ECLI:NL:RVS:2016:1706

Raad van State

Datum uitspraak
22 juni 2016
Publicatiedatum
22 juni 2016
Zaaknummer
201507402/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R.J.J.M. Pans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Kernen Buren, tweede herziening en de gevolgen voor de exploitatie van een restaurant en bedrijf

Op 30 juni 2015 heeft de raad van de gemeente Buren het bestemmingsplan "Kernen Buren, tweede herziening" vastgesteld. Tegen dit besluit hebben meerdere appellanten, waaronder [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] h.o.d.n. De Zoete Kroon, beroep ingesteld. De raad heeft op 19 januari 2016 een reparatiebesluit genomen met betrekking tot het bestemmingsplan. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 1 juni 2016 behandeld. De appellanten betogen dat het bestemmingsplan hen in hun bedrijfsvoering belemmert, met name [appellant sub 3], die vreest dat zijn bedrijfsactiviteiten door de nieuwe bestemmingen worden belemmerd. De Afdeling heeft geoordeeld dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan beleidsvrijheid heeft en dat de appellanten niet in hun beroep kunnen worden ontvangen, omdat het besluit van 19 januari 2016 hen in hun belangen tegemoetkomt. De Afdeling heeft de beroepen van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] niet-ontvankelijk verklaard voor zover deze gericht zijn tegen het besluit van 30 juni 2015, en het beroep van [appellant sub 2] eveneens niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep van [appellant sub 3] is ongegrond verklaard. De raad is veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan [appellant sub 2].

Uitspraak

201507402/1/R1.
Datum uitspraak: 22 juni 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] h.o.d.n. De Zoete Kroon, beiden wonend te Maurik, gemeente Buren,
2. [appellant sub 2], wonend te Maurik, gemeente Buren,
3. [appellant sub 3], wonend te Maurik, gemeente Buren,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Buren,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 30 juni 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "Kernen Buren, tweede herziening" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 19 januari 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Kernen Buren, tweede herziening, reparatie [locatie 1]" vastgesteld. De Afdeling heeft [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] in de gelegenheid gesteld hun zienswijze naar voren te brengen over dat besluit. Zij hebben van die gelegenheid gebruik gemaakt.
[appellant sub 2] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 juni 2016, waar [appellant sub 1B], bijgestaan door mr. J.R. Dobbelsteijn Bisschops, [appellant sub 3], vertegenwoordigd door mr. J.H. Hartman, en de raad, vertegenwoordigd door G.J. van Rhijn BSc, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
Algemeen
1. Het bestemmingsplan "Kernen Buren, tweede herziening" omvat verscheidene gronden in de gemeente, waaronder de percelen [locatie 2] te Maurik en [locatie 1] te Maurik. Het bestemmingsplan "Kernen Buren, tweede herziening, reparatie [locatie 1]" ziet alleen op het laatstgenoemde perceel.
Het beroep van [appellant sub 3] heeft betrekking op het perceel [locatie 2], terwijl de beroepen van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] en van [appellant sub 2] het perceel [locatie 1] betreffen.
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellant sub 3]
3. [appellant sub 3] exploiteert een bedrijf op het perceel [locatie 2]. Hij is bevreesd dat door het plan "Kernen Buren, tweede herziening" de voortzetting van zijn bedrijfsactiviteiten wordt belemmerd. Daarbij heeft [appellant sub 3] naar voren gebracht dat aan het perceel weliswaar de bestemming "Bedrijf" is toegekend, maar dat het plan daarnaast een aantal aanduidingen kent dat in de weg staat aan de wijze waarop hij de diverse delen van het terrein feitelijk gebruikt en ook wil blijven gebruiken.
