201505688/1/A1.
Datum uitspraak: 22 juni 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellante B], wonend te Enschede, (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: [appellant])
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 19 mei 2015 in zaak nr. 14/1305 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Enschede.
Procesverloop
Bij besluit van 19 juni 2013 heeft het college aan de Dienst Landelijk Gebied omgevingsvergunning verleend voor natuurinrichting op percelen die gelegen zijn tussen de Smaragdstraat en de Beldershoekweg te Enschede.
Bij besluit van 7 mei 2014 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 19 mei 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 april 2016, waar [appellant], vertegenwoordigd door M. Wierenga, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.H.J. Hassink, zijn verschenen.
Overwegingen
1. De rechtbank heeft overwogen dat het college het bezwaar tegen het besluit van 19 juni 2013 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat buiten de daarvoor geldende termijn van zes weken bezwaar is gemaakt en er geen reden was dit verschoonbaar te achten.
2. [appellant] betoogt dat de termijnoverschrijding wel verschoonbaar is. [appellant] stelt dat hij zo spoedig mogelijk bezwaar heeft gemaakt nadat hem duidelijk was geworden dat de omgevingsvergunning mede betrekking had op de aanleg van een wandelpad op korte afstand van zijn woning aan de Keizerweg. Volgens hem kon hij dit op grond van de destijds gepubliceerde kennisgevingen van de vergunningaanvraag en de omgevingsvergunning niet weten, nu daarin uitsluitend was vermeld dat het een omgevingsvergunning voor natuurinrichting betrof en uit de daarbij vermelde gebiedsomschrijving niet duidelijk bleek op welke percelen de activiteiten zouden plaatsvinden. [appellant] voert verder aan dat het college hem op grond van artikel 3:43, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) persoonlijk mededeling van het besluit van 19 juni 2013 had moeten doen, omdat hij een belanghebbende is die op grond van artikel 4:8 van de Awb voorafgaand aan het nemen van dat besluit in de gelegenheid gesteld had moeten worden om een zienswijze naar voren te brengen.
2.1. Vast staat dat het bezwaarschrift van [appellant] buiten de daarvoor geldende termijn is ingediend.
Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Ingevolge artikel 4:8, eerste lid, stelt een bestuursorgaan, voordat het een beschikking geeft waartegen een belanghebbende die de beschikking niet heeft aangevraagd naar verwachting bedenkingen zal hebben, die belanghebbende in de gelegenheid zijn zienswijze naar voren te brengen indien:
a. de beschikking zou steunen op gegevens over feiten en belangen die de belanghebbende betreffen, en
b. die gegevens niet door de belanghebbende zelf ter zake zijn verstrekt.
Ingevolge artikel 3:43, eerste lid, wordt tegelijkertijd met of zo spoedig mogelijk na de bekendmaking van het besluit mededeling gedaan aan degenen die bij de voorbereiding ervan hun zienswijze naar voren hebben gebracht.
2.2. Van de aanvraag om omgevingsvergunning is kennis gegeven in de weekkrant Huis aan Huis van 1 mei 2013 onder de rubriek "A Ingediende aanvragen omgevingsvergunning voor de activiteit(en):" met de omschrijving "Stadsdeel West" en "Smaragdstraat tot Beldershoekweg (V-2013-1986): omvorming van agrarische grond naar natuur in het kader van de uitvoering van het herinrichtingsplan Enschede-Zuid (ingediend d.d. 23 april 2013)".
Van het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning is kennis gegeven in de weekkrant Huis aan Huis van 26 juni 2013 onder de rubriek "B verleende omgevingsvergunning(en) reguliere procedure" met de omschrijving "Stadsdeel West" en "Smaragdstraat tot Beldershoekweg (V-2013-1986): natuurinrichting Smaragdstraat tot Beldershoekweg (verleend d.d. 19 juni 2013)".
2.3. De rechtbank heeft in hetgeen [appellant] met betrekking tot deze kennisgevingen naar voren heeft gebracht, terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de overschrijding van de bezwaartermijn verschoonbaar was. Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 13 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2341, waarin de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar van een van de buren van [appellant] tegen het besluit van 19 juni 2013 aan de orde was, is de zakelijke inhoud van de aanvraag en het besluit in de kennisgevingen in voldoende mate weergegeven. Uit de kennisgevingen kan worden opgemaakt dat omgevingsvergunningplichtige activiteiten die verband houden met natuurinrichting zullen plaatsvinden in het omschreven gebied. Niet is vereist dat daarbij alle afzonderlijke activiteiten worden vermeld. Voorts bestaat, anders dan [appellant] meent, geen grond voor het oordeel dat natuurinrichting niet mede het aanleggen van een wandelpad zou kunnen omvatten. De kennisgevingen bevatten voldoende informatie om te kunnen beoordelen of het wenselijk was om de op het gemeentehuis ter inzage gelegde stukken te gaan inzien en eventueel naar aanleiding daarvan bezwaar te maken tegen het besluit. Het lag op de weg van [appellant] om zich er op grond van de ter inzage gelegde stukken van te vergewissen op welke percelen de voorziene natuurinrichting zou plaatsvinden en om welke concrete activiteiten het ging. Het betoog dat aan [appellant] ten onrechte niet persoonlijk mededeling is gedaan van het besluit van 19 juni 2013, leidt evenmin tot het oordeel dat de overschrijding van de bezwaartermijn verschoonbaar was. [appellant] heeft bij de voorbereiding van het besluit van 19 juni 2013 geen zienswijze naar voren gebracht, zodat uit artikel 3:43, eerste lid, van de Awb geen verplichting voortvloeide om hem van dat besluit persoonlijk mededeling te doen. Zijn stelling dat hem ten onrechte niet de gelegenheid is geboden om een zienswijze naar voren te brengen, kan hem niet baten. De tekst van artikel 3:43, eerste lid, biedt geen ruimte voor het oordeel dat op grond van die bepaling aan anderen dan degenen die daadwerkelijk een zienswijze hebben ingediend, mededeling moet worden gedaan. [appellant] was in zoverre aangewezen op de kennisgeving van het besluit van 19 juni 2013 in de weekkrant Huis aan Huis. Overigens maakt, anders dan [appellant] veronderstelt, het enkele feit dat hij omwonende van het project is waarvoor de omgevingsvergunning is verleend, niet dat artikel 4:8 van de Awb van toepassing was.
Gelet op het vorenstaande, heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college het bezwaar tegen het besluit van 19 juni 2013 terecht niet ontvankelijk heeft verklaard wegens niet verschoonbare termijnoverschrijding. Het betoog faalt.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.P.J.M. van Grinsven, griffier.
w.g. Michiels w.g. Van Grinsven
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2016
462-833.