ECLI:NL:RVS:2016:1748

Raad van State

Datum uitspraak
22 juni 2016
Publicatiedatum
22 juni 2016
Zaaknummer
201506519/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • G.M.H. Hoogvliet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen verlening omgevingsvergunning voor interne verbouwing in appartementencomplex te Haarlem

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die op 8 juli 2015 het beroep van [appellante] ongegrond verklaarde. Het hoger beroep betreft de verlening van een omgevingsvergunning door het college van burgemeester en wethouders van Haarlem aan B. [persoon] voor een interne verbouwing van een woning in een appartementencomplex te Haarlem. De vergunning werd verleend op 11 september 2014, maar [appellante] betwist de rechtmatigheid van deze vergunning. Ze voert aan dat de doorbraken in de scheidingsconstructies niet brandwerend zijn uitgevoerd en dat er geen onderzoek is gedaan naar de gevolgen van de sloopwerkzaamheden. De rechtbank heeft overwogen dat de vrees van [appellante] voor brandveiligheidsrisico's niet voldoende onderbouwd is en dat de omgevingsvergunning voldoende duidelijk is beschreven. De Raad van State bevestigt deze uitspraak en oordeelt dat de argumenten van [appellante] niet opwegen tegen de verleende vergunning. De zaak is behandeld op 25 mei 2016, waarbij zowel [appellante] als het college vertegenwoordigd waren. De Raad van State concludeert dat het hoger beroep ongegrond is en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

201506519/1/A1.
Datum uitspraak: 22 juni 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Haarlem,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 8 juli 2015 in zaak nr. 15/442 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem.
Procesverloop
Bij besluit van 11 september 2014 heeft het college aan B. [persoon] een omgevingsvergunning verleend voor een interne verbouwing van de woning op het adres [locatie] te Haarlem.
Bij besluit van 16 december 2014 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 juli 2015 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 mei 2016, waar [appellante] en het college, vertegenwoordigd door J.R. Hartmans, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [persoon] en [appellante] wonen in hetzelfde appartementencomplex. In juni 2014 heeft [persoon] in zijn appartement twee uitsparingen in dragende wanden laten maken. Op 26 augustus 2014 heeft [persoon] hiervoor een omgevingsvergunning aangevraagd. Bij het besluit van 11 september 2014 heeft het college de gevraagde vergunning voor de reeds gerealiseerde interne verbouwing verleend.
2. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college de omgevingsvergunning ten onrechte heeft verleend. Daartoe voert zij aan dat de doorbraken in de scheidingsconstructies niet brandwerend zijn uitgevoerd, terwijl aan de vergunning het voorschrift is verbonden dat de constructie van de doorbraken brandwerend uitgevoerd dient te worden conform de bestaande brandwerendheid van de bouwconstructie van het gebouw. Verder voert zij aan dat [persoon] het college niet vooraf in kennis heeft gesteld van de aanvang en de beëindiging van de bouwactiviteiten en dat hij in afwijking van de bouwtekening naast de badkamer een inham heeft gerealiseerd. Ook voert [appellante] aan dat het college ten onrechte geen onderzoek heeft gedaan naar de mogelijk gevaarlijke gevolgen van het sloopwerk op de korte of lange termijn.
2.1. In deze procedure is uitsluitend de vraag naar de rechtmatigheid van de bij besluit van 11 september 2014 verleende omgevingsvergunning aan de orde. Indien niet in overeenstemming met die vergunning is gehandeld, betreft dat een kwestie van handhaving. De vraag of het college handhavend zou moeten optreden, is in deze procedure niet aan de orde. De betogen van [appellante] dat de scheidingsconstructies niet brandwerend zijn uitgevoerd, dat het college niet in kennis is gesteld van de aanvang en de beëindiging van de bouwactiviteiten, dat in afwijking van de bouwtekening een inham is gerealiseerd en dat het college geen onderzoek heeft gedaan naar de gevolgen van het sloopwerk, hebben geen betrekking op de rechtmatigheid van de verleende omgevingsvergunning.
De betogen falen.
3. [appellante] betoogt dat de uitsparingen de rook- en brandveiligheid van het appartementencomplex aantasten en wijst daarbij op de artikelen 2.92 tot en met 2.95 van het Bouwbesluit 2012.
3.1. De rechtbank heeft overwogen dat [appellante] haar in beroep uitgesproken vrees dat door de uitsparingen niet meer kan worden voldaan aan de voorschriften over brandveiligheid uit het Bouwbesluit 2012, niet voldoende heeft onderbouwd. Ook in hoger beroep heeft [appellante] niet met concrete argumenten onderbouwd dat het bouwplan in strijd met die voorschriften is. De enkele omstandigheid dat twee uitsparingen zijn gemaakt en de indeling van het appartement is gewijzigd, maakt niet dat de rook- en brandveiligheid van het appartement en het appartementencomplex zijn aangetast.
Het betoog faalt.
4. [appellante] kan zich niet verenigen met de overweging van de rechtbank dat het, gelet op de bouwtekeningen die onderdeel uitmaken van de omgevingsvergunning, voldoende duidelijk is waar de omgevingsvergunning op ziet. Volgens [appellante] kan uit de term 'interne verbouwing' niet worden opgemaakt welke vergunningplichtige onderdelen van de interne verbouwing daaronder vallen. Dat is volgens haar in strijd met het eerste lid van artikel 2.22 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo), waarin is bepaald dat in een omgevingsvergunning het project en de activiteiten waarop het betrekking heeft, duidelijk moeten worden beschreven.
In het kader van haar betoog dat de term 'interne verbouwing' onduidelijk is, wijst [appellante] erop dat de schacht van het mechanische ventilatiesysteem bij de keuken ontbreekt op de plattegrond met het onderschrift 'gewijzigde indeling' op de bouwtekening. Daarnaast wijst zij erop dat op het aanvraagformulier staat vermeld dat de vloeroppervlakte van het verblijfsgebied van de woning na uitvoering van de bouwwerkzaamheden 85 m2 bedraagt, terwijl dat volgens haar 105 m2 moet zijn.
4.1. In de omgevingsvergunning is in overeenstemming met artikel 2.22 van de Wabo beschreven dat het project een interne verbouwing betreft en dat de vergunning is gevraagd en verleend voor de activiteit bouwen. Het aanvraagformulier, een tekening van de bestaande en nieuwe toestand en een door Bouwtechnisch Adviesbureau Loek Keek gemaakte statistische berekening zijn als bijlagen bij de vergunning gevoegd. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht overwogen dat voldoende duidelijk is waar de omgevingsvergunning op ziet.
Ter zitting is vastgesteld dat de schacht van het ventilatiesysteem op alle drie plattegronden op de bouwtekening is weergegeven en dat de constatering van [appellante], dat deze schacht op één van de plattegronden ontbreekt, op een misverstand berust. Verder is op de bouwtekening duidelijk te zien dat het bouwplan geen betrekking heeft op een wijziging van de vloeroppervlakte van het verblijfsgebied van de woning. De omstandigheid dat die oppervlakte, naar [appellante] stelt, op het aanvraagformulier onjuist staat vermeld, is dan ook niet relevant voor de rechtmatigheid van de verleende vergunning.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. G.M.H. Hoogvliet, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Kors, griffier.
w.g. Hoogvliet w.g. Kors
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2016
687.