ECLI:NL:RVS:2016:1847

Raad van State

Datum uitspraak
6 juli 2016
Publicatiedatum
6 juli 2016
Zaaknummer
201509309/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • G.M.H. Hoogvliet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurtoeslag en terugvordering door de Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, die op 18 december 2015 haar beroep ongegrond verklaarde. De Belastingdienst/Toeslagen had bij besluit van 20 december 2013 de huurtoeslag van [appellante] over het jaar 2011 vastgesteld op nihil en de uitbetaalde voorschotten van € 3.197,00 teruggevorderd. Na bezwaar van [appellante] werd de huurtoeslag op 16 januari 2015 herzien naar € 1.238,00, maar dit werd later opnieuw herzien naar € 2.324,00. De rechtbank oordeelde dat het besluit van 3 juli 2015 in de plaats was gekomen van het eerdere besluit en verklaarde het beroep tegen het eerdere besluit niet-ontvankelijk. [appellante] stelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat zij geen onderbouwing had gegeven voor haar stelling dat de in de huurspecificatie vermelde bedragen ongeloofwaardig waren. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 6 juli 2016 behandeld en het hoger beroep ongegrond verklaard. De rechtbankuitspraak werd bevestigd, en de Belastingdienst/Toeslagen werd niet verplicht om de kosten van [appellante] te vergoeden.

Uitspraak

201509309/1/A2.
Datum uitspraak: 6 juli 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 18 december 2015 in zaak nr. 15/383 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 20 december 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag van [appellante] over het jaar 2011 vastgesteld op nihil en de aan haar uitbetaalde voorschotten ten bedrage van € 3.197,00 teruggevorderd.
Bij besluit van 16 januari 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en de huurtoeslag van [appellante] over het jaar 2011 vastgesteld op € 1.238,00.
Bij besluit van 3 juli 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het besluit van 16 januari 2015 herzien, het door [appellante] gemaakte bezwaar gegrond verklaard en de huurtoeslag van [appellante] over het jaar 2011 vastgesteld op € 2.324,00.
Bij uitspraak van 18 december 2015 heeft de rechtbank het door [appellante] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 juni 2016, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, werkzaam bij de Belastingdienst/Toeslagen, is verschenen.
Overwegingen
De voorgaande procedure
1. [appellante] huurde van 1 juli 2010 tot 1 november 2011 de bovenste verdieping van een woning op het adres [locatie] te [plaats] (hierna ook: de bovenwoning).
Bij besluit van 24 december 2010 heeft de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellante] een voorschot huurtoeslag over het jaar 2011 voor het huuradres [locatie] te [plaats] ten bedrage van € 3.197,00 toegekend. Bij besluit van 18 mei 2011 heeft de Belastingdienst/Toeslagen, uitgaande van een lager toetsingsinkomen voor huurtoeslag, dit voorschot gehandhaafd.
Naar aanleiding van het door [appellante] gemaakte bezwaar tegen het besluit van 20 december 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen haar bij brief van 26 mei 2014 gevraagd informatie te verschaffen waaruit blijkt dat zij een zelfstandig gedeelte van de woning [locatie] te [plaats] huurde. De Belastingdienst/Toeslagen heeft dit verzoek bij brief van 1 juli 2014 herhaald. [appellante] heeft bij ‘Retourformulier bezwaar’ met als datum 10 juli 2014 documenten aan de Belastingdienst/Toeslagen gezonden.
Naar aanleiding van het door [appellante] tegen het besluit van 20 december 2013 gemaakte bezwaar heeft de Belastingdienst/Toeslagen haar bij brief van 5 augustus 2014 meegedeeld niet te kunnen beoordelen of zij in aanmerking komt voor huurtoeslag 2011 omdat in haar huurcontract een all-in huurprijs is vermeld en gevraagd om een huurspecificatie over 2011, waarin de all-in huurprijs per maand is uitgesplitst in een kale huurprijs en overige kosten. De Belastingdienst/Toeslagen heeft dit verzoek bij brieven van 10 september 2011 en 16 oktober 2014 herhaald. [appellante] heeft de Belastingdienst/Toeslagen bij brief van 14 september 2014 meegedeeld dat zij de verhuurder van de bovenwoning bij aangetekende brief om informatie heeft verzocht. Een brief van 14 september 2014 aan de verhuurder, waarin zij hem om een huurspecificatie verzoekt, heeft zij bij dit schrijven gevoegd. Bij brief van 23 oktober 2014 heef [appellante] de Belastingdienst/Toeslagen meegedeeld dat de verhuurder van de bovenwoning de gevraagde huurspecificatie niet heeft verstrekt. In die brief heeft zij zelf de all-in huurprijs uitgesplitst en gesteld dat zij in 2011 aan kale huur € 530,00 per maand heeft betaald.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan het besluit op bezwaar van 16 januari 2015 ten grondslag gelegd dat [appellante] heeft aangetoond dat zij zelfstandig woonruimte huurt op het adres [locatie] te [plaats], dat de door haar opgegeven huurprijs een all-in huurprijs betreft en dat zij de Belastingdienst/Toeslagen heeft meegedeeld niet over een huurspecificatie te beschikken. Belastingdienst/Toeslagen heeft bij het bepalen van de hoogte van de huurtoeslag over het jaar 2011 daarom een rekenhuur van 55 procent van de opgegeven all-in huurprijs gehanteerd.
