201509338/1/R4.
Datum uitspraak: 20 juli 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:
[appellant], wonend te Nootdorp, gemeente Pijnacker-Nootdorp,
en
de raad van de gemeente Pijnacker-Nootdorp,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 29 oktober 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "Nootdorp-Zuid" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 juni 2016, waar de raad, vertegenwoordigd door R. van den Bosch, werkzaam bij de gemeente, is verschenen. Voorts is ter zitting de stichting Stichting Wooninitiatief Nootdorp (hierna: de stichting), vertegenwoordigd door ir. G.J. Metselaar, gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1. De raad wil een perceel op de hoek van de Pinksterbloem en de Zonnedauw in Nootdorp herontwikkelen. Voorheen was op dit perceel een woonwagenkamp gevestigd. Nu is het hoekperceel ingericht als grasveld. De raad heeft in verband met de door hem gewenste herontwikkeling eenieder uitgenodigd om initiatieven daarvoor naar voren te brengen. Zowel [appellant] als de stichting hebben van deze gelegenheid gebruik gemaakt. [appellant] heeft voorgesteld een vijf- of zestal patiowoningen op het perceel te realiseren. De stichting heeft voorgesteld een kleinschalige woonvoorziening voor jongvolwassenen met een verstandelijke beperking te realiseren. De raad heeft geen medewerking willen verlenen aan het initiatief van [appellant], maar wel aan dat van de stichting.
2. Het plan actualiseert de planologische regeling voor de woonwijken ‘Achter het Raadhuis’ en ‘Hoogeveen’, ten zuiden van de dorpskern van Nootdorp. Hoewel het plan grotendeels conserverend van aard is, maakt het een aantal nieuwe ontwikkelingen mogelijk, waaronder het initiatief van de stichting.
3. [appellant] woont aan de [locatie], schuin tegenover het hoekperceel in kwestie, op een afstand van ongeveer 20 m. Hij is het er niet mee eens dat het initiatief van de stichting mogelijk wordt gemaakt in plaats van zijn eigen initiatief.
Omvang van het beroep
4. De Afdeling begrijpt het beroep zo dat het is gericht tegen het plandeel met de bestemming "Wonen" en de aanduidingen "bouwvlak", "gestapeld" en "maximum aantal wooneenheden = 14" voor het perceel op de hoek van de Pinksterbloem en de Zonnedauw.
Toetsingskader
5. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Ruimtelijke aanvaardbaarheid van patiowoningen
6. [appellant] betoogt dat het plan ten onrechte niet de door hem gewenste patiowoningen mogelijk maakt.
6.1. De raad dient bij de keuze van een bestemming en bijbehorende bestemmingsregels een afweging te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen. Gelet op de nota van zienswijzen heeft de raad rekening gehouden met het alternatief van [appellant] voor de herontwikkeling van het hoekperceel, maar heeft hij de door [appellant] geopperde aaneengebouwde patiowoningen om milieutechnische redenen niet in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening geacht.
6.2. De raad heeft voor de beoordeling van de aanvaardbaarheid van een nieuwe ontwikkeling op het hoekperceel aansluiting gezocht bij de brochure van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten 2009 (hierna: de VNG-brochure). Naast het hoekperceel bevindt zich een autobedrijf met onder meer een werkplaats en een plaatwerkerij. Voor een dergelijk autobedrijf zijn in de VNG-brochure richtafstanden van 30 m en 100 m opgenomen voor het aspect geluid. Omdat niet aan deze richtafstanden kan worden voldaan, heeft de raad de geluidsituatie ter plaatse laten onderzoeken. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport "Akoestisch onderzoek bouwplan starterswoningen Zonnedauw" van Ardea acoustics & consult van 7 januari 2015 dat aan het plan ten grondslag ligt. Uit het rapport volgt dat de geluidsituatie op het hoekperceel aanvaardbaar zal zijn, indien de nieuwbouw op een afstand van 14 m tot het naastgelegen bedrijfsperceel wordt gesitueerd en er een scherm van 5 m hoog tussen deze nieuwbouw en het bedrijfsperceel wordt opgericht. Dienovereenkomstig heeft de raad het bouwvlak op een afstand van 14 m tot het bedrijfsperceel gesitueerd. Dit bouwvlak is te klein om de door [appellant] gewenste patiowoningen mogelijk te maken. Volgens de raad is het gelet op de geluidsituatie niet in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening om het bouwvlak te vergroten, omdat in dat geval de afstand van de nieuwbouw tot het autobedrijf kleiner wordt dan 14 m. De Afdeling acht dit standpunt niet onredelijk. Gelet hierop, en nu [appellant] zijn stelling dat de patiowoningen zodanig op het perceel kunnen worden gesitueerd dat deze zich verdragen met het autobedrijf niet nader heeft onderbouwd, faalt het betoog.
Gelijkheidsbeginsel
7. [appellant] betoogt dat uit de beantwoording van zowel zijn inspraakreactie als zijn zienswijze, moet worden afgeleid dat de raad een woonfunctie op het perceel in het geheel niet mogelijk acht. Dat de raad desondanks aan het initiatief van de stichting wel en aan zijn initiatief geen medewerking heeft willen verlenen, is volgens [appellant] in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
7.1. Anders dan [appellant] stelt, volgt uit de nota van inspraak en de zienswijzennota niet dat de raad woningbouw op het perceel in het geheel onaanvaardbaar acht. De raad heeft gesteld dat de aaneen gebouwde woningen die [appellant] wenst te realiseren, te dicht op het naastgelegen autobedrijf zijn geprojecteerd. Dit is volgens de raad niet het geval bij de gestapelde woningen die de stichting wenst te realiseren. De gestapelde woningen kunnen immers op het voorste gedeelte van het hoekperceel worden gerealiseerd, terwijl de aaneen gebouwde woningen een groter perceelgedeelte zullen beslaan. Volgens de raad verschillen de initiatieven in zoverre dus van elkaar. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen sprake is van gelijke gevallen. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het plan in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft vastgesteld. Het betoog faalt.
