ECLI:NL:RVS:2016:1720

Raad van State

Datum uitspraak
22 juni 2016
Publicatiedatum
22 juni 2016
Zaaknummer
201508571/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • F.C.M.A. Michiels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en bevoegdheid tot bezwaar in het bestuursrecht

In deze zaak gaat het om een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, waarbij op 31 augustus 2015 spoedeisende bestuursdwang is toegepast wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening Rotterdam 2009 aanbieden van afvalstoffen. Het college heeft op 25 september 2015 dit besluit schriftelijk vastgelegd en daarbij bepaald dat de kosten van de bestuursdwang, ter hoogte van € 125,00, voor rekening van de vennootschap komen. De appellant, handelend namens de vennootschap, heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college heeft dit bezwaar op 10 november 2015 niet-ontvankelijk verklaard.

De appellant heeft vervolgens beroep ingesteld tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar. Tijdens de zitting op 29 april 2016 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de zaak behandeld. De appellant betoogde dat hij bevoegd was om namens de vennootschap bezwaar te maken, en voerde aan dat hij dit had aangetoond met een KvK-uittreksel dat hij in beroep had overgelegd. Het college stelde echter dat de appellant in de bezwaarfase niet had aangetoond dat hij bevoegd was om namens de vennootschap op te treden.

De Afdeling oordeelde dat het college terecht het bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard, omdat de appellant niet binnen de gestelde termijn had aangetoond dat hij bevoegd was om namens de vennootschap bezwaar te maken. De omstandigheid dat de appellant in beroep alsnog een KvK-uittreksel had overgelegd, deed niets af aan de rechtmatigheid van het besluit van 10 november 2015. De Afdeling verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201508571/1/A1.
Datum uitspraak: 22 juni 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Rotterdam, handelend namens [bedrijf] (hierna: de vennootschap),
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 25 september 2015 heeft het college zijn beslissing om op 31 augustus 2015 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening Rotterdam 2009 op onjuiste wijze aanbieden van afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college besloten dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten een bedrag van € 125,00, voor rekening van de vennootschap komen.
Bij besluit van 10 november 2015 heeft het college het hiertegen door [appellant] namens de vennootschap gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] namens de vennootschap beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 april 2016, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. S. el Fisasi, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het besluit van 25 september 2015 is gericht tot de vennootschap. [appellant] heeft tegen dit besluit namens de vennootschap bezwaar gemaakt. Bij brief van 7 oktober 2015 heeft het college [appellant] in de gelegenheid gesteld stukken over te leggen om aan te tonen dat hij bevoegd was om namens de vennootschap bezwaar te maken. Omdat [appellant] dit niet heeft gedaan, heeft het college het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
2. [appellant] betoogt dat het college het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Volgens hem blijkt uit een bij zijn beroepschrift overgelegd KvK-uittreksel dat hij bevoegd was om namens de vennootschap bezwaar te maken.
2.1. Het college stelt zich op het standpunt dat [appellant] het KvK-uittreksel voor het eerst in beroep heeft overgelegd en dat hij in de bezwaarfase heeft nagelaten zijn bevoegdheid om namens de vennootschap op te treden aan te tonen. Volgens het college heeft [appellant] in reactie op de brief van 7 oktober 2015 uitsluitend het bij die brief gevoegde antwoordformulier over de wijze van horen teruggezonden. Er bestaat geen reden om te twijfelen aan de juistheid van dit standpunt van het college. Nu [appellant] niet binnen de daartoe door het college gestelde termijn heeft aangetoond dat hij bevoegd was om namens de vennootschap bezwaar te maken, mocht het college het bezwaar om die reden niet-ontvankelijk verklaren. Dat [appellant], zoals ter zitting naar voren is gekomen, de brief van 7 oktober 2015 mogelijk niet goed heeft begrepen, komt voor zijn risico. De omstandigheid dat hij in beroep alsnog een KvK-uittreksel heeft overgelegd, kan verder niet afdoen aan de rechtmatigheid van het besluit van 10 november 2015, nu de Afdeling dit besluit dient te beoordelen op basis van de feiten en omstandigheden zoals die zich voordeden ten tijde van het nemen daarvan.
Het betoog faalt.
3. Het beroep is ongegrond.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.P.J.M. van Grinsven, griffier.
w.g. Michiels w.g. Van Grinsven
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2016
462-833.