[appellante] heeft bij fax van 5 februari 2015 tegen het besluit op bezwaar van 16 januari 2015 beroep bij de rechtbank ingesteld. Zij heeft bij brief van 10 februari 2015 een door de verhuurder van de bovenwoning op die datum verstrekte huurspecificatie (hierna: de huurspecificatie) ter nadere onderbouwing van haar beroep aan de rechtbank gezonden.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft bij het besluit van 3 juli 2015 het besluit op bezwaar van 16 januari 2015 herzien en de aan [appellante] over 2011 toe te kennen huurtoeslag op grond van de overgelegde huurspecificatie opnieuw berekend. In het besluit van 3 juli 2015 is vermeld dat [appellante] volgens die huurspecificatie de huur van de bovenwoning per 1 november 2011 heeft opgezegd en dat haar daarom geen huurtoeslag meer wordt toegekend vanaf november 2011.
De uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft overwogen dat het besluit van 3 juli 2015 in de plaats is gekomen van het besluit van 16 januari 2015. Volgens de rechtbank heeft [appellante] daarom geen belang meer bij beoordeling van het besluit van 16 januari 2015. De rechtbank heeft daarom het beroep voor zover gericht tegen dat besluit niet-ontvankelijk verklaard. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat het aanbod van de Belastingdienst/Toeslagen om conform het Besluit proceskosten bestuursrecht een proceskostenvergoeding van één punt toe te kennen redelijk is. De rechtbank heeft daarom € 490,00 ter vergoeding van proceskosten toegekend.
De rechtbank heeft voorts overwogen dat [appellante] en de Belastingdienst/Toeslagen sinds in ieder geval augustus 2014 een discussie hebben gevoerd over de kale huurprijs van de bovenwoning en dat de Belastingdienst/toeslagen in dat verband bij herhaling aan [appellante] om nadere gegevens heeft gevraagd. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat [appellante] deze gegevens pas in beroep, bij de brief van 10 februari 2015, heeft overgelegd en dat de Belastingdienst/Toeslagen aan de hand daarvan de huurtoeslag over 2011 opnieuw heeft berekend. Volgens de rechtbank mocht de Belastingdienst/Toeslagen van deze, door [appellante] zelf overgelegde, gegevens uitgaan en heeft de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag over 2011 van [appellante] bij het besluit van 3 juli 2015 op goede gronden vastgesteld op een bedrag van € 2.324,00. De rechtbank heeft overwogen dat [appellante] niet heeft onderbouwd dat de in de huurspecificatie vermelde uitsplitsing van de all-in huurprijs in een kale huurprijs en energiekosten per maand ongeloofwaardig is.
De rechtbank heeft een verzoek van [appellante] om nader bewijs te mogen leveren voor haar stelling dat de Belastingdienst/Toeslagen bij het berekenen van de huurtoeslag over 2011 diende uit te gaan van een kale maandhuur van € 530,00, afgewezen. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat [appellante] vanaf augustus 2014 de gelegenheid heeft gehad bewijs voor die stelling te leveren, dat zij de huurspecificatie zonder enig voorbehoud over heeft gelegd en dat volstrekt onduidelijk is wat een nieuwe zoektocht naar bewijs zou kunnen opleveren, nu de verhuurder niet meewerkt en zij niet meer in de bovenwoning woont, zodat een onderzoek door de huurcommissie niet mogelijk is.
Behandeling van het hoger beroep
3. Anders dan [appellante] betoogt, heeft de rechtbank het beroep voor zover gericht tegen het besluit van 16 februari 2015 terecht niet-ontvankelijk verklaard omdat het besluit van 3 juli 2015 daarvoor in de plaats is gekomen. [appellante] kan door het besluit van 16 februari 2015 immers niet meer in haar belang worden getroffen en had daarom geen belang meer bij beoordeling van dat besluit door de rechter.
