201500751/1/A1.
Datum uitspraak: 13 juli 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A], [appellante B] en [appellante C], allen wonend te Zwolle,
en
het college van burgemeester en wethouders van Zwolle,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 16 december 2014 heeft het college aan BAM Combinatie A28 Zwolle-Meppel v.o.f., rechtsvoorgangster van Rijkswaterstaat - Directie Oost-Nederland, opnieuw bouwvergunning verleend voor het plaatsen van twee geluidsschermen langs de A28/IJsselbrug in de gemeente Zwolle.
Tegen dit besluit hebben [appellant A] en anderen beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het college en [appellant A] en anderen hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 mei 2015, waar [appellant A] en anderen, bijgestaan door mr. F. Postma, advocaat te Leeuwarden, en het college, vertegenwoordigd door A.W. voor 't Hekke en R. van der Maat, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Tevens is ter zitting Rijkswaterstaat, vertegenwoordigd door mr. F.J.G. Peters-van den Elsen en ir. A.A. van Beuzekom, gehoord. Aan de zijde van Rijkswaterstaat is tevens verschenen ir. C. van der Vliet.
Ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek geschorst met toepassing van artikel 8:64 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (hierna: de StAB) benoemd tot deskundige en verzocht nader onderzoek te doen.
De StAB heeft op 17 september 2015 verslag uitgebracht. Het college, Rijkswaterstaat en [appellant A] en anderen hebben hun zienswijze daarop uitgebracht. De StAB heeft desverzocht bij brief van 24 november 2015 een reactie op de zienswijze van [appellant A] en anderen gegeven. Zij heeft desverzocht bij brief van 17 december 2015 een reactie gegeven op de zienswijzen van het college en Rijkswaterstaat. [appellant A] en anderen, het college en Rijkswaterstaat hebben op beide brieven van de StAB gereageerd. Bij brief van 17 maart 2016 heeft de StAB een nadere reactie gegeven. [appellant A] heeft bij brief van 3 mei 2016 hierop gereageerd, waarop Rijkswaterstaat vervolgens bij brief van 2 juni 2016 heeft gereageerd.
De Afdeling heeft de zaak verder ter zitting behandeld op 14 juni 2016, waar [appellant A] en anderen, bijgestaan door mr. F. Postma, advocaat te Leeuwarden, en het college, vertegenwoordigd door mr. A.J. Stellingwerff en R. van der Maat, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Ter zitting is tevens Rijkswaterstaat, vertegenwoordigd door mr. F.J.G. Peters-van den Elsen en ir. A.A. van Beuzekom, gehoord. Aan de zijde van [appellant A] en anderen is tevens verschenen ing. P. Renckens. Aan de zijde van Rijkswaterstaat is verschenen ir. C. van der Vliet.
Overwegingen
1. Het bouwplan voorziet in het plaatsen van twee geluidsschermen langs de A28. [appellant A] woont op het perceel [locatie 1] en [appellante C] op het perceel [locatie 2] te Zwolle. Beide percelen zijn gelegen naast de IJsselbrug in die gemeente, die deel uitmaakt van de A28. Zij vrezen dat de bevestiging van het bouwwerk aan het wegdek onvoldoende is. Indien het bouwwerk bij bijvoorbeeld een ongeval geen stand houdt, bestaat volgens hen de kans dat (delen van) een voertuig, de lading ervan of onderdelen van het bouwwerk op hun percelen terecht komen.
2. Ingevolge artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder a, is, afdeling 2 van de Crisis- en herstelwet (hierna: de Chw) van toepassing op alle besluiten die krachtens enig wettelijk voorschrift zijn vereist voor de ontwikkeling of verwezenlijking van de in bijlage I bij deze wet bedoelde categorieën ruimtelijke en infrastructurele projecten.
In bijlage 1 van de Chw is als categorie 5.1 'de aanleg of wijziging van hoofdwegen als bedoeld in artikel 2 van de Tracéwet' (hierna: de Tw) opgenomen.
