201604115/2/R6.
Datum uitspraak: 29 juni 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te Hallum, gemeente Ferwerderadiel,
en
de raad van de gemeente Ferwerderadiel,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 14 april 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Verkweldering Noorderleeg" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
[verzoeker] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de vereniging It Fryske Gea een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 21 juni 2016, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. A.J. Roos, advocaat te Wolvega, en de raad, vertegenwoordigd door M.S. Mulders, werkzaam bij de gemeente, en J. Hijma, wethouder, zijn verschenen.
Voorts zijn ter zitting het dagelijks bestuur van het Wetterskip Fryslân, vertegenwoordigd door mr. A.J. Greidanus en ing. E.P. Zijlstra, beiden werkzaam bij het Wetterskip, en de vereniging It Fryske Gea, vertegenwoordigd door E. van Vliet, gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het plan maakt de aanleg van een zogenoemde zoet-zoutgradiënt, een visdrempel en een afvoerkanaal van het gemaal Vijfhuizen mogelijk in het buitendijks gebied Noard Fryslân Bûtendyks. Dit project is een initiatief van de vereniging It Fryske Gea. [verzoeker] pacht agrarische percelen in dit gebied en vreest voor de gevolgen van deze ontwikkeling voor de door hem gepachte percelen.
3. De voorzieningenrechter ziet in dit geval aanleiding om aan de hand van een voorlopige rechtmatigheidstoetsing te bezien of er aanleiding bestaat een voorlopige voorziening te treffen.
4. [verzoeker] stelt dat in het plan onvoldoende waarborgen zijn opgenomen voor de op de gronden met de bestemming "Water" aan te leggen kaden. Hij vreest voor schade door overstroming of doorbraak. Volgens hem had enerzijds de hoogte van de kaden moeten zijn vastgelegd in het plan en hadden anderzijds regels met betrekking tot beweiding van de kaden in het plan moeten zijn opgenomen.
4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het niet nodig is dat dergelijke waarborgen in het plan worden opgenomen.
4.2. Ingevolge artikel 5.1, eerste lid, van de Waterwet draagt de beheerder zorg voor de vaststelling van een legger, waarin is omschreven waaraan waterstaatswerken naar ligging, vorm, afmeting en constructie moeten voldoen.
4.3. Zoals door het Wetterskip Fryslân ter zitting is toegelicht zijn in de legger als bedoeld in artikel 5.1 van de Waterwet eisen opgenomen over de ligging, vorm, afmeting en constructie van de kaden. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat de raad de minimale hoogte van de kaden in de planregels had moeten opnemen.
Voor zover [verzoeker] vreest dat de goede conditie van de kaden door beweiding wordt aangetast, overweegt de voorzieningenrechter dat in artikel 2.2 van de Keur van het Wetterskip Fryslân is bepaald dat de onderhoudsplichtigen van waterkeringen zorg dragen voor een goede toestand van de waterkeringen door het herstellen van beschadigingen en het in stand houden van begroeiingen en materialen, dienstig aan de waterkering en dat voorts in artikel 2.3 van die keur is opgenomen dat de onderhoudsplichtigen van waterkeringen verplicht zijn tot instandhouding daarvan overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent ligging, vorm, afmeting en constructie. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter evenmin aanleiding voor het oordeel dat de raad regels over beweiding van de kaden in het plan had moeten opnemen.
5. [verzoeker] stelt dat bij het plan onvoldoende rekening is gehouden met de cultuurhistorische waarden van het gebied, meer in het bijzonder van de drinkdobben. Door de aanleg van het afvoerkanaal en de kaden worden twee dobben verwijderd.
5.1. De raad stelt dat deze twee dobben worden verplaatst door ze in dezelfde vorm, iets verder uit elkaar, opnieuw aan te leggen. Aan dobben komt volgens hem geen individuele cultuurhistorische waarde toe. Alleen het aanzicht van het gehele gebied met dobben en dijkjes heeft een zekere waarde die door de raad wordt erkend. Dit aanzicht wijzigt nauwelijks door de verplaatsing van de twee dobben.
5.2. [verzoeker] heeft niet inzichtelijk gemaakt dat aan de afzonderlijke dobben cultuurhistorische waarde toekomt. De voorzieningenrechter overweegt dat de omstandigheid dat het plan met zich brengt dat de twee dobben worden verplaatst, de raad dan ook niet heeft hoeven weerhouden van vaststelling van dat plan. De raad heeft zich voorts, gelet op de mogelijkheid om de dobben te verplaatsen over een relatief korte afstand, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het aanzicht op het gebied door een verplaatsing niet wezenlijk wijzigt.
6. [verzoeker] heeft ter zitting toegelicht dat zijn betoog over het Natura 2000-gebied Waddenzee niet ziet op de bescherming van de aldaar aanwezige broedvogels, maar op de door hem als negatief te ervaren effecten van een toename van broedvogels op zijn percelen door de verkweldering van 33 ha grond, die door het plan mogelijk wordt gemaakt. Voorts stelt [verzoeker] dat door deze verkweldering de ganzendruk op zijn percelen en de verspreiding van distels zal toenemen.
6.1. Volgens de raad leidt het plan niet tot een onaanvaardbare ganzendruk op de door [verzoeker] gepachte percelen. Voor de bestrijding van distels bestaat volgens de raad een provinciale verordening.
6.2. It Fryske Gea heeft ter zitting onweersproken gesteld dat de broedvogels zich met name ophouden in het gebied ten noorden van de Ryd en dat niet de verwachting bestaat dat ze zich in zuidelijke richting, dat wil zeggen richting de door [verzoeker] gepachte percelen, zullen verplaatsen. Voorts heeft It Fryske Gea opgemerkt dat het gebied van de verkweldering 33 ha beslaat, terwijl het gebied waarin de broedvogels zich ophouden ongeveer 2.000 ha groot is. De raad heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter de gevolgen van de verkweldering voor [verzoeker] in zoverre in redelijkheid aanvaardbaar kunnen achten. Dit geldt ook voor de gevolgen van de verkweldering voor de ganzendruk, nu ook hiervoor geldt dat het gebied van de verkweldering een relatief geringe oppervlakte beslaat. Ten aanzien van de disteldruk wordt opgemerkt dat [verzoeker] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de verkweldering zal bijdragen aan een in redelijkheid niet aanvaardbaar te achten disteldruk op de door hem gepachte percelen. Overigens heeft de raad in dit verband gewezen op de provinciale Distelverordening die het mogelijk maakt om rechthebbenden van gronden op te dragen gronden te zuiveren of te doen zuiveren van distels.
7. Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding het verzoek af te wijzen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, griffier.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Lap
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2016
288.