ECLI:NL:RVS:2016:2029

Raad van State

Datum uitspraak
20 juli 2016
Publicatiedatum
20 juli 2016
Zaaknummer
201504583/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. Kramer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep huurtoeslag en terugvordering voorschotten door Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 29 april 2015. De Belastingdienst/Toeslagen had bij besluit van 4 december 2013 de huurtoeslag van [appellant] over 2009 op nihil vastgesteld en € 3.601,00 aan uitbetaalde voorschotten teruggevorderd. De rechtbank had het beroep van [appellant] gegrond verklaard, het besluit van 3 oktober 2014 vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 11 januari 2016. [appellant] was in persoon aanwezig, terwijl de Belastingdienst/Toeslagen werd vertegenwoordigd door mr. J.G.C. van de Werken. De rechtbank had geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen de hoorplicht had geschonden, maar dat de berekening van de huurtoeslag op basis van de door de voorzitter van de huurcommissie vastgestelde maximale rekenhuur terecht was.

In hoger beroep betoogde [appellant] dat hij niet op de hoogte was van de beslissing van de huurcommissie en dat hij daardoor niet de juiste keuze kon maken. De Raad van State oordeelde echter dat [appellant] niet aannemelijk had gemaakt dat de relevante documenten niet aan hem waren verzonden. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag correct had berekend.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201504583/1/A2.
Datum uitspraak: 20 juli 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Alphen aan den Rijn,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 29 april 2015 in zaak nr. 14/10413 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 4 december 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag aan [appellant] over 2009 op nihil vastgesteld en € 3.601,00 aan uitbetaalde voorschotten teruggevorderd.
Bij besluit van 3 oktober 2014, aangevuld bij besluit van 15 januari 2015, heeft de Belastingdienst/Toeslagen, voor zover thans nog van belang, het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 april 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 3 oktober 2014 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 januari 2016, waar [appellant], in persoon, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. J.G.C. van de Werken, werkzaam aldaar, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Op 8 juni 2008 heeft [appellant] huurtoeslag aangevraagd voor een woning op het adres [locatie] te Leiden. Bij besluit van 23 december 2008 heeft de Belastingdienst/Toeslagen voor dat adres op basis van de door [appellant] opgegeven huurprijs van € 585,00 per maand een voorschot huurtoeslag over 2009 verstrekt voor een bedrag van € 3.598,00. Bij besluit van 9 september 2009 is dit voorschot herzien naar € 3.601,00.
2. Op verzoek van de Belastingdienst/Toeslagen heeft de voorzitter van de huurcommissie een verklaring, met dagtekening 9 april 2009, opgesteld. In die verklaring is vermeld dat bij het woonobject [locatie] te Leiden een maximale rekenhuur van € 260,33 per maand behoort en dat de op 1 januari 2008 betaalde huurprijs van € 575,00 per maand boven deze maximale huurprijsgrens ligt.
Bij brief van 10 april 2009 heeft de huurcommissie [appellant] ervan op de hoogte gebracht dat zij bij een te hoge huurprijs automatisch een procedure start om de huurprijs te beoordelen en de huurder hiervoor een legesvoorschot van € 11,00 aan de Staat is verschuldigd. Nadat de huurcommissie dit legesvoorschot niet van [appellant] had ontvangen, heeft de voorzitter van de huurcommissie geconcludeerd dat hij kennelijk geen belang stelt in een beoordeling van de huurprijs. De voorzitter van de huurcommissie heeft om die reden bij uitspraak van 19 mei 2009 bepaald dat er geen beoordeling van de overeengekomen huurprijs plaatsvindt.
3. Aan het besluit van 3 oktober 2014, voor zover thans nog van belang, heeft de Belastingdienst/Toeslagen ten grondslag gelegd dat hij bij de vaststelling van de huurtoeslag over 2009 de door de voorzitter van de huurcommissie in de verklaring van 9 april 2009 vastgestelde maximale rekenhuur van € 260,33 per maand heeft gehanteerd.
4. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen de hoorplicht heeft geschonden, waarna zij het beroep om die reden gegrond heeft verklaard en het besluit van 3 oktober 2014 heeft vernietigd.
De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen terecht de huurtoeslag heeft berekend aan de hand van de door de voorzitter van de huurcommissie vastgestelde maximale rekenhuur. Om die reden heeft zij de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit op bezwaar in stand gelaten.
5. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag terecht aan de hand van de door de voorzitter van de huurcommissie vastgestelde rekenhuur heeft berekend. Volgens [appellant] heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat het voor zijn risico en rekening komt dat hij aan de procedure bij de huurcommissie geen gevolg heeft gegeven. Daartoe voert hij aan dat hij de beslissing van de voorzitter van de huurcommissie van 9 april 2009 niet heeft ontvangen. Doordat hij die essentiële informatie niet heeft ontvangen, kon hij niet de juiste keuze maken toen hij een verzoek kreeg van de huurcommissie voor het voldoen van legeskosten. Hij was in de veronderstelling dat het niet voldoen van de legeskosten geen consequenties voor hem had, terwijl hij door de verhuurder uit huis gezet zou worden als hij met het onderzoek had ingestemd.
5.1. Uit artikel 5, tweede lid, van de Wet op de huurtoeslag respectievelijk artikel 20, vijfde lid, van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte volgt dat de verklaring van de voorzitter van de huurcommissie over de redelijk te achten huurprijs dan wel een afschrift van de voorzittersuitspraak aan de huurder wordt gezonden.
[appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de verklaring van de voorzitter van de huurcommissie van 9 april 2009 en de uitspraak van 19 mei 2009 van de voorzitter van de huurcommissie, die beide aan hem zijn geadresseerd, niet aan hem zijn verzonden. Daarbij moet bovendien in aanmerking worden genomen dat de uitspraak van 19 mei 2009 aangetekend is verzonden.
Voorts heeft [appellant] ter zitting erkend dat hij de brief van 10 april 2009 van de huurcommissie, waarin is vermeld dat bij een te hoge huurprijs automatisch een procedure start om de hoogte van de huurprijs te beoordelen en hij om die reden € 11,00 aan legesvoorschot aan de Staat is verschuldigd, heeft ontvangen. Zeker indien hij - naar hij stelt - de verklaring van 9 april 2009 niet heeft ontvangen, had hij in de brief van 10 april 2009 aanleiding moeten zien om bij de huurcommissie informatie in te winnen over de achtergrond en strekking van die brief. Dat hij de consequenties van het niet betalen van de legeskosten niet kon overzien, had reden temeer moeten zijn om zich nader te laten informeren. Dat hij dat niet heeft gedaan, mede omdat hij de huurprijs niet te hoog vond en hij de relatie met zijn verhuurder niet wilde verstoren, dient dan ook, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, voor zijn risico en rekening te komen.
De rechtbank is aldus terecht tot de slotsom gekomen dat de Belastingdienst/Toeslagen bij de berekening van de vaststelling van de huurtoeslag over 2009 terecht de door de voorzitter van de huurcommissie vastgestelde rekenhuur heeft gehanteerd.
Het betoog faalt.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J. Kramer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Rijsdijk, griffier.
w.g. Kramer w.g. Rijsdijk
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2016
705.