201503088/1/V2.
Datum uitspraak: 4 juli 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg (hierna: de rechtbank), van 2 april 2015 in zaken nrs. 15/6327 en 15/6328 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 25 maart 2015 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij mondelinge uitspraak van 2 april 2015 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.C.M. van der Mark, advocaat te Goes, heeft een verweerschrift ingediend.
De vreemdeling en de staatssecretaris hebben nadere stukken ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De vreemdeling, afkomstig uit Somalië, is bij besluit van 7 oktober 2014 in het bezit gesteld van een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv). Op 18 januari 2015 is hij, op zijn reis naar Nederland, in België aangehouden en in vreemdelingenbewaring gesteld. De vreemdeling is vervolgens overgedragen aan Nederland. Uit de uit België afkomstige stukken blijkt dat de Belgische autoriteiten twijfelen aan de op het paspoort vermelde leeftijd van de vreemdeling. Voorts heeft de vreemdeling volgens de Belgische autoriteiten verklaard dat hij in 1978 is geboren, twee keer is getrouwd en elf kinderen heeft. De vreemdeling ontkent dergelijke verklaringen te hebben afgelegd. Aan de afwijzing van de asielaanvraag heeft de staatssecretaris ten grondslag gelegd dat de vreemdeling onjuiste informatie heeft verstrekt over zijn identiteit, in het bijzonder over de leeftijd. Hij baseert zijn oordeel onder meer op de uit België afkomstige stukken.
2. De staatssecretaris klaagt in de enige grief onder meer dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat de vreemdeling onjuiste informatie heeft verstrekt over zijn leeftijd. Hiertoe voert de staatssecretaris aan dat de vreemdeling tijdens zijn mvv-procedure en bij zijn asielaanvraag in Nederland heeft verklaard dat hij in 1996 is geboren en ongehuwd is. In België heeft hij echter verklaard dat hij in 1978 is geboren, twee keer is getrouwd en kinderen heeft. De staatssecretaris verwijst hiertoe naar een memo van de liaisonambtenaar Dublin van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: de IND) bij de Dienst Vreemdelingenzaken in België van 27 januari 2015 (hierna: de memo van 27 januari 2015), de beslissing tot weigering van binnenkomst met terugdrijving of terugleiding tot aan de grens van de Belgische Dienst Vreemdelingenzaken van 4 februari 2015 (hierna: de beslissing van 4 februari 2015) en de door België bij Nederland ingediende claim (hierna: de Dublinclaim). Voorts is van belang dat de vreemdeling in Nederland zowel door de IND als door de Vreemdelingenpolitie als meerderjarig is geschouwd, aldus de staatssecretaris.
2.1. Uit de hiervoor onder 2. genoemde, door de staatssecretaris aan het besluit van 25 maart 2015 ten grondslag gelegde stukken die betrekking hebben op toegangsweigering in België en de Dublinclaim blijkt dat aan de vreemdeling de toegang tot België is geweigerd omdat zijn uiterlijk niet overeenkwam met zijn leeftijd volgens het paspoort. Hij zag er veel ouder uit dan de leeftijd vermeld in zijn reisdocument, te weten 18 jaar. Hij had een volwassen uiterlijk. Uit de memo van 27 januari 2015 blijkt dat de vreemdeling tegen de Belgische autoriteiten heeft verklaard 36 jaar oud te zijn. In de Dublinclaim en de beslissing van 4 februari 2015 hebben de Belgische autoriteiten 1 januari 1978 als geboortedatum vermeld. In de Dublinclaim staat tevens dat de vreemdeling verklaard heeft te zijn geboren in 1978. Daarin zijn voorts de namen van de twee echtgenotes van de vreemdeling vermeld en de personalia van zijn elf kinderen. Gelet op deze gedetailleerde verklaringen is de enkele ontkenning van de vreemdeling dat hij deze verklaringen heeft afgelegd onvoldoende om niet daarvan uit te gaan. Om die reden bestaat geen aanleiding voor twijfel aan de door de Belgische autoriteiten verstrekte informatie. De staatssecretaris heeft zich dan ook deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat de vreemdeling onjuiste informatie heeft verstrekt over zijn leeftijd. De grief slaagt.
3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Hetgeen voor het overige in het hogerberoepschrift is aangevoerd, behoeft geen bespreking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit van 25 maart 2015 toetsen in het licht van de daartegen door de vreemdeling in eerste aanleg voorgedragen beroepsgronden, voor zover deze, na hetgeen hiervoor is overwogen, nog bespreking behoeven.
4. De vreemdeling heeft in beroep aangevoerd dat hij bij terugkeer naar Mogadishu, wegens zijn terugkeer uit het westen en gelet op de slechte veiligheidssituatie, een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.1. De in de beroepsgrond opgeworpen rechtsvraag heeft de Afdeling bij uitspraak van 22 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1168, beantwoord. Uit de overwegingen van die uitspraak vloeit voort dat de beroepsgrond faalt. 5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 2 april 2015 in zaak nr. 15/6327;
III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. G. van der Wiel en mr. J.J. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Yildiz, griffier.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Yildiz
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2016
594.