4. [appellant sub 3] betoogt in dat verband onder meer dat de bestaande opslag en stalling binnen het bedrijfsgebouw op het perceel niet als zodanig zijn bestemd. Hij voert hiertoe aan dat de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - opslag en stallingsruimte" alleen ten noorden van het bedrijfsgebouw is weergegeven. Voorts is volgens [appellant sub 3] ten onrechte niet voorzien in de bestaande werkplaats in het zuidwestelijke gedeelte van het gebouw. Hij voert hiertoe aan dat in de verbeelding ter plaatse alleen de aanduiding "specifieke vorm van detailhandel - watersport" is weergegeven en dat de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - werkplaats pleziervoertuigen" zich niet over dit gedeelte van het bedrijfsgebouw uitstrekt, zodat daar geen werkplaats mogelijk is.
4.1. Anders dan [appellant sub 3] meent, is de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - opslag en stallingsruimte" weergegeven op het gehele plandeel met de bestemming "Bedrijf". Voorts strekt de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - werkplaats pleziervoertuigen" zich anders dan [appellant sub 3] meent uit over het gehele plandeel met de bestemming "Bedrijf" voor zover daarop een bouwvlak is weergegeven, en derhalve tevens over het zuidwestelijke gedeelte van het gebouw. Uit het vorenstaande volgt dat het plan binnen het gehele bedrijfsgebouw in zowel een werkplaats als opslag en stalling voorziet.
Hetgeen [appellant sub 3] in zoverre heeft aangevoerd, mist derhalve feitelijke grondslag.
5. [appellant sub 3] betoogt verder dat de bestaande showroom ten onrechte niet als zodanig is bestemd. Hij voert hiertoe aan dat ter plaatse de aanduiding "specifieke vorm van detailhandel - watersport" ontbreekt en stelt dat deze per abuis op een onjuiste locatie in de verbeelding is weergegeven. De raad heeft volgens hem de feitelijke situatie ter plaatse miskend.
5.1. De aanduiding "specifieke vorm van detailhandel - watersport", ter plaatse waarvan een showroom mogelijk is, is alleen op het zuidwestelijke gedeelte van het plandeel met de bestemming "Bedrijf" weergegeven. Bij de behandeling van het beroep ter zitting is naar voren gekomen dat de showroom daadwerkelijk op die locatie is gesitueerd en dat [appellant sub 3] de showroom ook op die locatie wenst te handhaven. Gelet daarop mist ook hetgeen [appellant sub 3] in dit opzicht heeft aangevoerd feitelijke grondslag.
6. Uit het vorenstaande volgt dat het betoog van [appellant sub 3] faalt.
De beroepen van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] en van [appellant sub 2]
7. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] exploiteren een restaurant op het perceel [locatie 1]. Het ontwerpplan voorzag erin om voor dit restaurant bij recht een terras mogelijk te maken. [appellant sub 2], die in de omgeving van het restaurant woont, heeft zich in zijn zienswijze met betrekking tot dit ontwerp tegen die mogelijkheid gekeerd vanwege vrees voor overlast van het gebruik van het terras. Uit de bij het bestreden besluit vastgestelde nota zienswijzen en ambtelijke aanpassingen (procesnota) blijkt dat de raad de zienswijze van [appellant sub 2] op dit punt gegrond heeft geacht en het plan zodanig heeft willen vaststellen dat in afwijking van het ontwerp niet bij recht een terras is toegestaan. Per abuis heeft de raad de verbeelding van het plan echter niet aangepast ten opzichte van het ontwerp. Om die reden heeft [appellant sub 2] beroep ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] hebben gelet op de intentie van de raad om het terras niet bij recht toe te staan, eveneens beroep ingesteld. Bij het besluit van 19 januari 2016 heeft de raad de verbeelding alsnog aangepast door de gronden die aanvankelijk de bestemming "Horeca" en de aanduiding "terras" hadden zonder aanduiding te voorzien van de bestemming "Centrum". Daardoor is niet langer bij recht een terras toegestaan. Artikel 26, lid 26.16, van de planregels biedt het bevoegd gezag wel de mogelijkheid bij omgevingsvergunning af te wijken van de bepalingen van het plan voor het in gebruik nemen van grond voor een terras. Daarbij geldt onder meer als voorwaarde dat er geen ruimtelijke, stedenbouwkundige en milieuhygiënische belemmeringen zijn.
8. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] hebben zich op het standpunt gesteld dat [appellant sub 2] geen belanghebbende is bij het besluit van 30 juni 2015 en dat hij daartegen dus geen beroep kon instellen.
8.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ingevolge artikel 8:1 kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen.
8.2. De wetgever heeft de eis van belanghebbendheid gesteld om te voorkomen dat een ieder, in welke hoedanigheid ook, of een persoon met slechts een verwijderd of indirect belang beroep zou kunnen instellen. Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient een natuurlijk persoon een voldoende objectief en actueel, eigen, persoonlijk belang te hebben dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit.
8.3. De woning van [appellant sub 2] ligt op ongeveer 75 meter van de locatie van het door [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] gewenste terras op het perceel [locatie 1]. Hoewel vanaf het perceel van [appellant sub 2] geen rechtstreeks zicht op die locatie bestaat vanwege tussengelegen objecten, valt niet uit te sluiten dat [appellant sub 2] op zijn perceel anderszins gevolgen ondervindt van het gebruik van het terras. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen in de vorm van geluid van bezoekers van het terras. Onder die omstandigheid is de Afdeling van oordeel dat [appellant sub 2] als belanghebbende moet worden aangemerkt. De omstandigheid dat hij, zoals [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] hebben gesteld, in het verleden een tegen een besluit tot verlening van een vergunning als bedoeld in de Drank- en Horecawet gemaakt bezwaar weer heeft ingetrokken, maakt niet dat hij geen belanghebbende is en niet tegen het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan mocht opkomen. Nu [appellant sub 2] reeds in verband met het vorenstaande als belanghebbende moet worden beschouwd, behoeft het betoog van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] dat [appellant sub 2] geen belang kan ontlenen aan de omstandigheid dat zijn perceel wordt ontsloten via een buurweg die langs het terras voert, geen verdere bespreking.
9. Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb heeft een beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
9.1. Nu het besluit van 19 januari 2016 geheel tegemoetkomt aan het beroep van [appellant sub 2], moet worden geoordeeld dat hij geen belang heeft bij het geheel of gedeeltelijk vernietigen daarvan. Om die reden vormt het besluit ten opzichte van hem geen besluit als bedoeld in artikel 6:19 van de Awb dat bij de beoordeling van het beroep moet worden betrokken. Ten opzichte van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] vormt het besluit van 19 januari 2016 wel een besluit in deze zin. De beoordeling van dat besluit, dat als laatste is genomen en ten aanzien van het perceel [locatie 1] de actuele juridische situatie weergeeft, zal hieronder als eerste plaatsvinden.
9.2. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] hebben zich op het standpunt gesteld dat het besluit van 19 januari 2016 er ten onrechte in voorziet om het bij recht toestaan van het terras ongedaan te maken. In dat verband hebben zij naar voren gebracht dat zij voor de exploitatie van dit terras beschikken over een onherroepelijke vergunning als bedoeld in de Drank- en Horecawet. Verder hebben zij betoogd dat in andere, naar hun mening vergelijkbare gevallen binnen de gemeente wel bij recht een terras is toegestaan.
9.3. De raad heeft bij de behandeling van het beroep met juistheid gesteld dat bij de beoordeling van een aanvraag om vergunning als bedoeld in de Drank- en Horecawet als zodanig geen rol speelt of gegronde vrees bestaat voor overlast voor de directe omgeving. In dat verband wordt opgemerkt dat de artikelen 27 en 28 van de Drank- en Horecawet alleen om andere redenen weigering toelaten van een vergunning in de zin van die wet. Gelet daarop kan niet met vrucht worden gesteld dat de raad bij zijn beoordeling of het terras gelet op mogelijke overlast voor de omgeving bij recht zou moeten worden toegestaan, doorslaggevende betekenis had moeten toekennen aan het voorhanden zijn van een onherroepelijke vergunning als bedoeld in de Drank- en Horecawet.
