ECLI:NL:RVS:2016:2008

Raad van State

Datum uitspraak
20 juli 2016
Publicatiedatum
20 juli 2016
Zaaknummer
201506137/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.J.J.M. Pans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen omgevingsvergunning voor bed & breakfast in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Baarle-Nassau, dat op 11 juli 2013 een omgevingsvergunning heeft verleend aan [appellant sub 2A] voor het wijzigen van een zijgevel van een gebouw en het gebruik van de eerste verdieping als bed & breakfast. Dit besluit was in strijd met het bestemmingsplan. Na bezwaar van [appellant sub 1] heeft het college op 11 maart 2014 het besluit herroepen voor het onderdeel parkeren, maar het overige in stand gelaten. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft op 15 juni 2015 het beroep van [appellant sub 1] gegrond verklaard en het besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten. Tegen deze uitspraak heeft [appellant sub 1] hoger beroep ingesteld, terwijl [appellant sub 2] voorwaardelijk incidenteel hoger beroep heeft ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 24 juni 2016 behandeld. De rechtbank had overwogen dat het college in redelijkheid ontheffing voor het parkeren kon verlenen, omdat er op het perceel achttien parkeerplaatsen aanwezig zijn en er voor de bed & breakfast één extra parkeerplaats nodig is. [appellant sub 1] betoogde dat het college niet in redelijkheid ontheffing had kunnen verlenen, omdat het niet mogelijk zou zijn om achttien parkeerplaatsen te realiseren die voldoen aan de normen. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank terecht had overwogen dat het college in redelijkheid ontheffing had kunnen verlenen en dat het hoger beroep van [appellant sub 1] ongegrond was. Het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep van [appellant sub 2] verviel daarmee.