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van het Bouwbesluit 2003 heeft een te bouwen bouwwerk een bouwconstructie die gedurende de in NEN 6700 bedoelde referentieperiode voldoende bestand is tegen de daarop werkende krachten.
Ingevolge artikel 2.2, eerste lid, wordt een uiterste grenstoestand van een bouwconstructie niet overschreden bij de fundamentele belastingscombinaties, bepaald volgens NEN 6702. Voorzover NEN 6702 niet voorziet in de kwantificering van de belastingscombinaties, wordt uitgegaan van NEN 6700.
Ingevolge artikel 2.3, eerste lid, wordt een uiterste grenstoestand van een hoofddraagconstructie, onverminderd artikel 2.2, niet overschreden bij bijzondere belastingscombinaties als bedoeld in NEN 6702. Daarbij wordt uitgegaan van:
a. een gasexplosie,
b. een botsing door een voertuig, en
c. een extreme grondwaterstand. Indien NEN 6702 niet voorziet in de kwantificering van de belastingscombinaties wordt uitgegaan van NEN 6700.
3. Het besluit van 16 december 2014 is voorbereid overeenkomstig het bepaalde in artikel 20 van de Tw.
Het college heeft het besluit van 16 december 2014 genomen met het oog op de uitvoering van het Tracébesluit A28 Zwolle-Meppel van 10 juli 2009. Bij het besluit is een reguliere bouwvergunning verleend voor de plaatsing van twee geluidsschermen ter plaatse.
Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat voldoende aannemelijk is gemaakt dat wordt voldaan aan de veiligheidseisen die in het Bouwbesluit 2003 zijn gesteld. Het heeft zich daarbij gebaseerd op het rapport 'A28 IJsselbrug Zwolle Constructieve berekening geluidsschermen' van 29 januari 2014 van Arcadis, een memo van 20 augustus 2014 van Arcadis en de bij die memo behorende rapporten 'A28 IJsselbrug Zwolle Inmeting verankering van geluidsscherm' van 20 juni 2014 en 'A28 IJsselbrug Controle constructieve veiligheid op basis van actuele gegevens' van 20 augustus 2014, en een brief van 26 augustus 2014 van Rijkswaterstaat.
4. In het rapport van 29 januari 2014 van ontwerp- en adviesbureau Arcadis is vermeld dat de constructie als een samenwerkend geheel is beschouwd. Voor individuele stijlen is de per stijl opneembare botsbelasting bepaald. Deze opneembare botsbelasting is afgezet tegen de in de berekening gehanteerde aanrijdbelasting van 116,8 kN. Vervolgens is de samenwerking tussen de verschillende stijlen berekend. In de berekening is geen rekening gehouden met het gunstige effect van de trekkracht in de barrier en met het feit dat bij het uitbuigen een deel van de botsbelasting via de onderzijde van de barrier wordt afgedragen aan de betonnen schampkant. Hierdoor is de uitgevoerde berekening aan de conservatieve kant, aldus Arcadis. In het rapport is verder vermeld dat de botskracht groter is dan de sterkte van de individuele stijl. De barrier verdeelt de botskracht over meer stijlen, waarbij de stijl die zich het dichtst bij de botsing bevindt plastisch vervormt en zo de botsenergie (deels) dissipeert. Dat de sterkte van een individuele stijl niet voldoende is om de botskracht op te nemen is, volgens Arcadis, dus geen aantasting van de veiligheid van de constructie, maar maakt juist onderdeel uit van het concept waarbij de barrier door