Verder is ter zitting van de zijde van de raad onweersproken gesteld dat er in zes tot acht andere gevallen binnen de gemeente ook voor is gekozen om niet bij recht een terras toe te staan. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] hebben op zichzelf met juistheid gesteld dat naast deze situaties in twee gevallen wel bij recht een terras is toegestaan. Over de door hen gemaakte vergelijking met die gevallen wordt overwogen dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat deze situaties verschillen van de aan de orde zijnde situatie omdat in de beide andere gevallen een omgevingsvergunning is verleend waaraan betrokkenen bestaande rechten kunnen ontlenen voor het gebruik van een terras. Vast staat dat [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] ook over dergelijke rechten beschikken waar het gaat om het restaurant en de kookschool die zij op het perceel exploiteren. Voor dat restaurant en die kookschool zijn daarbij onder meer eisen gesteld aan de beschikbare parkeergelegenheid. Volgens de raad is voor de aanwezigheid van een bijbehorend terras destijds echter geen toestemming verleend en beschikken [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] in zoverre dan ook niet over bestaande rechten.
In hetgeen [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding om te twijfelen aan de feitelijke juistheid van hetgeen de raad op dit punt naar voren heeft gebracht. Daarvan uitgaande heeft de raad zich op het standpunt mogen stellen dat de door [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] genoemde situaties niet overeenkomen met de thans aan de orde zijnde situatie. Overigens is bij de behandeling van het beroep ter zitting naar voren gekomen dat [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] inmiddels een aanvraag om een omgevingsvergunning ten behoeve van het realiseren van een terras hebben gedaan bij het college van burgemeester en wethouders van Buren. In het kader van een dergelijke vergunningaanvraag behoeft de indiener niet zelf de noodzakelijke ruimtelijke onderbouwing te leveren. Daarvoor draagt het college zorg, zo is ter zitting gebleken.
Het betoog van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] faalt.
10. Nu het besluit van 19 januari 2016, gelet op het voorgaande, in stand blijft, hebben [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van hun beroep voor zover dat is gericht tegen het besluit 30 juni 2015. Om diezelfde reden heeft ook [appellant sub 2] geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep.
Conclusie
11. Het beroep van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] is niet-ontvankelijk voor zover het is gericht tegen het besluit van 30 juni 2015. Het beroep van [appellant sub 2] is eveneens niet-ontvankelijk. Voor zover het beroep van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] is gericht tegen het besluit van 19 januari 2016, is het ongegrond. Het beroep van [appellant sub 3] is ook ongegrond.
12. Nu het besluit van 19 januari 2016 aan het beroep van [appellant sub 2] tegemoetkomt, dient de raad in beginsel tot vergoeding van bij [appellant sub 2] opgekomen proceskosten te worden veroordeeld. Van voor vergoeding in aanmerking komende kosten is echter niet gebleken. Ten aanzien van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] en ten aanzien van [appellant sub 3] bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] h.o.d.n. De Zoete Kroon, voor zover het is gericht tegen het besluit van de raad van de gemeente Buren van 30 juni 2015, niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep van [appellant sub 2] niet-ontvankelijk;
III. verklaart het beroep van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] h.o.d.n. De Zoete Kroon, voor zover het is gericht tegen het besluit van de raad van de gemeente Buren van 19 januari 2016, ongegrond;
IV. verklaart het beroep van [appellant sub 3] ongegrond;
V. gelast dat de raad van de gemeente Buren aan [appellant sub 2] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 167,00 (zegge: honderdzevenenzestig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R.J.J.M. Pans, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.
w.g. Pans w.g. Sparreboom
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2016
195.