De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201506137/1/A1.
Datum uitspraak: 20 juli 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellant sub 1], wonend te Ulicoten, gemeente Baarle-Nassau,
2. [appellant sub 2A] en [appellante sub 2B], wonend te Ulicoten, gemeente Baarle-Nassau (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 2]),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 15 juni 2015 in zaak nr. 14/2448 in het geding tussen:
[appellant sub 1],
en
het college van burgemeester en wethouders van Baarle-Nassau.
Procesverloop
Bij besluit van 11 juli 2013 heeft het college aan [appellant sub 2A] een omgevingsvergunning voor bouwen verleend voor het wijzigen van een zijgevel van de eerste verdieping van een gebouw aan de [locatie 1] te Ulicoten (hierna: het perceel) en voor het gebruik van de eerste verdieping van dit gebouw als bed & breakfast in strijd met het bestemmingsplan.
Bij besluit, verzonden op 11 maart 2014, heeft het college het door [appellant sub 1] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 11 juli 2013 herroepen wat betreft het onderdeel parkeren. Het college heeft het besluit van 11 juli 2013 voor het overige in stand gelaten. Bij het besluit, verzonden op 11 maart 2014, heeft het college alsnog ontheffing verleend voor het parkeren.
Bij tussenuitspraak van 18 december 2014 heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld om het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek in het besluit, verzonden op 11 maart 2014, te herstellen met inachtneming van hetgeen in de tussenuitspraak is overwogen. De tussenuitspraak is aangehecht.
Bij brief, verzonden op 28 januari 2015, heeft het college de motivering van het besluit, verzonden op 11 maart 2014, aangevuld.
Bij uitspraak van 15 juni 2015 heeft de rechtbank het door [appellant sub 1] ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit, verzonden op 11 maart 2014, vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant sub 1] hoger beroep ingesteld.
[appellant sub 2] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 1] heeft een zienswijze over het incidenteel hoger beroep naar voren gebracht.
[appellant sub 2] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 juni 2016, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. G.G. Kranendonk en H. de Jong, [appellant sub 2], vertegenwoordigd door H.J.M. Marcus, en het college, vertegenwoordigd door mr. A.J.H. Keijsers, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant sub 2A] wil op de eerste verdieping van het gebouw op het perceel een bed & breakfast realiseren. Op de begane grond van het gebouw exploiteert hij reeds een eetcafé en een kapsalon. Naast het gebouw, aan de [locatie 2], is een aannemersbedrijf met een machinale timmerwerkplaats aanwezig. Dit bedrijf wordt geëxploiteerd door [appellant sub 1].
Rechtbankuitspraak
2. De rechtbank heeft het besluit, verzonden op 11 maart 2014, vernietigd en de rechtsgevolgen daarvan in stand gelaten. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat, voor zover hier van belang, het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat op het perceel achttien parkeerplaatsen aanwezig zijn en dat als gevolg van het voorgenomen gebruik van het gebouw als bed & breakfast op basis van de Nota Parkeernormen 2011 voorzien dient te worden in één extra parkeerplaats. Volgens de rechtbank heeft het college voor het parkeren in redelijkheid ontheffing kunnen verlenen krachtens artikel 2.5.30, vierde lid, van de Bouwverordening Baarle-Nassau 2012 (hierna: de Bouwverordening).
3. Het hoger beroep ziet uitsluitend op het oordeel van de rechtbank om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.
Wettelijk kader
4. Ingevolge artikel 2.5.30, eerste lid, van de Bouwverordening moet, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Deze ruimte mag niet overbemeten zijn, gelet op het gebruik of de bewoning van het gebouw, waarbij rekening moet worden gehouden met de eventuele bereikbaarheid per openbaar vervoer.
Ingevolge het vierde lid kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste en het derde lid:
a. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
b. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
Hoger beroep [appellant sub 1]
5. [appellant sub 1] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet in redelijkheid ontheffing voor het parkeren als bedoeld in artikel 2.5.30 van de Bouwverordening heeft kunnen verlenen, nu, anders dan waar de rechtbank van uit is gegaan, het niet mogelijk is om op het perceel achttien parkeerplaatsen te realiseren die voldoen aan de afmetingen en benodigde manoeuvreerruimte als gesteld in de Nota Parkeernomen 2011, aldus [appellant sub 1].
6.1 Het college heeft ten aanzien van de toepassing van artikel 2.5.30 van de Bouwverordening beleid opgesteld. Dit beleid is neergelegd in de Nota Parkeernormen 2011. Het college is er van uitgegaan dat voor de bedrijfsvoering op het perceel, bestaande uit het eetcafé, de kapsalon en de bed & breakfast, in totaal negentien parkeerplaatsen nodig zijn. Volgens het college zijn op het perceel reeds achttien parkeerplaatsen gerealiseerd en is ten behoeve van het realiseren van de bed & breakfast een extra parkeerplaats nodig. Het college heeft voor het parkeren ten behoeve van het bouwplan ontheffing verleend, omdat deze parkeerplaats niet kan worden gerealiseerd op het perceel.
Uit de bouwtekeningen blijkt dat in de bed & breakfast slechts één logeergelegenheid gerealiseerd wordt. Niet in geschil is dat volgens bijlage 1 bij de Nota Parkeernormen 2011 daarom voorzien dient te worden in één extra parkeerplaats. De achttien overige parkeerplaatsen waar het college bij zijn afweging van is uitgegaan, dienen om te voorzien in de bestaande parkeerbehoefte van de op de begane grond van het gebouw aanwezige kapsalon en eetcafé. Zoals de Afdeling echter eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld de uitspraak van 27 januari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:133) dient bij de beantwoording van de vraag of voorzien wordt in voldoende parkeermogelijkheden alleen rekening te worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van de realisering van het bouwplan. Een (eventueel) reeds bestaand tekort mag in beginsel buiten beschouwing worden gelaten. [appellant sub 1] heeft geen omstandigheden aangevoerd op grond waarvan geoordeeld moet worden dat in dit geval een uitzondering geldt. De vraag of het mogelijk is achttien parkeerplaatsen op het perceel te realiseren die voldoen aan de normen uit de Nota Parkeernomen 2011, is voor de beantwoording van de vraag of ten behoeve van de bed & breakfast is voorzien in voldoende parkeerruimte dan ook niet relevant.
Voor zover [appellant sub 1] betoogt dat het college niet in redelijkheid ontheffing voor het parkeren heeft kunnen verlenen omdat er in de openbare ruimte niet genoeg parkeerplaatsen beschikbaar zijn, overweegt de Afdeling als volgt. [appellant sub 1] heeft ter zitting foto’s getoond waarop te zien was dat auto’s op dan wel ter hoogte van zijn oprit stonden geparkeerd, waardoor het gebruik van de oprit werd belemmerd dan wel onmogelijk gemaakt. Het college heeft gesteld dat deze auto’s foutief geparkeerd stonden.
Wat ook zij van deze geparkeerde auto’s, geen grond bestaat voor het oordeel dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat in de directe omgeving van het perceel, waar aan twee zijden van de weg geparkeerd mag worden, voldoende parkeerplaatsen beschikbaar zijn om te voldoen aan de parkeerbehoefte ten behoeve van de realisering van het bouwplan.
Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college in redelijkheid ontheffing voor het parkeren heeft kunnen verlenen.
Het betoog faalt.
Voorwaardelijk incidenteel hoger beroep [appellant sub 2]
7. [appellant sub 2] heeft incidenteel hoger beroep ingesteld onder de voorwaarde dat het betoog van [appellant sub 1] dat er niet genoeg parkeergelegenheid is op het perceel, slaagt. Nu het hoger beroep van [appellant sub 1], gelet op het voorgaande, ongegrond zal worden verklaard, is deze voorwaarde niet vervuld en is het incidenteel hoger beroep van [appellant sub 2] vervallen. Aan een inhoudelijke bespreking ervan kan derhalve niet worden toegekomen.
Conclusie en proceskosten
8. Het hoger beroep van [appellant sub 1] is ongegrond. Het door [appellant sub 2] ingestelde voorwaardelijk incidenteel hoger beroep is daarmee vervallen. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. R.J.J.M. Pans, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, griffier.
w.g. Pans w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2016
163-811.