te vervormen de botsenergie opneemt. Hierbij is rekening gehouden met de mogelijkheid van bros bezwijken van de aangereden stijl. Ook wanneer de aangereden stijl bros bezwijkt, kan de botsbelasting nog steeds worden overgedragen op de naastliggende stijlen. Daarbij is ervan uitgegaan dat de indraaidiepte van de draadeinden, op één uitzondering na, minstens gelijk was aan de dikte van de stalen voetplaat, namelijk 25 mm. De minimaal waargenomen indraaidiepte was 22 mm. Uit de berekening volgt dat de bevestiging van de draadeinden in de voetplaat niet maatgevend is voor de per stijl opneembare botsbelasting van 74,4 kN vanaf de indraaidiepte van 25 mm, want dan is de stijl maatgevend. Bij de eenmalig waargenomen indraaidiepte van 22 mm is de sterkte van de verbinding wel maatgevend voor de per stijl opneembare botsbelasting van 63,6 kN. Ook in het geval van een kortere indraaidiepte voor de aangereden stijl kan nog steeds voldoende herverdeling plaatsvinden om de botsbelasting op te nemen. Voor de berekening van de voetplaatverbinding is getoetst overeenkomstig NEN 6720, naar analogie met een console. Hierbij is de ondersabeling opgevat als een dwarskrachtoverdragende betonconstructie. Uit de berekening volgt volgens Arcadis dat de ondersabeling niet maatgevend is voor de opneembare botsbelasting. Dit is namelijk de sterkte van de stijl en in één enkel geval de bevestiging van de draadeinden (indraaidiepte). De hoogte van de ondersabeling is daardoor niet van invloed op de sterkte van de barrierconstructie. De conclusie is dat de constructie in staat is de erop werkende krachten te dragen, aldus het rapport.
Naar aanleiding van de door [appellant A] en anderen gemaakte opmerkingen over het rapport van 29 januari 2014 heeft in juni 2014 een inmeting plaatsgevonden van alle draadeinden in de stijlen. De resultaten daarvan zijn neergelegd in het rapport van Arcadis van 20 juni 2014. Daaruit volgde dat diverse draadeinden minder dan 25 mm, de dikte van de voetplaat, waren ingedraaid.
Op basis van deze gegevens is de veiligheid van de constructie opnieuw beoordeeld. De resultaten zijn neergelegd in het rapport van Arcadis van 20 augustus 2014. In dat rapport is vermeld dat, nu op een aantal plekken minder indraaidiepte beschikbaar is dan de eerder aangehouden 22 mm, het nodig is om nauwkeuriger te rekenen. Arcadis heeft daarbij aangesloten bij de VDI 2230 en gebruikt gemaakt van de niet-lineaire eindige elementenmethode. In het rapport van 20 augustus 2014 is gewezen op de samenwerking tussen de stijlen en de barrier. Volgens dat rapport is de botskracht verdeeld over meer stijlen. In de berekening is per stijl bepaald welke kracht kan worden gedragen, rekening houdend met de geometrie van de betreffende stijl. Slechts voor een beperkt aantal stijlen blijkt de indraaidiepte van de draadeinden maatgevend te zijn. Ook voor deze stijlen blijkt de af te dragen botsbelasting opneembaar. In het rapport van 20 augustus 2014 is samenvattend vermeld dat voor elke individuele stijl de opneembare belasting vergeleken is met de belasting die bij een botsing wordt afgedragen. Uit de berekening volgt dat de veiligheid voldoende is om de botsbelasting van 116,8 kN te dragen.
