201600135/1/R2.
Datum uitspraak: 13 juli 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te Zegveld, gemeente Woerden,
en
het college van burgemeester en wethouders van Woerden,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 23 juli 2014, kenmerk 14U.13525, heeft het college [appellanten] niet ontvangen in hun verzoek om de aanduiding "c", die op de plankaart van het bestemmingsplan "Landelijk Gebied Woerden, Kamerik, Zegveld" is toegekend aan het perceel [locatie] te Zegveld, te verwijderen.
Bij besluit van 9 december 2014, kenmerk U-22322, heeft het college het hiertegen door [appellanten] gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij de rechtbank Midden-Nederland beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 9 december 2015 heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard te beslissen op het beroep. De rechtbank heeft het beroep ter behandeling doorgezonden naar de Afdeling.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 juni 2016, waar [appellant A], en [appellant B], die als advocaat ook [appellant A] bijstaat, en het college, vertegenwoordigd door mr. S. de Rijke en B. Belali, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellanten] hebben het gemeentebestuur van Woerden verzocht om de aanduiding "c" (cultuurhistorisch waardevol bijgebouw), die op de plankaart van het bestemmingsplan "Landelijk Gebied Woerden, Kamerik, Zegveld" is toegekend aan een bijgebouw op het perceel [locatie] te Zegveld, te verwijderen. Volgens [appellanten] berust de toekenning van de aanduiding "c" aan het bijgebouw in het bestemmingsplan op een fout omdat het gebouw geen cultuurhistorische waarde heeft. Ze stellen dat zij als gevolg van de bij de aanduiding "c" behorende ruimere gebruiksmogelijkheden van het gebouw volgens het bestemmingsplan verkeersoverlast ervaren en dat natuurwaarden worden aangetast.
2. [appellanten] betogen dat het college hun verzoek ten onrechte heeft aangemerkt als een verzoek om gebruik te maken van de wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan om de cultuurhistorische status van het gebouw te veranderen en ten onrechte heeft geoordeeld dat zij geen belanghebbenden zijn bij een zodanig verzoek. Zij stellen dat de wjzigingsbevoegdheid alleen bedoeld is om de status van een gebouw aan te passen aan gewijzigde omstandigheden. In dit geval is volgens hen reeds in het bestemmingsplan abusievelijk aan het gebouw de aanduiding "c" toegekend en zijn ruimere gebruiksmogelijkheden opgenomen. Hun verzoek was bedoeld om het bestemmingsplan zelf te herzien door middel van een besluit van de gemeenteraad teneinde een kennelijke fout te herstellen. Zij stellen een belang te hebben bij dit verzoek omdat zij op korte afstand wonen van het betreffende perceel en overlast ondervinden van het recreatief gebruik van het bijgebouw en de daarmee gepaard gaande verkeersaantrekkende werking.
2.1. Volgens de beslissing op bezwaar is het college op grond van artikel 35, lid 35.8, van de planvoorschriften het bevoegd gezag voor het toevoegen of verwijderen van de aanduiding "c" op de plankaart. [appellanten] zijn niet-ontvankelijk in hun bezwaren tegen het besluit van 23 juli 2014, omdat zij geen eigenaar of gebruiker zijn van het betreffende gebouw en hun belangen niet rechtstreeks bij dat besluit zijn betrokken, aldus de beslissing op bezwaar.
2.2. Ingevolge artikel 35, lid 35.8, van de planvoorschriften van voormeld bestemmingsplan (Wijzigingsbevoegdheid status gebouw) is het college van burgemeester en wethouders bevoegd, met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 33, 34, 35, 36 en 37, de plankaart zodanig te wijzigen, dat de aanduiding "rijksmonument", "gemeentelijk monument", "karakteristiek hoofdgebouw" of "cultuurhistorisch waardevol bijgebouw" aan de plankaart wordt toegevoegd dan wel wordt verwijderd, voor zover de Commissie Monumenten en Cultuurlandschap positief respectievelijk negatief beslist over de waarde van het gebouw.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.3. Door [appellanten] niet-ontvankelijk te verklaren in hun bezwaren tegen het besluit van 23 juli 2014 miskent het college dat zij een belang hebben bij een beslissing op hun bezwaren en reeds daarom ontvankelijk zijn. Voor zover het college met de niet-ontvankelijkverklaring heeft bedoeld om vast te houden aan het standpunt in het besluit van 23 juli 2014 dat [appellanten] niet kunnen worden ontvangen in hun verzoek om toepassing te geven aan de wijzigingsbevoegdheid omdat zij daarbij geen belanghebbende zijn overweegt de Afdeling als volgt.
In hun bezwaarschrift stellen [appellanten] uitdrukkelijk dat hun verzoek is gericht op een partiële herziening van het bestemmingsplan en niet is bedoeld als een verzoek om toepassing te geven aan de in artikel 35, lid 35.8, van de planvoorschriften van voormeld plan bedoelde wijzigingsbevoegdheid. Zij stellen een rechtstreeks belang te hebben bij hun verzoek tot heroverweging van de cultuurhistorische aanduiding en de verruimde gebruiksmogelijkheden van het gebouw, omdat zij op korte afstand daarvan wonen en hun woongenot als gevolg van die gebruiksmogelijkheden wordt aangetast. [appellanten] hebben er in bezwaar en beroep verder op gewezen dat het bijgebouw opnieuw is opgetrokken en hun recent is gebleken dat het gebouw niet voorkomt op de inventarisatie van cultuurhistorische gebouwen in het kader van het zogeheten Belvedere project dat ten grondslag lag aan het bestemmingsplan maar niet met het ontwerp daarvan ter inzage heeft gelegen.
Gezien de duiding van het verzoek in het bezwaarschrift had het college dat verzoek naar het oordeel van de Afdeling moeten aanmerken als een verzoek om een partiële herziening van het bestemmingsplan wat betreft de bestemming van het bijgebouw en de daarbij behorende gebruiksmogelijkheden op het perceel. Zoals het college heeft erkend wonen [appellanten] op korte afstand van dat perceel. Gelet hierop en nu niet is uitgesloten dat zij door de verruimde gebruiksmogelijkheden die horen bij de cultuurhistorische aanduiding gevolgen van dit plandeel kunnen ondervinden, hebben zij een rechtstreeks belang bij hun verzoek. Het college heeft dat miskend. De beslissing op bezwaar, waarbij is geoordeeld dat [appellanten] geen rechtstreeks belanghebbenden zijn, is gelet op het voorgaande genomen in strijd met artikel 1:2 van de Awb.
Het betoog slaagt.
3. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De Afdeling zal met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb het bezwaar tegen het besluit van 23 juli 2014, waarbij het verzoek buiten behandeling is gelaten, gegrond verklaren, dat besluit herroepen en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
Gelet op het voorgaande dient het college het verzoek opnieuw in behandeling te nemen.
4. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Woerden van 9 december 2014,
kenmerk U-22322;
III. verklaart het door [appellant A] en [appellant B] ingediende bezwaar tegen het besluit van 23 juli 2014, kenmerk 14U.13525, gegrond;
IV. herroept het besluit van 23 juli 2014, kenmerk 14U.13525;
V. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
VI. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Woerden aan [appellant A] en [appellant B] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. D.J.C. van den Broek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, griffier.
w.g. Van den Broek w.g. Boermans
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2016
429.