ECLI:NL:RVS:2016:1729

Raad van State

Datum uitspraak
22 juni 2016
Publicatiedatum
22 juni 2016
Zaaknummer
201505801/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen omgevingsvergunning voor pluimveestallen in Nieuwediep

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] en anderen tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die op 9 juni 2015 het beroep tegen de omgevingsvergunning van het college van burgemeester en wethouders van Aa en Hunze ongegrond verklaarde. De omgevingsvergunning, verleend op 11 juni 2014, betreft de oprichting van twee pluimveestallen en de aanpassing van een bestaande stal op het perceel [locatie] te Nieuwediep. De appellanten, omwonenden van het perceel, vrezen een onaanvaardbare toename van stankoverlast en luchtverontreiniging door de realisatie van het project.

De rechtbank heeft overwogen dat het college de aanvraag diende te toetsen aan het geldende bestemmingsplan en dat het college niet gehouden was om de aanvraag aan te houden in afwachting van een nieuw bestemmingsplan dat nog in ontwerp was. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen strijd was met de Provinciale Omgevingsverordening en dat de Nge-normering, die door het college was gehanteerd, niet onterecht was. De rechtbank heeft de bezwaren van de appellanten ongegrond verklaard, wat hen ertoe bracht om in hoger beroep te gaan.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 2 maart 2016 behandeld. De Afdeling heeft geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het college in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken om de omgevingsvergunning te verlenen. De bezwaren van [appellant] en anderen zijn niet voldoende onderbouwd om tot een andere conclusie te komen. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201505801/1/A1.
Datum uitspraak: 22 juni 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant] en anderen, allen wonend te Nieuwediep, gemeente Aa en Hunze,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 9 juni 2015 in zaak nr. 14/4298 in het geding tussen:
[appellant] en anderen
en
het college van burgemeester en wethouders van Aa en Hunze.
Procesverloop
Bij besluit van 11 juni 2014 heeft het college aan [de maatschap] omgevingsvergunning verleend voor het oprichten van twee pluimveestallen en het aanpassen van de bestaande stal op het perceel [locatie] te Nieuwediep.
Bij uitspraak van 9 juni 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] en anderen daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant] en anderen hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het college en [appellant] en anderen hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 maart 2016, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door T. Bruining en I. Volbeda, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar de maatschap gehoord, vertegenwoordigd door [gemachtigde] en ing. J. Bouwman.
Overwegingen
1. Het project voorziet in het oprichten van twee pluimveestallen en het aanpassen van de bestaande stal op het perceel. Na realisering van het bouwplan kunnen binnen de inrichting 112.000 vleeskuikens worden gehouden. [appellant] en anderen zijn omwonenden van het perceel en vrezen een onaanvaardbare toename van stankoverlast en luchtverontreiniging als gevolg van de realisering van het project.
2. De omgevingsvergunning is verleend voor de activiteiten bouwen van een bouwwerk, gebruik van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan en het in werking hebben van een inrichting. Het project is in strijd met de ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied" op het perceel rustende bestemming "Agrarische bedrijven", dat ter plaatse geen intensieve veehouderij toestaat. Het college heeft voor het project omgevingsvergunning verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3˚, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo).
3. [appellant] en anderen betogen dat de rechtbank ten onrechte geen grond heeft gezien voor het oordeel dat het college bij afweging van alle betrokken belangen niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3˚, van de Wabo gebruik heeft kunnen maken. Volgens [appellant] en anderen had het besluit in lijn moeten liggen van het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan "Buitengebied" en heeft het college ten onrechte niet willen wachten op de vaststelling van dat bestemmingsplan. De rechtbank heeft ten onrechte in aanmerking genomen dat het college ter zitting te kennen heeft gegeven dat het nieuwe bestemmingsplan ten aanzien van het perceel niet tot grote wijzigingen zal leiden, nu dat bestemmingsplan nog de procedure moet doorlopen en zienswijzen kunnen worden ingediend. [appellant] en anderen voeren voorts aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het project niet in strijd is met de Provinciale Omgevingsverordening (hierna: POV). Volgens hen hadden de meest actuele landelijke normen van het Landbouw Economische Instituut moeten worden gehanteerd en had het college niet uit mogen gaan van de verouderde Nederlandse Grootte eenheden (Nge)-normering. Het gaat volgens hen feitelijk om een geheel nieuwe inrichting. De realisering van het project zal voorts een onaanvaardbare toename van geurhinder en luchtverontreiniging tot gevolg hebben, aldus [appellant] en anderen.
3.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college de aanvraag diende te toetsen aan het op 11 juni 2014 geldende bestemmingsplan en het een gemotiveerde afweging diende te maken of daaraan medewerking kon worden verleend. Daargelaten de inhoud van het nieuwe bestemmingsplan "Buitengebied", heeft de rechtbank voorts terecht overwogen dat het college niet gehouden was de aanvraag voor onbepaalde tijd aan te houden in afwachting van het vaststellen en in werking treden van een op dat moment nog in ontwerp op te stellen nieuw bestemmingsplan "Buitengebied". Daarbij wordt in aanmerking genomen dat ten tijde van belang geen voorbereidingsbesluit gold.
De rechtbank heeft verder terecht overwogen dat geen sprake is van strijd met de POV. [appellant] en anderen hebben in hoger beroep niet gemotiveerd waarom het college bij de beoordeling of sprake is van het omschakelen van een grondgebonden agrarisch bedrijf naar een intensieve veehouderij, en in dat kader de berekening of sprake is van een intensieve hoofdtak of neventak, niet de Nge-normering heeft kunnen hanteren. De enkele stelling dat de meest actuele landelijke normen van het Landbouw Economische Instituut hadden moeten worden gehanteerd en de Nge-normering verouderd is, is daarvoor onvoldoende.
Het door [appellant] en anderen aangevoerde biedt evenmin grond voor het oordeel dat de realisering van het project zal leiden tot een onaanvaardbare toename van geurhinder en luchtverontreiniging. De enkele stelling dat dat het geval zijn, is daarvoor onvoldoende.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht overwogen dat geen grond bestaat voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3˚, van de Wabo gebruik heeft kunnen maken.
Het betoog faalt.
4. Het betoog van [appellant] en anderen dat de rechtbank heeft miskend dat een milieu-effectrapport opgesteld diende te worden, faalt eveneens. De rechtbank heeft terecht overwogen dat, nu de aanvraag ziet op een uitbreiding met 81.800 vleeskuikens, een milieueffectrapportage-beoordelingsplicht geldt. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat bij de uitbreiding alle passende maatregelen worden getroffen met name door de toepassing van de best beschikbare technieken en geen sprake is van een relevante toename van de luchtverontreiniging. Om die reden was het volgens het college niet noodzakelijk dat een milieueffectrapport werd opgesteld. Het door [appellant] en anderen in hoger beroep aangevoerde biedt geen grond voor het oordeel dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college zich niet op dit standpunt heeft kunnen stellen. De enkele stelling van [appellant] en anderen dat een toename van de reeds bestaande stankoverlast en luchtverontreiniging als gevolg van de melkveestal die op ongeveer 220 m van het bedrijf van [de maatschap] is gelegen niet acceptabel is, is daarvoor onvoldoende.
5. [appellant] en anderen hebben voor het overige volstaan met een verwijzing naar hetgeen zij in beroep hebben aangevoerd. Zij hebben niet betoogd, dat en waarom de desbetreffende overwegingen van de rechtbank onjuist, dan wel onvolledig zijn. Het aangevoerde kan daarom evenmin tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Kos, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Kos
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2016
580.