In de memo van Arcadis van 20 augustus 2014 is een toelichting gegeven op haar eerdere rapporten. Vermeld is onder meer dat een botsbelasting tegen de barrier wordt afgedragen via onder meer de stijl en de draadeinden. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen de situatie dat de indraaidiepte van de draadeinden de zwakste schakel is en de situatie dat de stijl zelf de zwakste schakel is. Wanneer de indraaidiepte van de draadeinden de zwakste schakel is, is voor die locatie sprake van een bros bezwijken. De desbetreffende draadeinden kunnen uit de trapeziumplaat getrokken worden voordat de stijl plastisch vervormt. De desbetreffende stijl bezwijkt dan, terwijl de naastliggende stijlen nog maar nauwelijks meedragen. Hierdoor is in een beperkter vorm sprake van een het samenwerkingsverband met de naastliggende stijlen. Bovendien, wanneer de draadeinden uit de trapeziumplaat zijn getrokken, is volgens Arcadis na een aanrijding een veel omvangrijkere reparatie nodig, wat uit het oogpunt van beheer en onderhoud ongewenst is. Wanneer de stijl zelf de zwakste schakel is, is sprake van ductiel bezwijken; de stijl vervormt plastisch en blijft volledig meedragen. De stijl beweegt mee en trekt via de barrier de naastliggende stijlen mee, die samen met de belaste stijl de botsbelasting opnemen. Op deze wijze kan meer botsenergie worden gedissipeerd. Hoewel de barrier in de huidige situatie sterk genoeg is om de botsbelasting op te nemen, is de situatie waarin de indraaidiepte van de draadeinden op diverse locaties de maatgevende schakel is, minder wenselijk. Om de constructie robuuster te maken is het nodig om alle draadeinden voldoende indraaidiepte te geven. De minimaal benodigde indraaidiepte is 15 mm. Rekening houdend met een veilige marge van 3 mm is een indraaidiepte van minimaal 18 mm aanbevolen. Wat de sterkte van de ondersabeling betreft is vermeld dat is gekozen voor toepassing van artikel 8.2.3.1 van NEN 6720, wegens de gelijkenis van de constructie met een console. Voor de toetsing van de ondersabeling is een uitgebreide formule voor de toelaatbare schuifspanning gebruikt. Voorts is vermeld dat in het rapport van 29 januari 2014 is getoetst dat de drukdiagonaal sterk genoeg is om de botsbelasting op te nemen. Juist wegens de voorwaarde dat een drukdiagonaal moet kunnen ontstaan, is de door de ondersabeling opneembare dwarskracht begrensd op basis van de treksterkte van de ankers. Wanneer de ankers bezwijken is de drukdiagonaal niet meer gegarandeerd. Ten aanzien van de in rekening gebrachte toelaatbare schuifspanning is geconcludeerd dat in het rapport van 29 januari 2014 gegeven sterkteberekening voldoet aan de norm, aldus de memo.
5. Het college heeft ter zitting aangevoerd dat het rapport van Alferink-Van Schieveen van 29 april 2016, dat bij brief van 3 mei 2016 is overgelegd, wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing moet worden gelaten, nu de in dit rapport gemaakte berekening eerder overgelegd had kunnen worden. De Afdeling volgt het college hierin niet. Dit rapport is een reactie op het deskundigenbericht van de StAB van 17 maart 2016 en partijen hebben hierop kunnen reageren. Rijkswaterstaat heeft dit ook bij brief van 2 juni 2016 gedaan, waarbij het college zich ter zitting heeft aangesloten.
6. [appellant A] en anderen betogen dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan voldoet aan de veiligheidseisen. Zij voeren daartoe aan dat het bouwwerk niet in staat is de te verwachten belasting te kunnen dragen, hetgeen strijd oplevert met het Bouwbesluit 2003. Het gaat daarbij om de indraaidiepte van de draadeinden, de ondersabeling en de berekening van de belasting vanuit de drukdiagonaal die in de ondersabeling ontstaat. [appellant A] en anderen hebben in dit verband verwezen naar een rapport van Alferink-Van Schieveen van 26 februari 2015.
6.1. De Afdeling heeft aanleiding gezien de StAB om een deskundigenbericht te verzoeken teneinde de door Arcadis gemaakte berekeningen te laten onderzoeken, in aanmerking nemend de rapporten van Alferink-Van Schieveen van 26 februari 2015 en 17 juni 2015. Ter uitvoering van dit verzoek heeft de StAB de door Arcadis gemaakte berekeningen laten onderzoeken door C.G. Verdoorn, werkzaam bij Adinex, Technische Varia B.V. te Bergambacht (hierna: Adinex). Op 17 september 2015 heeft de StAB een bericht uitgebracht. Zij heeft in dit deskundigenbericht het onderzoek van Adinex van 15 september 2015 verwerkt. In haar brieven van 24 november 2015, 17 december 2015 en 17 maart 2016 heeft de StAB zich ook gebaseerd op de bij die brieven behorende rapporten van Adinex.
