ECLI:NL:RVS:2016:1846

Raad van State

Datum uitspraak
6 juli 2016
Publicatiedatum
6 juli 2016
Zaaknummer
201508905/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • G.M.H. Hoogvliet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de beslissing van de Belastingdienst/Toeslagen over terugvordering kinderopvangtoeslag en kindgebonden budget

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarin de rechtbank het beroep van [appellante] tegen een besluit van de Belastingdienst/Toeslagen ongegrond heeft verklaard. Het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen, genomen op 10 oktober 2014, verleende [appellante] onder voorwaarden uitstel van betaling van teruggevorderde bedragen kinderopvangtoeslag en kindgebonden budget. De Belastingdienst/Toeslagen had eerder bedragen van [appellante] teruggevorderd, waaronder € 2.011,00 voor kinderopvangtoeslag over 2008 en € 3.901,00 over 2009, alsook € 583,00 voor kindgebonden budget over 2012.

[appellante] had een betalingsregeling aangevraagd, maar de Belastingdienst/Toeslagen weigerde deze en bood een standaardregeling aan, die [appellante] niet kon betalen. In hoger beroep betoogde [appellante] dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen haar terecht de standaard afbetalingsregeling had aangeboden. Ze voerde aan dat ze door een burn-out het zicht op haar financiën was kwijtgeraakt en nu meer uitgaven had dan de Belastingdienst/Toeslagen had berekend.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de Belastingdienst/Toeslagen de betalingscapaciteit van [appellante] correct had berekend, zonder rekening te houden met haar andere schulden. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen geen persoonlijke afbetalingsregeling kon aanbieden en dat kwijtschelding van de toeslagschuld niet mogelijk was. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en [appellante] kreeg een nieuwe termijn van vierentwintig maanden om haar schuld te voldoen.

