ECLI:NL:RVS:2016:1763

Raad van State

Datum uitspraak
14 juni 2016
Publicatiedatum
22 juni 2016
Zaaknummer
201603448/2/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • Th.C. van Sloten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen omgevingsvergunning voor uitbreiding schoolgebouw

Op 14 juni 2016 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een hoger beroep. Het verzoeker, wonend te Den Haag, had bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning die op 4 juni 2015 was verleend aan de Vereniging Willem de Zwijgerschool voor de uitbreiding van een schoolgebouw aan de Gentsestraat 124 te Den Haag. De rechtbank Den Haag had eerder op 26 april 2016 het beroep van verzoeker ongegrond verklaard, waarna verzoeker in hoger beroep ging en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld op 26 mei 2016. Verzoeker, bijgestaan door mr. I.J.H. Edelmann, voerde aan dat de uitbreiding van het schoolgebouw zou leiden tot een toename van hinder door gebruik van de nieuwe ruimten, die ook buiten schooltijden in gebruik zouden zijn. De Vereniging had plannen voor een multifunctioneel gebruik van het schoolgebouw, wat volgens verzoeker in strijd zou zijn met een goede ruimtelijke ordening.

De voorzieningenrechter oordeelde dat het college van burgemeester en wethouders van Den Haag de omgevingsvergunning terecht had verleend, omdat de uitbreiding in overeenstemming was met het bestemmingsplan en de Vereniging had bevestigd dat het gebruik beperkt zou blijven tot schooltijden. Het belang van de Vereniging om de uitbreiding te realiseren woog zwaarder dan het belang van verzoeker bij schorsing van de vergunning. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.

