ECLI:NL:RVS:2016:1775

Raad van State

Datum uitspraak
16 juni 2016
Publicatiedatum
22 juni 2016
Zaaknummer
201603925/2/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • H.G. Lubberdink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van besluiten inzake geluidsnormen Activiteitenbesluit door voorzieningenrechter

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 16 juni 2016 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening. Het verzoeker, een café-exploitant te Elst, had bezwaar gemaakt tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Overbetuwe, die hem onder oplegging van een dwangsom gelast hadden om te voldoen aan de geluidsnormen uit artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit milieubeheer. De verzoeker stelde dat, ondanks de getroffen geluidwerende voorzieningen, zijn café niet rendabel kon worden geëxploiteerd zonder overschrijding van de geluidsnormen. Hij voerde aan dat zijn café niet onder de geluidsnormen viel, omdat de woning van de buren een bedrijfswoning zou zijn in de zin van artikel 6.15 van het Activiteitenbesluit.

De voorzieningenrechter heeft de belangen van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat de schorsing van de besluiten van het college gerechtvaardigd was. De voorzieningenrechter oordeelde dat het niet op voorhand vaststond dat de geluidsnormen van toepassing waren op de woning van de buren, en dat de verzoeker in zijn bedrijfsvoering ernstig werd belemmerd. De voorzieningenrechter heeft de besluiten van 30 april 2015 en 1 september 2015 geschorst en het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de verzoeker, alsook het griffierecht. Deze uitspraak heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

Uitspraak

201603925/2/A1.
Datum uitspraak: 16 juni 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoeker], wonend te Elst, gemeente Overbetuwe,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 14 april 2016 in zaak nr. 15/6208 in het geding tussen:
[verzoeker]
en
het college van burgemeester en wethouders van Overbetuwe.
Procesverloop
Bij besluit van 30 april 2015 heeft het college [verzoeker] onder oplegging van een dwangsom gelast om te voldoen aan de geluidsnormen uit artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit).
Bij besluit van 1 september 2015 heeft het college het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 april 2016 heeft de rechtbank het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld. Voorts heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 2 juni 2016, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. M.M. de Jonge-van Swaay en [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. J.A.R. Bolhuis-de Boer en R.W.M. Fréhé, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [partij], bijgestaan door mr. M.M. Breukers, gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. [ verzoeker] exploiteert het café aan de [locatie] te Elst (hierna: het café). [partij] en zijn partner zijn eigenaren van het naastgelegen pand en bewonen de bovenverdieping. Op de begane grond van dat pand bevindt zich de haar- en beautysalon van de partner van [partij]. [partij] heeft het college verzocht om handhaving wegens overtreding door [verzoeker] van de geluidsnormen ingevolge artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit. Het college heeft daaraan gevolg gegeven en aan [verzoeker] bij bovenvermelde besluiten van 30 april 2015 en van 1 september 2015 gelast het geluidniveau van het café in overeenstemming te brengen met de normen van het Activiteitenbesluit. Dit kan door ervoor te zorgen dat het muziekgeluid afkomstig van het café de normen uit artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit niet overschrijdt.
3. Het verzoek van [verzoeker] strekt ertoe de besluiten te schorsen totdat de Afdeling uitspraak in hoger beroep in zijn zaak heeft gedaan. Daartoe voert hij aan dat ondanks de door hem getroffen geluidwerende voorzieningen geen aanvaardbare bedrijfsvoering mogelijk is zonder overschrijding van de geluidsnormen. Het café is dan niet meer rendabel te exploiteren.
4. [ verzoeker] stelt zich op het standpunt dat ingevolge artikel 6.15 van het Activiteitenbesluit (geldend op 1 september 2015), zijn café niet zou hoeven te voldoen aan de geluidsnormen ingevolge artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit ten aanzien van de woning van [partij], omdat deze woning een bedrijfswoning is in de zin van artikel 6.15 van het Activiteitenbesluit.
4.1. Ingevolge artikel 6.15 van het Activiteitenbesluit zijn voor inrichtingen waarop onmiddellijk voorafgaand aan de inwerkingtreding van de artikelen 2.17 en 2.18, het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer, het Besluit detailhandel en ambachtsbedrijven milieubeheer of het Besluit woon- en verblijfsgebouwen milieubeheer van toepassing was, de waarden uit de artikelen 2.17, 2.18 dan wel 2.19 niet van toepassing op de gevel van respectievelijk in een dienst- of bedrijfswoning dan wel een woning die deel uitmaakt van een inrichting.
4.2. De rechtbank heeft overwogen dat, nu volgens de rechtbank vaststaat dat voor de inrichting van [verzoeker], voorafgaand aan de inwerkingtreding op 1 januari 2008, van artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit, het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer van toepassing was, voor de toepasselijkheid van artikel 6.15 van het Activiteitenbesluit moet worden beoordeeld of de woning van [partij] als een dienst- of bedrijfswoning moet worden aangemerkt. Volgens de rechtbank is daartoe de juridisch-planologische status van de woning bepalend. Omdat de gronden waarop het perceel met de woning van [partij] ligt voor wonen zijn bestemd en niet specifiek voor dienst- of bedrijfswoning, is geen sprake van een dienst- of bedrijfswoning als bedoeld in artikel 6.15 van het Activiteitenbesluit, aldus de rechtbank. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat, ook al zou de feitelijke status van de woning van [partij] bepalend zijn, zoals [verzoeker] stelt, naar haar oordeel evenmin sprake is van een bedrijfswoning, omdat het gelet op de aard van de werkzaamheden niet noodzakelijk was voor de partner van [partij] om daar te wonen.
4.3. De voorzieningenrechter overweegt dat de vraag of de woning van [partij] als een dienst- of bedrijfswoning als bedoeld in artikel 6.15 van het Activiteitenbesluit moet worden aangemerkt, zich niet voor beantwoording in deze procedure leent. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter dat uit de Nota van toelichting bij het Activiteitenbesluit (Stb. 2007, 415, blz. 294-295) volgt dat met de inwerkingtreding van het Activiteitenbesluit niet is beoogd geluidsbescherming te bieden aan dienst- of bedrijfswoningen die onder het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer (hierna: Besluit horeca-inrichtingen) geen geluidsbescherming genoten. In het kader van het Besluit horeca-inrichtingen was voor de beoordeling of sprake was van een dienst- of bedrijfswoning niet de juridisch-planologische status bepalend, maar de feitelijke situatie. Gelet hierop staat niet op voorhand vast dat de geluidsnormen ingevolge artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit van toepassing zijn met betrekking tot de woning van [partij].
4.4. Bij afweging van de betrokken belangen ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de verzochte schorsing van de besluiten van 30 april 2015 en van 1 september 2015 toe te wijzen.
5. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
6. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Overbetuwe van 1 september 2015 en van 30 april 2015;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Overbetuwe tot vergoeding van bij [verzoeker] in verband met de behandeling van zijn verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1018,10 (zegge: duizendachttien euro en tien cent); waarvan € 992,00 valt toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Overbetuwe aan [verzoeker] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 251,00 (zegge: tweehonderdeenenvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Soede
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 juni 2016
270-828.