Uitspraak

201508905/1/A2.
Datum uitspraak: 6 juli 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 25 november 2015 in zaak nr. 14/5670 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 10 oktober 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen [appellante] onder voorwaarden uitstel verleend van de betaling van teruggevorderde bedragen kinderopvangtoeslag en kindgebonden budget.
Bij besluit van 13 december 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 november 2015 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 juni 2016, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, werkzaam bij de Belastingdienst/Toeslagen, is verschenen.
Overwegingen
De voorgaande procedure
1. De Belastingdienst/Toeslagen heeft van [appellante] kinderopvangtoeslag over 2008 ten bedrage van € 2.011,00 en over 2009 ten bedrage van € 3.901,00, alsook kindgebonden budget over 2012 ten bedrage van € 583,00 teruggevorderd.
[appellante] heeft bij aanvraagformulier met als datum 29 augustus 2014 bij de Belastingdienst/Toeslagen een persoonlijke betalingsregeling aangevraagd.
Bij het besluit van 10 oktober 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellante] uitstel van betaling verleend onder de voorwaarden dat zij per maand, voor het eerst in oktober 2014, een bedrag van € 271,00 betaalt en dat zij het totale bedrag van de schuld, inclusief invorderingsrente en vervolgingskosten, per 30 september 2016 heeft betaald.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan het besluit van 13 december 2014 het volgende ten grondslag gelegd. De Belastingdienst/Toeslagen heeft de betalingscapaciteit van [appellante] berekend met toepassing van artikel 15 van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990. Daarin is uitputtend geregeld welke uitgaven van [appellante] de Belastingdienst/Toeslagen mag betrekken bij de berekening van haar betalingscapaciteit. Andere uitgaven van [appellante] mag de Belastingdienst/Toeslagen niet betrekken bij de berekening van haar betalingscapaciteit. Volgens deze berekening heeft [appellante] een maandelijks besteedbaar inkomen van € 2.376,00 en een betalingscapaciteit van € 1.273,00 per maand. De Belastingdienst/Toeslagen gaat uit van een opeisbare betalingscapaciteit van tachtig procent van dit laatste bedrag, zijnde € 1.019,00 per maand. Op basis van vierentwintig maanden bedraagt de totale betalingscapaciteit (24 x € 1.019,00 =) € 24.456,00. Dat is voldoende om de totale toeslagschuld binnen de standaardregeling van vierentwintig maanden te voldoen. Daarom heeft de Belastingdienst/Toeslagen de aanvraag van [appellante] om een persoonlijke betalingsregeling afgewezen en haar de standaardregeling aangeboden. Bij het besluit van 13 december 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de aan de regeling verbonden voorwaarden aangepast. De eerste betaling moet in december 2014 worden gedaan en de totale toeslagschuld moet uiterlijk 30 november 2016 zijn betaald.
De rechtbank heeft het standpunt van de Belastingdienst/Toeslagen gevolgd.
Behandeling van het hoger beroep
2. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen haar terecht de standaard afbetalingsregeling heeft aangeboden. Zij voert aan ten tijde van een burn-out het zicht op haar financiën te zijn kwijtgeraakt, waardoor zij schulden heeft gemaakt. Zij poogt nu met hulp haar schulden te betalen. Volgens [appellante] heeft zij daardoor aanzienlijk meer uitgaven per maand dan waarvan de Belasting/Toeslagen bij de berekening van haar betalingscapaciteit is uitgegaan. [appellante] stelt niet in staat te zijn in de periode december 2014 tot 30 november 2016 maandelijks € 271,00 aan de Belastingdienst/Toeslagen te betalen. Zij bepleit kwijtschelding van haar toeslagschuld of een persoonlijke afbetalingsregeling waarbij haar toeslagschuld wordt bevroren totdat zij haar andere schulden heeft betaald.
2.1. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Uitvoeringsregeling Awir) stelt de Belastingdienst/Toeslagen de belanghebbende in de gelegenheid een terugvordering te betalen in maandelijkse termijnen van € 40,00 mits hij voldoet aan door de Belastingdienst/Toeslagen nader te stellen voorwaarden.
Ingevolge het derde lid eindigt een betaling van de terugvordering in maandelijkse termijnen uiterlijk op de dag waarop sedert de vervaldag van de voor de terugvordering geldende betalingstermijn vierentwintig maanden zijn verstreken. Indien de omvang van de terugvordering betaling in 24 maandelijkse termijnen van € 40,00 niet toelaat, kan de Belastingdienst/Toeslagen, in afwijking van het eerste en tweede lid, een betaling in maandelijkse termijnen van meer dan € 40,00 verlangen.
Ingevolge het vierde lid kan de Belastingdienst/Toeslagen op schriftelijk verzoek van de belanghebbende die aangeeft niet in staat te zijn de terugvordering overeenkomstig de voorgaande leden te betalen, in afwijking in zoverre van de voorgaande leden, een betaling in termijnen toestaan gebaseerd op de betalingscapaciteit. De berekening van de betalingscapaciteit vindt plaats op de voet van artikel 13 van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990.
2.2. Niet in geschil is dat de Belastingdienst/Toeslagen de betalingscapaciteit van [appellante] overeenkomstig de artikelen 13 tot en met 16 van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 heeft berekend. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de Belastingdienst/Toeslagen de maandelijkse uitgaven van [appellante] voor de aflossing van haar andere schulden niet bij die berekening mocht betrekken. De volgens de wettelijke regeling vastgestelde betalingscapaciteit is voldoende om de toeslagschuld van [appellante] in vierentwintig maanden te betalen. Gelet op artikel 7, vierde lid, van de Uitvoeringsregeling Awir mocht de Belastingdienst/Toeslagen [appellante] daarom geen persoonlijke afbetalingsregeling aanbieden. De Belastingdienst/Toeslagen heeft ook niet de mogelijkheid om de toeslagschuld van [appellante] kwijt te schelden.
Het betoog faalt.
2.3. Ter zitting heeft de Belastingdienst/Toeslagen meegedeeld dat hij de betalingstermijn van de aan [appellante] aangeboden betalingsregeling zal aanpassen in de zin dat zij een nieuwe periode van vierentwintig maanden krijgt om haar nog bestaande toeslagschuld in maandelijkse termijnen volledig te betalen, waarbij de eerste termijn zes weken na de datum van deze uitspraak vervalt. Dit laatste betekent dat [appellante] het bedrag van de eerste maandtermijn binnen zes weken na de datum van deze uitspraak aan de Belastingdienst/Toeslagen moet hebben betaald.
Slotoverwegingen
3. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd.
4. De Belastingdienst/Toeslagen hoeft de kosten die [appellante] voor de behandeling van het hoger beroep heeft moeten maken en het door haar betaalde griffierecht niet aan haar te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. G.M.H. Hoogvliet, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H. Oranje, griffier.
w.g. Hoogvliet w.g. Oranje
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2016
507.