud van het woongedeelte van een cultuurhistorisch waardevolle langgevelboerderij door de in het bouwlichaam geïntegreerde bedrijfsruimte(n) bij het woongedeelte te betrekken, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
a. de langgevelboerderij dient opgenomen te zijn in bijlage 5 (...).
Lid 12.5 is gelijkluidend aan lid 12.4, met dien verstande dat deze bepaling ziet op het afwijken van de regels ten behoeve van de algehele of gedeeltelijke herbouw of verbouw.
3.3. Ingevolge artikel 4, eerste lid, sub b, van de Wgv dient de afstand tussen een veehouderij, waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, en een geurgevoelig object ten minste 50 meter te bedragen. Wanneer de afstand kleiner is dan 50 meter wordt een omgevingsvergunning, ingevolge artikel 4, derde lid, niet geweigerd indien de afstand niet afneemt en het aantal dieren niet toeneemt. De minimale afstand die altijd in acht genomen dient te worden bedraagt, ingevolge artikel 5, eerste lid, sub b ten minste 25 meter voor bestaand gebruik en 50 meter bij eventuele ontwikkelingen tot aan een geurgevoelig object.
In artikel 1 is een geurgevoelig object omschreven als - kort weergegeven - een gebouw dat planologisch bestemd is voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt is om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en dat daarvoor permanent of daarmee vergelijkbaar, wordt gebruikt.
3.4. De voorzieningenrechter stelt vast dat de afstand tussen de dichtst bij het perceel [locatie] gelegen stal van [verzoeker] en de voormalige agrarische bedrijfswoning 27 m is. De afstand van de stal van [verzoeker] en de aan de woning gebouwde stal bedraagt 26 m. Uitbreiding van de woning is enkel mogelijk door de in het bouwlichaam geïntegreerde bedrijfsruimte(n) bij het woongedeelte te betrekken. De buitenwerkse maatvoering wordt daarmee niet anders en dus zal de afstand tussen de (uitgebreide) woning en de stal van [verzoeker] gelijk blijven. Het college heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat de mogelijke uitbreiding van de woning niet in strijd met de Wgv zal zijn. Het betoog faalt in zoverre.
De Vlaamse schuur valt eveneens binnen het bestemmingsvlak "Wonen". Het college heeft niet beoogd een zelfstandige woonfunctie mogelijk te maken in dit bijgebouw. De voorzieningenrechter overweegt evenwel dat de planregels weliswaar afhankelijke bewoning verbieden, maar dat de definitie van afhankelijke bewoning in de plandefinities is beperkt tot mantelzorg. Het plan staat er daarom niet aan in de weg dat de Vlaamse schuur wordt gebruikt voor wonen, bijvoorbeeld door het inrichten van een slaapkamer, hobbyruimte of voor een bedrijf aan huis. In die gevallen is de Vlaamse schuur een geurgevoelig object. De Vlaamse schuur bevindt zich op ongeveer 6 m van de stal van [verzoeker], waardoor de afstandsnorm van artikel 5, eerste lid, sub b, van de Wgv, van ten minste 25 meter niet wordt gehaald. Het wijzigingsplan, voor zover de bestemming "Wonen" is toegekend aan de gronden waarop de Vlaamse schuur staat, verhoudt zich daarom niet met een goede ruimtelijke ordening. Het betoog slaagt. De voorzieningenrechter ziet daarom aanleiding bij wijze van voorlopige voorziening het plan, voor zover de bestemming "Wonen" is toegekend aan de gronden waarop de Vlaamse schuur staat, te schorsen.
Over het betoog dat de woning niet kan worden uitgebreid omdat de inhoud maximaal 600 m3 mag bedragen overweegt de voorzieningenrechter dat artikel 12, lid 12.4, van de planregels in de mogelijkheid van uitbreiding van de woning voorziet. Hij ziet daarom geen aanleiding om artikel 5, lid 5.3.3, van de planregels te schorsen, ook al is verwezen naar een planregel die niet voorkomt in het wijzigingsplan.
4. Voorts stelt [verzoeker] dat, aangezien er geen luchtkwaliteitsonderzoek (fijnstofmeting) is uitgevoerd, niet kan worden vastgesteld of er sprake is van een aanvaardbaar woon-en leefklimaat. Volgens hem heeft het college ten onrechte niet beoordeeld hoe de luchtkwaliteit zich zal ontwikkelen als gevolg van het wijzigingsplan. [verzoeker] voert dit punt aan omdat hij vreest dat de mogelijke verslechtering van de luchtkwaliteit hem in de toekomst door bewoners van [locatie] kan worden tegengeworpen, waardoor hij wordt beperkt in zijn bedrijfsvoering.
4.1. Het college stelt zich op het standpunt dat de luchtkwaliteitsgrenswaarden nergens in Etten-Leur worden overschreden. Het college verwijst daartoe naar de toelichting bij het bestemmingsplan "Buitengebied". Verder stelt het college dat niet valt in te zien waarom de luchtkwaliteit door dit plan zal verslechteren, nu de agrarische bestemming wordt gewijzigd in een woonbestemming, de bedrijfsvoering is beëindigd en overtollige bijgebouwen worden gesloopt. De luchtkwaliteit zou daardoor eerder verbeteren dan verslechteren.
4.2. De voorzieningenrechter ziet vooralsnog niet in dat de luchtkwaliteit op het perceel [locatie] door het wijzigingsplan negatief wordt beïnvloed. [verzoeker] heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat de plantoelichting bij het bestemmingsplan op dit punt onjuist zou zijn. Het college heeft daarom terecht geen onderzoek gedaan naar de luchtkwaliteit ter plaatse van het perceel [locatie]. Het betoog van [verzoeker] dat de luchtkwaliteit ter plaatse van de Vlaamse schuur een beperking van zijn bedrijfsvoering kan opleveren, behoeft geen bespreking nu het betreffende plandeel, gelet op hetgeen hiervoor onder 3.4 is overwogen, wordt geschorst.