4. [appellante] betoogt verder dat de rechtbank door te overwegen dat zij geen onderbouwing heeft gegeven voor haar stelling dat de in de huurspecificatie voor energie vermelde bedragen ongeloofwaardig zijn, heeft miskend dat zij die stelling ter zitting heeft onderbouwd. Volgens [appellante] komt de in de huurspecificatie voor de maanden mei tot en met augustus vermelde kale huur van € 555,00 per maand vrijwel overeen met de in de aanvraag vermelde kale huurprijs van € 530,00 per maand en is het vreemd dat in de huurspecificatie voor de overige maanden van 2011 een lagere kale huur is vermeld. Zij voert aan dat voor die overige maanden de in de huurspecificatie vermelde kosten voor energie ten bedrage van € 296,00 per maand onwaarschijnlijk hoog zijn en dat de kale huurprijs daarop lijkt te zijn aangepast. Daarbij voert zij aan dat in de huurspecificatie voor de maanden mei-augustus al een behoorlijk bedrag aan energiekosten van € 185,00 per maand is vermeld. De Belastingdienst/Toeslagen heeft de huurtoeslag daarom te laag vastgesteld, aldus [appellante].
4.1. In de door [appellante] overgelegde huurspecificatie is de all-in huurprijs als volgt uitgesplitst:
[Zie de tabel in de bijlage onderaan deze uitspraak]
In de huurspecificatie is verder vermeld dat het energiegedeelte in de maanden januari tot en met april en september tot en met december veertig procent en in de overige maanden van het jaar vijfentwintig procent van de all-in huurprijs bedroeg. Bij de huurspecificatie heeft [appellante] een ongedateerde brief van de verhuurder aan [appellante] overgelegd, waarin de verhuurder schrijft dat [appellante] in oktober 2011 onverwacht is vertrokken en kennelijk de in december 2010 betaalde borgsom ten bedrage van € 500,00 met de huur over oktober 2011 heeft verrekend.
De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat [appellante] de huurspecificatie zonder voorbehoud heeft overgelegd. De enkele stelling van [appellante] dat de daarin vermelde kosten voor energie voor de maanden januari tot en met april, september en oktober onwaarschijnlijk hoog en daarom ongeloofwaardig zijn, is onvoldoende om te twijfelen aan de juistheid van de in de huurspecificatie vermelde kale huurprijs voor die maanden. De rechtbank heeft dan ook terecht en op goede gronden overwogen dat de Belastingdienst/Toeslagen op de huurspecificatie mocht afgaan en de huurtoeslag voor [appellante] over 2011 op goede gronden heeft vastgesteld op een bedrag van € 2.324,00. Dat het vastgestelde bedrag aan huurtoeslag over 2011 lager is dan het voorschotbedrag heeft, naast het hanteren van een lagere rekenhuur, tevens als oorzaak dat bij de vaststelling over de periode januari tot en met oktober 2011 huurtoeslag is verleend, terwijl bij de voorschotberekening was uitgegaan van huurtoeslag over geheel 2011.
Het betoog faalt.
5. In artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is bepaald dat de bestuursrechter bij uitsluiting bevoegd is een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de bestuursrechter redelijkerwijs heeft moeten maken. In het Besluit proceskosten bestuursrecht is bepaald op welke kosten een dergelijke veroordeling betrekking kan hebben en de wijze waarop bij de uitspraak het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.
6. [appellante] betoogt tevergeefs dat de door de rechtbank uitgesproken proceskostenveroordeling niet in overeenstemming is met het Besluit proceskosten bestuursrecht. Uit artikel 8:75, eerste lid, van de Awb volgt dat de veroordeling van de ene partij in de kosten van het beroep van een andere partij een bevoegdheid van de bestuursrechter is. De Belastingdienst/Toeslagen heeft het besluit van 3 juli 2015 genomen op grond van de door [appellante] bij brief van 10 februari 2015 overgelegde huurspecificatie. Hoewel de huurspecificatie na het instellen van het beroep bij de brief van 5 februari 2016 is overgelegd, heeft dat beroep niet bijgedragen aan dat besluit. Het beroep is voorts, voor zover gericht tegen het besluit van 3 juli 2015, ongegrond verklaard. Volgens de rechtbankuitspraak heeft de rechtbank op dit punt het voorstel van de Belastingdienst/Toeslagen gevolgd. Gezien het voorgaande heeft de rechtbank de hoogte van de proceskostenvergoeding redelijk kunnen achten.
7. Ter zitting heeft de Belastingdienst/Toeslagen meegedeeld dat hij tevens het in beroep betaalde griffierecht aan [appellante] zal vergoeden. Hetgeen [appellante] op dit punt in hoger beroep heeft aangevoerd behoeft daarom geen bespreking.
Conclusie
8. Het hoger beroep is ongegrond. De rechtbankuitspraak moet worden bevestigd.
9. De Belastingdienst/Toeslagen hoeft de door [appellante] voor de behandeling van het hoger beroep gemaakte kosten en betaalde griffierecht niet te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. G.M.H. Hoogvliet, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H. Oranje, griffier.
w.g. Hoogvliet w.g. Oranje
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2016
507.