201503447/1/A1.
Datum uitspraak: 13 juli 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Bakel, gemeente Gemert-Bakel,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 20 maart 2015 in zaak nr. 14/2001 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Gemert-Bakel.
Procesverloop
Bij besluit van 2 januari 2013 heeft het college aan de gemeente Gemert-Bakel een omgevingsvergunning verleend voor het aanleggen van peilgestuurde drainage op de percelen kadastraal bekend gemeente Bakel, sectie U, nummers 188, 202, 204, 205, 444 en 203 (hierna: de percelen).
Bij besluit van 29 april 2014 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar, nadat de rechtbank bij uitspraak van 31 maart 2014 een eerder besluit op bezwaar had vernietigd, ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 maart 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 mei 2016, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. P. Fermont, werkzaam bij de gemeente, en door ir. T.H. van Wee, zijn verschenen.
Overwegingen
Nader stuk
1. Het college heeft ter zitting gesteld dat de nadere stukken van [appellant] buiten beschouwing moeten blijven, omdat zij op te korte termijn voor de zitting zijn ingediend.
De nadere stukken zijn met inachtneming van de in artikel 8:58, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht gestelde termijn ingediend. Deze stukken bevatten een nadere toelichting van de hogerberoepsgronden en een rapport van DELPHY van 11 april 2016 over de grondwaterstand op het perceel van [appellant]. Gelet op de omvang van deze stukken, alsmede de omstandigheid dat het college ter zitting voldoende in de gelegenheid is geweest op deze stukken te reageren, bestaat er geen aanleiding deze wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing te laten.
Situatie
2. Bij het in bezwaar gehandhaafde besluit van 2 januari 2013 heeft het college een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) verleend voor het aanleggen van peilgestuurde drainage, bestaande uit een netwerk van drains, verzamelleidingen en lozingsputten op de percelen van twee agrariërs.
[appellant] teelt op nabijgelegen gronden onder meer asperges. Hij vreest dat peilgestuurde drainage leidt tot een verhoging van het grondwaterpeil op zijn gronden en daardoor een negatief effect heeft op de gewassenopbrengst.
Wettelijk kader
3. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wabo, voor zover hier van belang, is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan is bepaald.
Ingevolge artikel 2.11, eerste lid, voor zover hier van belang, wordt, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b, waaromtrent regels zijn gesteld in een bestemmingsplan, de omgevingsvergunning geweigerd indien het werk of de werkzaamheid daarmee in strijd is.
Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Gemert-Bakel Buitengebied 2010" rusten op de percelen U 188, U 202, U 204, U 205 en U 444 de bestemmingen "Agrarisch", "Waarde - Archeologie", met de gebiedsaanduiding "Reconstructiewetzone - verwevingsgebied", en het perceel U 203 de bestemmingen "Water" en "Waarde - Archeologie", met de gebiedsaanduiding "Reconstructiewetzone - verwevingsgebied".
Ingevolge artikel 4.1 van de planregels van het bestemmingsplan zijn de voor "Agrarisch" aangewezen gronden bestemd voor:
1. Al dan niet bedrijfsmatig agrarisch grondgebruik inclusief tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen;
2. Behoud en/of herstel van de natuurlijke, aardkundige waarden en beeldkwaliteit, afgestemd op de kenmerken zoals aangeduid op de verbeelding en omschreven in het beeldkwaliteitsplan;
3. De gronden met deze bestemming zijn, afhankelijk van de specifieke kwaliteiten, op de verbeelding nader aangeduid als, voor zover hier van belang, "Waarde - archeologie";
(...)
5. Waterhuishoudkundige voorzieningen en waterlopen;
(...)
Ingevolge artikel 4.4 is het, onverminderd het bepaalde in 4.3, verboden op of in de 4.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, niet zijnde bouwwerkzaamheden uit te voeren:
(...)
6. Aanleggen drainage;
(...)
De genoemde werken en/of werkzaamheden slechts toelaatbaar indien:
1. Zij verband houden met de doeleinden, die aan de bestemming zijn toegekend;
2. Door het uitvoeren van deze werken of werkzaamheden direct noch indirect onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden en kwaliteiten van de desbetreffende gronden zoals omschreven in de bestemming met eventuele aanduiding, en in het beeldkwaliteitplan.
Ingevolge artikel 14.1 zijn de voor "Water" aangewezen gronden bestemd voor:
1. Waterhuishoudkundige doeleinden, met name aan- en afvoer van water;
2. Natuurontwikkeling;
(...)