6.2. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 16 december 2015 in zaak nr. 201209467/3/A2; www.raadvanstate.nl), mag een rechter in beginsel afgaan op de inhoud van het verslag van een deskundige, als bedoeld in artikel 8:47 van de Awb. Dat is slechts anders indien dat verslag onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen of anderszins zodanige gebreken bevat, dat het niet aan de oordeelsvorming ten grondslag mag worden gelegd.
6.3. De StAB is een deskundige in evenbedoelde zin en Adinex heeft haar onderzoek onder het toezicht van de StAB verricht.
6.4. In het rapport van Adinex van 17 maart 2016, behorend bij de brief van de StAB van 17 maart 2016, is over de berekening van Arcadis met betrekking tot de indraaidiepte van de draadeinden vermeld dat Arcadis op basis van de VDI 2230 heeft berekend dat de indraaidiepte van de draadeinden in de voetplaat van brugdek tenminste 14,2 mm moet bedragen om de uittrekkracht van 152 kN te kunnen leveren. Adinex heeft de benodigde indraaidiepte van de draadeinden, zoals door Arcadis berekend, gecontroleerd. Volgens Adinex heeft Arcadis de berekening correct overeenkomstig de formules 5.5/44f en 5.5/48 van de VDI 2230 uitgevoerd. Adinex heeft geconcludeerd dat Arcadis de VDI 2230 heeft toegepast op basis van de gelijkswaardigheidsbepaling van het Bouwbesluit 2003 en dat de berekende indraaidiepte van de draadeinden correct volgens de VDI 2230 is berekend. Adinex heeft verder geconcludeerd dat de sterkte van de draadeinden maatgevend is bij een indraaidiepte kleiner dan 14,2 mm, dat bij een grotere indraaidiepte de sterkte van de barrierstijl maatgevend is en dat bij een indraaidiepte van de draadeinden van meer dan 14,2 mm de constructie voldoet aan het Bouwbesluit 2003.
6.5. In het rapport van Adinex van 15 september 2015, behorend bij het deskundigenbericht van de StAB van 17 september 2015, is over de ondersabeling en drukdiagonaal vermeld dat Arcadis de bezwijkkracht van de ondersabeling heeft berekend aan de hand van NEN 6720, nu berekening op basis van artikel 11.7.1 van NEN 6772 niet mogelijk is. Door Arcadis is een parallel getrokken met figuur 51 van NEN 6720 en is de ondersabeling als console berekend. Arcadis heeft daarbij aangenomen dat de dwarskracht van uit de voetplaat van de barrier via de bovenste draadeinden in de ondersabeling wordt geleid en via een drukdiagonaal naar de onderste draadeinden. De bezwijkkracht van de ondersabeling (dwarskracht), als onderdeel van de barrierconstructie, is vervolgens bepaald aan de hand van het toetsingscriterium voor dwarskracht volgens artikel 8.2.1 e.v. van NEN 6720.
Volgens Adinex is de redenering in het rapport van Alferink-Van Schieveen van 17 juni 2015, dat het inleiden van de krachten in de ondersabeling via de draadeinden anders verloopt dat bij figuur 51 in NEN 6720 is aangegeven, niet correct. Hoewel in figuur 51 de belasting op de console aangrijpt en in de ondersabeling bij de draadeinden aan de voorzijde, zal door de belasting vanuit de draadeinden in de ondersabeling ook een drukdiagonaal ontstaan. Wegens het ontstaan van deze drukdiagonalen is een beschouwing van de ondersabeling als console volgens figuur 51 van NEN 6720 verdedigbaar. De drukdiagonalen zijn door Arcadis vervolgens correct slechts berekend over het oppervlak van de draadeinden dat de drukdiagonalen activeert en hieruit is op correcte wijze volgens artikel 8.2.3.1 van NEN 6720 de uiterste opneembare schuifspanning en de opneembare dwarskracht berekend, aldus Adinex.
