201504933/1/R3.
Datum uitspraak: 13 januari 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Lieshout, gemeente Laarbeek,
en
de raad van de gemeente Laarbeek,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 23 april 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "Nieuwenhof 2014" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 december 2015, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. R. Ligtvoet, en de raad, vertegenwoordigd door M.A.G. Rovers en B.G.A.M. van Liempd, beiden werkzaam bij de gemeente, alsmede door F. Stouthart, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het bestemmingsplan maakt de bouw van ruim 40 woningen aan de rand van Lieshout mogelijk. [appellant] heeft een varkenshouderij op ongeveer 200 m van het plangebied. Hij vindt dat het plan woningen mogelijk maakt op een te korte afstand van zijn veehouderij.
3. [appellant] betoogt dat de raad ten onrechte de plandelen met de bestemming "Wonen", waar nieuwe woningen kunnen worden gebouwd, heeft vastgesteld. Omdat hiermee woningen worden mogelijk gemaakt op een afstand van slechts 200 m van zijn varkenshouderij aan de [locatie] te Lieshout wordt hij beperkt in zijn bedrijfsvoering. Daarnaast zal ter plaatse van de nieuwe woningen het woon- en leefklimaat niet aanvaardbaar zijn. [appellant] voert aan dat de uitgangspunten van de geurberekening onjuist zijn en er gegoocheld is met de normen om tot een bepaald resultaat te komen. Een streefwaarde van maximaal 12% geurgehinderden komt overeen met een voorgrondbelasting van 5 Ou/m3, terwijl de norm 1,5 Ou/m3 is. Volgens [appellant] zijn er ten onrechte geurnormen voor dit gebied vastgesteld die miskennen dat het gebied door de nieuwe woningen tot de bebouwde kom gaat horen. Wanneer ervan wordt uitgegaan dat het gebied tot de bebouwde kom gaat horen, gaat er een strengere norm gelden en zal blijken dat woningbouw op deze locatie niet aanvaardbaar is, aldus [appellant].
3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het plan voldoet aan de normen uit de Verordening geurhinder en veehouderij (hierna: de Verordening) van de gemeente Laarbeek.
3.2. Ingevolge artikel 6, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet geurhinder en veehouderij (hierna: de Wgv) kan bij gemeentelijke verordening worden bepaald dat binnen een deel van het grondgebied van de gemeente een andere waarde van toepassing is dan de desbetreffende waarde, genoemd in artikel 3, eerste lid, met dien verstande dat deze andere waarde binnen een concentratiegebied, binnen de bebouwde kom niet minder bedraagt dan 0,1 Ou/m3 lucht en niet meer dan 14,0 Ou/m3 lucht.
3.3. In de Verordening, vastgesteld op 13 maart 2008, zijn gebieden aangewezen als bedoeld in artikel 6 van de Wgv. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen gebieden A, aangeduid als "Invloedsgebied woonkernen" en gebieden B, aangeduid als "De bufferzone van 250 m rond de woonkernen", ook wel genoemd de kernrandzone.
Ingevolge artikel 3 van de Verordening bedraagt in gebieden A de maximale waarde voor de geurbelasting van een veehouderij voor zover de voor geur gevoelige objecten in het gebied zich bevinden binnen de bebouwde kom, 1,5 Ou/m3. Ingevolge ditzelfde artikel bedraagt in gebieden B de maximale waarde voor de geurbelasting van een veehouderij voor de voor geur gevoelige objecten binnen dit gebied 7,0 Ou/m3.
Voor het buitengebied zijn in deze Verordening geen andere waarden vastgesteld. Hier geldt de wettelijke waarde van 14,0 Ou/m3.
Het plangebied ligt in een gebied B.
3.4. Met zijn betoog over de vastgestelde normen beoogt [appellant] te bereiken dat artikel 3 van de Verordening exceptief wordt getoetst en buiten toepassing wordt gelaten. Ter zitting heeft hij toegelicht dat dit artikel volgens hem in strijd is met het verbod op willekeur, omdat binnen de bebouwde kom onderscheid wordt gemaakt in verscheidene gebieden met verschillende normen.
Artikel 3 van de Verordening is een algemeen verbindend voorschrift waartegen ingevolge artikel 8.3, eerste lid, onder a, van de Awb, geen beroep kan worden ingesteld. Deze bepaling staat evenwel niet in de weg aan de mogelijkheid van exceptieve toetsing. Het standpunt van de raad dat deze toetsing enkel mogelijk is in een procedure op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo), volgt de Afdeling niet. Het is juist dat de Verordening normen bevat waaraan wordt getoetst in een procedure over een vergunning op grond van de Wabo. De vaststelling van bestemmingen voor gronden in een bestemmingsplan kan evenwel gevolgen hebben voor de toetsing in de procedure op grond van de Wabo. Daardoor is de Verordening van belang voor de vaststelling van een bestemmingsplan, ook al wordt daaraan niet rechtstreeks getoetst. In verband hiermee is het mogelijk om in een procedure over een bestemmingsplan een algemeen verbindend voorschrift uit de Verordening exceptief te toetsen.