Verkeer en parkeren
8. [appellant] vreest dat de extra verkeersbewegingen vanwege het initiatief van de stichting tot verkeersonveilige situaties zullen leiden.
8.1. Het is aannemelijk dat het aantal verkeersbewegingen op de Zonnedauw en de Pinksterbloem zal toenemen als gevolg van de ruimtelijke ontwikkeling die het plan voor het perceel op de hoek van deze twee wegen mogelijk maakt. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat het om maximaal 70 tot 80 extra verkeersbewegingen per etmaal zal gaan. Volgens de raad beschikt de wijkontsluitingsweg de Pinksterbloem over voldoende capaciteit om deze extra verkeersbewegingen af te wikkelen. [appellant] heeft dit niet bestreden. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de verkeerssituatie vanwege deze ruimtelijke ontwikkeling zo onveilig zal zijn, dat moet worden geoordeeld dat de raad deze ruimtelijke ontwikkeling om die reden niet in redelijkheid mogelijk had kunnen maken. Het betoog faalt.
9. [appellant] betoogt dat de parkeerbehoefte vanwege het initiatief van de stichting onvoldoende kan worden gelenigd in de openbare ruimte, omdat er niet voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein kunnen worden gerealiseerd.
9.1. In artikel 11, lid 11.1, van de planregels staat dat de voor "Wonen" aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, met inbegrip van beroep aan huis.
9.2. Volgens de raad zijn er voor het initiatief van de stichting maximaal 9 nieuwe parkeerplaatsen nodig. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat parkeren op eigen terrein dient plaats te vinden en dat het perceel hiervoor voldoende ruimte biedt. Hoewel de Afdeling dit laatste aannemelijk acht omdat het perceelgedeelte dat niet is voorzien van de aanduiding bouwvlak ongeveer 300 m² groot is, staat artikel 11, lid 11.1, van de planregels parkeervoorzieningen binnen de bestemming "Wonen" niet toe. Dit artikellid staat voor het perceel in kwestie dus in de weg aan parkeren op eigen terrein. Ter zitting heeft de raad erkend dat dit een omissie betreft. Het plan is in zoverre in strijd met de bij de voorbereiding van een besluit te betrachten zorgvuldigheid genomen. Het betoog slaagt.
Waardedaling woningen
10. [appellant] betoogt dat de woningen in de directe nabijheid van het hoekperceel in waarde zullen dalen, indien het initiatief van de stichting wordt gerealiseerd.
10.1. Wat de eventueel nadelige invloed van de beoogde woonvoorziening op de waarde van de nabij het hoekperceel gelegen woningen betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan. Het betoog faalt.
Conclusie
11. Voor zover voor het perceel op de hoek van de Zonnedauw en de Pinksterbloem in artikel 11, lid 11.1, van de planregels niet is opgenomen dat de voor "Wonen" aangewezen gronden mede zijn bestemd voor bijbehorende parkeervoorzieningen, is het bestreden besluit, wat betreft lid 11.1, genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb.
Opdracht
12. De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beslechting van het geschil aanleiding de raad op de voet van artikel 8:51d van de Awb op te dragen het in overweging 9.2 geconstateerde gebrek in het bestreden besluit binnen de hierna te noemen termijn te herstellen. De raad dient daartoe met inachtneming van overweging 9.2:
- voor het perceel op de hoek van de Zonnedauw en de Pinksterbloem aan artikel 11, lid 11.1, van de planregels toe te voegen dat de voor "Wonen" aangewezen gronden mede zijn bestemd voor bijbehorende parkeervoorzieningen;
- de wijziging van het bestreden besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken, en
- de Afdeling en partijen de uitkomst mede te delen.
Bij de voorbereiding van het besluit tot wijziging hoeft afdeling 3.4 van de Awb niet opnieuw te worden toegepast.
Uitleg van deze uitspraak
13. De beroepsgrond over parkeren slaagt. De Afdeling past op dit punt de zogenoemde bestuurlijke lus toe. Dit betekent dat de Afdeling de raad opdraagt het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen binnen de in de beslissing genoemde termijn. Met deze tussenuitspraak is de procedure bij de Afdeling nog niet beëindigd. De raad moet eerst nog het door de Afdeling geconstateerde gebrek herstellen. Daarna zal de Afdeling einduitspraak doen, waarmee de procedure bij de Afdeling tot een einde komt.
Proceskosten
14. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en de vergoeding van het betaalde griffierecht.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
draagt de raad van de gemeente Pijnacker-Nootdorp op om binnen 20 weken na de verzending van deze tussenuitspraak met inachtneming van overweging 9.2:
- voor het perceel op de hoek van de Zonnedauw en de Pinksterbloem aan artikel 11, lid 11.1, van de planregels toe te voegen dat de voor "Wonen" aangewezen gronden mede zijn bestemd voor bijbehorende parkeervoorzieningen.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Postma, griffier.
w.g. Hoekstra w.g. Postma
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2016
539-813.