Adinex is vervolgens tot de conclusie gekomen dat, indien drukdiagonalen in de ondersabeling worden aangenomen/geactiveerd, de belastingen vanuit de drukdiagonalen ook (via de draadeinden en de onderplaat) dienen te worden afgedragen naar het brugdek. Zoals Alferink-Van Schieveen terecht heeft opgemerkt, heeft Arcadis dit niet berekend in het rapport van 29 januari 2014. Arcadis heeft deze omissie evenwel in het rapport van 20 augustus 2014 gerepareerd. In dat rapport heeft Arcadis gekozen voor een andere, meer geavanceerde, benadering wat de sterkte van de stijlen van de barrier en de sterkte van de verbinding tussen de stijlen en het brugdek betreft. De door Arcadis gekozen niet lineaire eindige-elementenmodel is toegestaan volgens artikel 7.2.1 van NEN 6720, en aldus ook volgens het Bouwbesluit 2003. De stijl, voetplaat, draadeinden en de ondersabeling zijn gemodelleerd in het programma DIANA. Uit de berekening van Arcadis volgt dat de referentiestijl (met de hoogste ondersabeling en de langste stijl) een maximaal opneembare kracht kent van ongeveer 76 kN. De botsbelasting van 116,8 kN/m resulteert in een kracht op de stijlen van de barrier die varieert van 54,6 kN tot 69,8 kN, waarbij de bezwijkkracht van 75,6 kN niet wordt overschreden. De berekening van Arcadis toont aan dat de botsbelasting lager is dan de maximaal opneembare kracht en de botsbelasting door de stijlen van de barrier wordt overgedragen aan het brugdek. De berekening van 20 augustus 2014 toont daarmee aan dat wordt voldaan aan het Bouwbesluit 2003, aldus Adinex.
6.6. Adinex heeft in haar reacties van 24 november 2014 en 17 maart 2016, behorende bij de brieven van de StAB van dezelfde data, gereageerd op de zienswijzen van [appellant A] en anderen en de daarbij overgelegde rapporten van Alferink-Van Schieveen.
Zij heeft zich onder meer op het standpunt gesteld dat Arcadis de constructie heeft mogen schematiseren als een console. Volgens Adinex hebben [appellant A] en anderen hun stelling dat het inleiden van krachten in de ondersabeling tussen het brugdek en de voetplaat van de barrierstijl via de draadeinden anders verloopt dan figuur 51 van NEN 6720 niet met gegevens of bescheiden gestaafd.
Wat de door [appellant A] en anderen geuite twijfel over de data-invoer in het programma DIANA betreft, heeft Adinex opgemerkt dat weliswaar de data-invoer niet door Arcadis was bijgevoegd en derhalve niet kon worden gecontroleerd, maar dat in de door Arcadis in het rapport gegeven verantwoording van de data-invoer met betrekking tot de diverse gehanteerde interfaces in de constructie van de barrierstijl-brugdekverbinding geen aantoonbare onjuistheden zijn aangetroffen. [appellant A] en anderen noch Alferink-Van Schieveen hebben aangegeven op welke punten de verantwoording van de data-invoer onjuist zou zijn. Anders dan [appellant A] en anderen suggereren, is er geen reden om aan te nemen dat er door Arcadis andere data zijn ingevoerd dan in het rapport van 20 augustus 2014 is vermeld om een 'gewenste' uitkomst te genereren, aldus Adinex.
Adinex is voorts ingegaan op de door [appellant A] en anderen gemaakte inhoudelijke opmerkingen bij de door Arcadis uitgevoerde berekeningen over de ondersabeling en drukdiagonaal. Zij heeft hierin geen reden gezien haar conclusie, dat het bouwplan voldoet aan het Bouwbesluit 2003, te herzien.