Ingevolge artikel 18.1 zijn de voor "Waarde - Archeologie" aangewezen gronden, behalve voor de daar voorkomende bestemming (hoofdbestemming), bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond aanwezige archeologische waarden.
Ingevolge artikel 18.3 is het verboden op of in de in 18.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, niet zijnde bouwwerkzaamheden, uit te voeren over een oppervlakte van meer dan 100 m² en een diepte van meer dan 40 cm:
(...)
6. Aanleggen van drainage;
(...)
De werken en/of werkzaamheden genoemd in 18.3 zijn slechts toelaatbaar indien uit een door burgemeester en wethouders goedgekeurd archeologisch onderzoek blijkt dat er geen sprake is van een onevenredige aantasting van archeologische waarden.
Bespreking hoger beroep
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de aanleg van peilgestuurde drainage op de percelen onevenredige afbreuk doet aan de waarden en kwaliteiten van de desbetreffende gronden. Volgens hem worden de voor deze gronden kenmerkende wijstverschijnselen, anders dan de rechtbank heeft overwogen, juist onevenredig aangetast. Verder betoogt [appellant] dat het college bij de vergunningverlening geen of onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn belangen. Hij voert in dit verband aan dat peilgestuurde drainage leidt tot een verhoging van de grondwaterstand op zijn perceel en dat dit een negatieve invloed heeft op de gewassenteelt. Ter adstructie van deze stelling heeft hij het rapport van DELPHY overgelegd.
4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 24 september 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3514) volgt uit de artikelen 2.1, eerste lid, aanhef en onder b, en 2.11, eerste lid, van de Wabo dat indien een omgevingsvergunning voor de aanleg van werken op grond van een bestemmingsplan is vereist, deze wordt geweigerd indien de aanleg in strijd is met de regels van dat bestemmingsplan. Uit dit stelsel vloeit voort dat geen ruimte bestaat om een omgevingsvergunning op andere gronden te weigeren. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de aanleg van peilgestuurde drainage past binnen de doeleindenomschrijving in artikel 4.1, onder 5, van de planregels, nu het een waterhuishoudkundige voorziening is. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd wordt verder geen grond gevonden voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college zich op het standpunt mocht stellen dat door de aanleg van peilgestuurde drainage direct of indirect geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden en kwaliteiten van de desbetreffende gronden, als bedoeld in artikel 4.4 van de planregels. De rechtbank heeft terecht van belang geacht dat de aan te leggen peilgestuurde drainage de Peelrandbreuk, waar wijst voorkomt, niet doorkruist, maar op ruime afstand daarvan wordt aangelegd. [appellant] heeft verder niet aannemelijk heeft gemaakt dat de wijstverschijnselen op de percelen door de aanleg onevenredig zullen worden aangetast.
De door [appellant] gestelde nadelige gevolgen van de aanleg van peilgestuurde drainage voor de grondwaterstand op zijn perceel heeft het college terecht niet betrokken bij de beslissing op de aanvraag om de omgevingsvergunning, nu de artikelen 4.4 en 18.3 van de planregels geen ruimte bieden om bij de beslissing op de aanvraag rekening te houden met de gevolgen die de aanleg van peilgestuurde drainage heeft voor andere percelen dan de percelen waarop het drainagesysteem wordt aangelegd. Aan het door [appellant] overgelegde rapport van DELPHY, waarin wordt ingegaan op de grondwaterstand op zijn perceel en de gevolgen daarvan voor zijn aspergeteelt, komt dan ook geen betekenis toe.
Gezien het vorenoverwogene heeft de rechtbank terecht overwogen dat de aanleg van peilgestuurde drainage op de percelen niet in strijd is met de planregels van het bestemmingsplan. Het college kon de gevraagde omgevingsvergunning derhalve niet weigeren. De Afdeling ziet gelet hierop geen aanleiding om, zoals [appellant] heeft verzocht, de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening tot deskundige te benoemen voor het instellen van een onderzoek naar de grondwaterstijging op zijn perceel.
Het betoog faalt.
5. Het betoog van [appellant] dat onvoldoende is ingegaan op hetgeen hij naar voren heeft gebracht en de van belang zijnde regelgeving faalt reeds omdat hij niet concreet heeft gemaakt waarop onvoldoende zou zijn ingegaan.
Conclusie
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
Proceskosten
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, griffier.
w.g. Steendijk w.g. Van Driel
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2016
414-784.