Uitspraak

201603448/2/A1.
Datum uitspraak: 14 juni 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoeker], wonend te Den Haag,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag (hierna: de rechtbank) van 26 april 2016 in zaak nr. 16/32 in het geding tussen:
[verzoeker]
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.
Procesverloop
Bij besluit van 4 juni 2015 heeft het college aan de Vereniging Willem de Zwijgerschool (hierna: de Vereniging) omgevingsvergunning verleend voor het vergroten van een schoolgebouw aan de Gentsestraat 124 te Den Haag (hierna: het perceel).
Bij besluit van 27 november 2015 heeft het college het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 april 2016 heeft de rechtbank het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld.
Bij deze brief heeft [verzoeker] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 26 mei 2016, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. I.J.H. Edelmann, en het college, vertegenwoordigd door A.C. Visser, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is de Vereniging, vertegenwoordigd door ir. F.W. Schotte, mr. J. Buis en D.H. van Arkel, als partij gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Op het perceel staat het schoolgebouw van de Willem de Zwijgerschool. Het bouwplan voorziet in vergroting van het schoolgebouw door uitbreiding van het bestaande gebouw met ruimten op de begane grond en de eerste verdieping. De oppervlakte van deze ruimten bedraagt 253 m2 op de begane grond en 294 m2 op de eerste verdieping.
[verzoeker] woont aan de [locatie], tegenover het schoolgebouw. Hij stelt te vrezen voor een toename van hinder als gevolg van het gebruik van de ruimten, waarmee het schoolgebouw wordt uitgebreid.
3. Het verzoek strekt ertoe dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat de verleende omgevingsvergunning wordt geschorst totdat de Afdeling uitspraak heeft gedaan op het hoger beroep.
4. [verzoeker] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat een goede ruimtelijke ordening zich tegen verlening van de gevraagde omgevingsvergunning verzet. Daartoe voert hij aan dat met het bouwplan in ruimere mate dan door het college is aangenomen een gebruik door maatschappelijke organisaties ten behoeve van niet-onderwijsfuncties wordt voorzien, waarbij het schoolgebouw ook in ruime mate buiten schooltijden in gebruik zal zijn. [verzoeker] wijst in dit verband op de door de Vereniging aangevraagde subsidie ten behoeve van een multifunctioneel gebruik van het schoolgebouw door vestiging van een zogenoemd "Integraal Kind Centrum". Volgens [verzoeker] is subsidie toegekend onder de voorwaarde dat het schoolgebouw ten minste 25 uur per week in gebruik is voor niet-onderwijsfuncties en wordt een uitbreiding naar 40 uur per week voorzien. Dat impliceert volgens hem een beoogd gebruik dat zich uitstrekt tot de avonduren en de weekends.
4.1. Om het bouwplan mogelijk te maken, heeft het college omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht verleend voor het bouwen van een bouwwerk en voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan. Daartoe heeft het toepassing gegeven aan artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 2˚, van die wet.
4.2. Ingevolge het bestemmingsplan "Belgisch Park 1981" (hierna: het bestemmingsplan), dat gold ten tijde van het in beroep bestreden besluit, rusten op het perceel de bestemmingen "Bijzondere doeleinden scholen (BD-S)" en "Bijzondere doeleinden-school en welzijnsvoorziening (BD-S/C)".
Ingevolge artikel 22, eerste lid, van de planvoorschriften zijn gronden met de bestemming "Bijzondere doeleinden scholen (BD-S)" bestemd voor bebouwing ten behoeve van het onderwijs met daarbij behorende voorzieningen, dienstwoningen, tuinen en erven.
Ingevolge artikel 23 van de planvoorschriften zijn gronden met de bestemming "Bijzondere doeleinden-school en welzijnsvoorziening (BD-S/C)" bestemd voor bebouwing ten behoeve van het onderwijs en/of bebouwing ten behoeve van welzijnsvoorzieningen.
4.3. Aan het besluit van 4 juni 2015 tot verlening van de omgevingsvergunning heeft het college onder meer ten grondslag gelegd dat de Vereniging de school wil ontwikkelen als zogenoemde "Brede Buurtschool" en op termijn de mogelijkheid wil hebben om door te groeien naar een zogenoemd "Integraal Kind Centrum".
Bij het besluit op bezwaar van 27 november 2015 heeft het college het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning in stand gelaten onder correctie en aanvulling van de gronden waarop het berust. Aan dit besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat het vergroten van de school niet tot doel heeft om het aantal leerlingen en leerkrachten te vergroten en dat het de bedoeling is de vergroting van de school te gebruiken voor de reeds aanwezige leerlingen. Van een Integraal Kind Centrum is geen sprake en daarvoor is de omgevingsvergunning niet aangevraagd en niet verleend, aldus het college. De naschoolse activiteiten zullen volgens het college beperkt blijven tot activiteiten door twee maatschappelijke organisaties die zullen duren tot ongeveer 18.00 uur op schooldagen.
4.4. De voorzieningenrechter stelt vast dat de Vereniging op het aanvraagformulier, waarmee om de verleende omgevingsvergunning is verzocht, zowel onder "5. Gebruik" als onder "6. Gebruiksfuncties" is aangegeven dat het op te richten bouwwerk zal worden gebruikt voor onderwijs. Het college is gehouden overeenkomstig de aanvraag te beslissen. Uit de beschikbare stukken kan de voorzieningenrechter niet afleiden op grond waarvan het college kennelijk van opvatting is dat ook ander gebruik dan ten behoeve van onderwijs is aangevraagd. De voorzieningenrechter kan dan ook thans niet vaststellen of het college in overeenstemming met de aanvraag heeft beslist. Daardoor kan voorts niet worden vastgesteld ten behoeve van welk met het bestemmingsplan strijdige gebruik nu een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo is verleend.
De voorzieningenrechter stelt echter vast dat de ruimten waarmee de school wordt uitgebreid naar hun aard kunnen worden gebruikt in overeenstemming met het bestemmingsplan. Voorts kent de voorzieningenrechter betekenis toe aan de omstandigheid dat de Vereniging ter zitting heeft bevestigd dat geen gebruik van de te realiseren uitbreiding wordt beoogd buiten de periode van 's ochtends tot ongeveer 18.00 uur op schooldagen, zoals [verzoeker] vreest. Verder wordt in aanmerking genomen dat [verzoeker] geen gronden heeft aangevoerd tegen de oprichting van de uitbreiding als zodanig en dat de Vereniging ter zitting naar voren heeft gebracht op korte termijn te willen starten met realisering van de vergunde bouw, nu daartoe onder meer de zomervakantieperiode zal moeten worden benut. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat, bij afweging van de betrokken belangen, het belang van de Vereniging om gebruik te kunnen maken van de verleende omgevingsvergunning zwaarder dient te wegen dan het belang van [verzoeker] bij schorsing van de omgevingsvergunning.
5. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, griffier.
w.g. Van Sloten
voorzieningenrechter
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 14 juni 2016
163-727.