6.7. De Afdeling ziet in hetgeen [appellant A] en anderen hebben aangevoerd geen grond voor het oordeel dat de adviezen van de StAB, die zijn gebaseerd op de rapporten van Adinex, onvoldoende zorgvuldig tot stand zijn gekomen of anderszins zodanige gebreken bevatten, dat deze niet aan haar oordeelsvorming ten grondslag mogen worden gelegd. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat [appellant A] en anderen niet hebben gemotiveerd waarom Arcadis de constructie niet heeft mogen schematiseren als een console. Zij hebben voorts onvoldoende aanknopingspunten aangevoerd voor het oordeel dat niet duidelijk is welke gegevens zijn ingevoerd in het programma DIANA en dat die gegevens onjuist zouden zijn. Voorts wordt in aanmerking genomen dat de StAB gemotiveerd is ingegaan op de inhoudelijke opmerkingen die [appellant A] en anderen hebben gemaakt bij de door Arcadis uitgevoerde berekeningen met betrekking tot de ondersabeling en drukdiagonaal en zij zich meermaals op het standpunt heeft gesteld dat in de zienswijzen geen aanleiding wordt gevonden om terug te komen van haar conclusie dat het bouwplan voldoet aan het Bouwbesluit 2003. In het door [appellant A] en anderen bij brief van 3 mei 2016 overgelegde rapport van Alferink-Van Schieveen ziet de Afdeling geen aanleiding voor een ander oordeel. De verleende vergunning gaat er weliswaar van uit dat de draadeinden 15 mm zijn ingedraaid, maar ze zijn feitelijk 22 mm ingedraaid, om de robuustheid van de constructie verder te vergroten.
Gelet op de conclusie van de StAB, dat de constructie voldoet aan het Bouwbesluit 2003, is de Afdeling van oordeel dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld, dat aannemelijk is gemaakt dat het bouwplan voldoet aan afdeling 2.1 van het Bouwbesluit 2003.
Het betoog faalt.
7. [appellant A] en anderen betogen voorts dat het college bij de besluitvorming onvoldoende aandacht heeft besteed aan de stevigheid van het glas in de schermen. Zij voeren daartoe aan dat eerder een ongeluk heeft plaatsgevonden, waarbij het glas is geknapt en bij hen in de tuin terecht is gekomen.
7.1. Het college heeft zich in het besluit op het standpunt gesteld dat de glaspanelen zijn ontworpen op hun eigen gewicht, windbelasting en een geconcentreerde statische belasting. Onder deze belastingen hoort het glas heel te blijven. Bij een impactbelasting kan het glas breken. Het oorspronkelijke ontwerp voorzag in een zogeheten PMMA-vulling dat bij impact kan versplinteren zonder bijeen gehouden te worden. Met het oog op de veiligheid is dit PMMA vervangen door gelamineerd glas, waarbij de aangebrachte folie de losse delen bijeen houdt, aldus het college.
7.2. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat het college onvoldoende aandacht heeft besteed aan de stevigheid van het glas. In het besluit is vermeld dat het oorspronkelijke glas is vervangen door glas dat is voorzien van een folie. Hierdoor zal het glas, indien het knapt, niet versplinteren.
Het betoog faalt dan ook.
8. Voor zover [appellant A] en anderen hebben gewezen op de inmiddels ontstane scheurvorming in de ondersabeling overweegt de Afdeling dat bij de berekening van de sterkte van de constructie terecht is uitgegaan van een correct aangebrachte ondersabeling. Daargelaten of de scheurvorming is ontstaan door, zoals in het rapport van Adinex is vermeld, de wijze waarop de ondersabeling onder de voetplaat van de barrierstijlen is aangebracht, dan wel, zoals [appellant A] en anderen stellen, nadien is ontstaan, geldt dat dit een handhavingskwestie is. Bij de beantwoording van de vraag of het college het gevraagde besluit heeft kunnen nemen, is wat is aangevraagd relevant, niet wat is gerealiseerd dan wel hoe het is gerealiseerd.
9. Het beroep tegen het besluit van 16 december 2014 is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, voorzitter, en mr. G.M.H. Hoogvliet en mr. B.P.M. van Ravels, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Pieters
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2016
473.