5. Voorts stelt [verzoeker] dat het college buiten grenzen van de wijzigingsbevoegdheid treedt door artikel 5, lid 5.5.6, van de planregels toe te voegen ten opzichte van het bestemmingsplan "Buitengebied". Volgens hem kunnen geen voorschriften worden toegevoegd aan de planregels die zullen gelden voor de bestemming die het wijzigingsplan toekent aan het perceel.
5.1. Ingevolge artikel 3, lid 3.6.12, van de planregels van het bestemmingsplan "Buitengebied" is het college van burgemeester en wethouders bevoegd om de bestemming "Agrarisch" te wijzigen in de bestemming "Wonen" of "Wonen" en "Tuin", waarbij moet worden voldaan de aan de volgende voorwaarden:
(...)
e. De oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 100 m2 waarbij overtollige (voormalige) bedrijfsgebouwen, bijgebouwen en overkappingen, een en ander met uitzondering van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing, dienen te worden gesloopt (...).
Ingevolge artikel 5, lid 5.5.6, van de planregels mogen de gronden en bouwwerken ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van wonen - voorwaarde sloop bijgebouwen" uitsluitend gebruikt worden ten behoeve van wonen indien de sloop van de bijgebouwen (alle voormalige agrarische bedrijfsgebouwen en bijgebouwen en bijgebouwen zonder cultuurhistorische waarde, ca 960 m2) is gerealiseerd.
5.2. Er staat geen rechtsregel aan in de weg dat in een wijzigingsplan aanvullende bepalingen worden opgenomen ten opzichte van de bepalingen die voor de nieuw toegekende bestemming gelden, mits daarbij de regels van de wijzigingsbevoegdheid uit het bestemmingsplan hierbij in acht worden genomen. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter vormt de opgenomen voorwaarde in artikel 5, lid 5.5.6 van de planregels een nadere uitwerking van artikel 3.6.12 sub e, van het bestemmingsplan. De voorzieningenrechter ziet in hetgeen is aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het college met artikel 5, lid 5.5.6, buiten de regels voor het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid is getreden. Het betoog faalt.
6. Voorts stelt [verzoeker] dat de functieaanduiding ‘specifieke vorm van wonen - voorwaarden sloop bijgebouwen’ enkel is opgenomen binnen het vlak met de bestemming "Wonen". De te slopen voormalige bedrijfsgebouwen bevinden zich echter hoofdzakelijk buiten het bestemmingsvlak "Wonen" en daarom had de sloopverplichting ook in de planregels die behoren bij de bestemming "Tuin" moeten worden opgenomen.
6.1. Het college stelt dat de langgevelboerderij pas voor burgerbewoning mag worden gebruikt wanneer de bijgebouwen zonder cultuurhistorische waarde, ca 960 m², zijn gesloopt. Zo is voldoende gewaarborgd dat de bijgebouwen ook daadwerkelijk worden gesloopt.
6.2. Uit lid 5.5.6 vloeit voort dat de gronden met de woonbestemming uitsluitend mogen worden bewoond indien de omliggende bijgebouwen worden gesloopt. Deze voorwaarde geldt ongeacht op welke gronden die bijgebouwen staan. Daarbij is aangegeven welke omvang die sloop dient te hebben. Het toekennen van de functieaanduiding aan de gronden met de bestemming "Tuin" is niet noodzakelijk nu de sloop van de bijgebouwen voldoende is gewaarborgd in lid 5.5.6. Het betoog faalt.
7. [verzoeker] betoogt dat in artikel 12, lid 12.4, onder a, van de planregels wordt verwezen naar bijlage 5. Bijlage 5 is volgens hem echter niet bij het wijzigingsplan gevoegd en er is ook geen bepaling in de planregels opgenomen die verwijst naar bijlage 5 bij het bestemmingsplan "Buitengebied".
7.1. Het college stelt dat duidelijk is dat met bijlage 5 wordt bedoeld bijlage 5 van het bestemmingsplan "Buitengebied". De langgevelboerderij is op die bijlage 5 opgenomen.
7.2. In het wijzigingsplan wordt meermaals verwezen naar bijlage 5. Vast staat dat bijlage 5 niet is gevoegd bij het wijzigingsplan, noch dat er een planregel is opgenomen die verwijst naar het bestemmingsplan "Buitengebied". Nu duidelijk is dat met bijlage 5 in het wijzigingsplan wordt gedoeld op bijlage 5 van het bestemmingsplan "Buitengebied", ziet de voorzieningenrechter aanleiding om bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat voor zover in het wijzigingsplan de zinsnede "bijlage 5" voorkomt, hiervoor moet worden gelezen "bijlage 5 bij het bestemmingsplan "Buitengebied"".
8. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
9. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Etten-Leur van 8 december 2015, waarbij het wijzigingsplan "Buitengebied, [locatie]" is vastgesteld, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Wonen" ter plaatse van de Vlaamse schuur op het perceel [locatie];
II. bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat voor zover in de planregels van het wijzigingsplan "Buitengebied, [locatie]" verwezen wordt naar "bijlage 5", moet worden gelezen: "bijlage 5 bij het bestemmingsplan "Buitengebied";
III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Etten-Leur tot vergoeding van bij [verzoeker] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 992,00 (zegge: negenhonderdtweeënnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Etten-Leur aan [verzoeker] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. W.S. van Helvoort, griffier.
w.g. Slump w.g. Van Helvoort
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 juni 2016
361.