3.5. Deze toetsing houdt in dat een algemeen verbindend voorschrift buiten toepassing wordt gelaten indien het in strijd is met een hoger wettelijk voorschrift, dan wel indien het in strijd is met een algemeen rechtsbeginsel. Het is aan het regelgevend bevoegd gezag om de verschillende belangen, die bij het nemen van een besluit inhoudende algemeen verbindende voorschriften betrokken zijn, tegen elkaar af te wegen. De rechter heeft daarbij niet tot taak om de waarde of het maatschappelijk gewicht dat aan de betrokken belangen moet worden toegekend naar eigen inzicht vast te stellen en heeft ook overigens daarbij terughoudendheid te betrachten.
3.6. Aan de Verordening ligt de "Gebiedsvisie voor de gemeente Laarbeek; Rapport en aanbevelingen naar aanleiding van een onderzoek naar passende normen voor de geurbelasting" van 1 februari 2008, opgesteld door SRE Milieudienst, ten grondslag. In de gebiedsvisie is rekening gehouden met de huidige en de te verwachten geursituatie vanwege de veehouderijen in het gebied en met de gewenste ruimtelijke inrichting van het gebied. Volgens de gebiedsvisie is onderscheid gemaakt tussen bestaande bebouwde komgebieden en toekomstige bebouwde komgebieden en is de norm van 7,0 Ou/m3 voor de toekomstige bebouwde komgebieden nodig om ruimte te behouden voor woningbouw aan de randen van de woonkernen. In de gebiedsvisie is derhalve reeds rekening gehouden met de omstandigheid dat in de kernrandzones woningen zullen worden gebouwd, waardoor deze gebieden tot de bebouwde kom gaan behoren. Dit is niet in strijd met het verbod op willekeur, maar een bewuste keuze van het gemeentebestuur, waarbij rekening is gehouden met alle omstandigheden. Bovendien zijn het gemaakte onderscheid en de vastgestelde normen voor alle dorpskernen gelijk. Er is dus geen aanleiding voor het oordeel dat de geurverordening in zoverre buiten toepassing moet worden gelaten. Derhalve geldt de norm van 7,0 Ou/m3 voor de voorgrondbelasting vanwege een veehouderij in een procedure over een omgevingsvergunning op grond van de Wabo. Het betoog faalt.
3.7. In verband met de veehouderij van [appellant] is onderzoek gedaan naar de geurcontouren, de gevolgen van woningbouw voor de veehouderij en het woon- en leefklimaat bij de beoogde woningen. De resultaten van dit onderzoek zijn opgenomen in het rapport "Plangebied Lieshout te Lieshout; geurhinder en omgekeerde werking" van 11 maart 2014, opgesteld door de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant (hierna: het geurrapport). In het geurrapport staan de volgende conclusies:
I. Zowel op bouwblok- als op stalniveau liggen de geurcontouren van 1,5 en 7,0 Ou/m3 over woningen die dichter bij de veehouderij aan de [locatie] zijn gesitueerd dan de geplande woningbouw in het plangebied Lieshout.
II. De belangen van de veehouderij worden niet geschaad door de realisatie van woningen in het plangebied.
III In het overgrote gedeelte van het plangebied Lieshout heerst een goed woon- en leefklimaat met een achtergrondbelasting tussen 3 en 7 Ou/m3.
IV. In een klein gedeelte van het plangebied Lieshout is de waarde voor de achtergrondbelasting hoger dan 7,0 Ou/m3. Het wordt afgeraden om hier woningen te realiseren.
Anders dan [appellant] stelt, is in het onderzoek niet enkel gekeken naar de achtergrondbelasting, maar ook naar de voorgrondbelasting. Voor zover in het geurrapport melding wordt gemaakt van een streefwaarde of advieswaarde van 12% geurgehinderden voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, kan hieraan niet de betekenis worden toegekend die [appellant] hieraan kennelijk wil toekennen. Voor de voorgrondbelasting gelden de normen uit de Verordening, waaraan ook in het geurrapport is getoetst. Voor het overige heeft [appellant] niet duidelijk kunnen maken op welke punten het geurrapport onjuist zou zijn. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het geurrapport niet aan zijn besluit ten grondslag heeft mogen leggen. Daar komt bij dat uit het rapport volgt dat reeds in de huidige situatie woningen in de directe nabijheid staan van de veehouderij van [appellant], waardoor hij reeds in de huidige situatie in zijn uitbreidingsmogelijkheden wordt beperkt. Het betoog faalt.
3.8. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant] ongegrond.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, voorzitter, en mr. G. van der Wiel en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.F.N. Pikart-van den Berg, griffier.
w.g. Van Sloten w.g. Pikart-van den Berg
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2016
350.