201600398/1/R4.
Datum uitspraak: 27 juli 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Voorburg, gemeente Leidschendam-Voorburg,
2. [appellant sub 2], wonend te Voorburg, gemeente Leidschendam-Voorburg,
3. [appellant sub 3], wonend te Voorburg, gemeente Leidschendam-Voorburg,
appellanten,
en
1. de raad van de gemeente Leidschendam-Voorburg,
2. het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg,
verweerders.
Procesverloop
Bij besluit van 15 december 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "Rustoord (gewijzigd)" vastgesteld.
Bij besluit van 18 december 2015 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten bouwen, uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, in gebruik nemen van een bouwwerk, maken of veranderen van een uitweg en vellen van een houtopstand.
Tegen deze besluiten hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] beroep ingesteld.
De raad en het college hebben een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben nadere stukken ingediend.
De stichting Stichting WoonInvest heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 juni 2016, waar [appellant sub 1], [appellant sub 2], vertegenwoordigd door [gemachtigde], de raad en het college, vertegenwoordigd door D. van Berlo, R. Frijlink, B. Ligthart, E. van der Horst en A. Kampschuur, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting verschenen de stichting WoonInvest, vertegenwoordigd door B.M. van Tiggelen en ir. E.P. van Es, de stichting Stichting Woonzorgcentra Haaglanden, vertegenwoordigd door ir. C. Koekkoek, en de Diaconie van de protestantse gemeente Voorburg, vertegenwoordigd door L. Cosman. Deze drie belanghebbenden zijn ter zitting bijgestaan door mr. R.C. van Wamel, advocaat te Bergen op Zoom.
Overwegingen
Inleiding
1. Samen met de stichting Woonzorgcentra Haaglanden en de Diaconie van Voorburg, wil de stichting WoonInvest een woonzorgcomplex en een appartementencomplex realiseren aan de Raadhuisstraat 2, te Voorburg. Voorheen was op deze locatie in de oude dorpskern van Voorburg het verzorgingshuis Rustoord gevestigd. Dit verzorgingshuis is inmiddels gesloopt.
2. Om de herontwikkeling van Rustoord mogelijk te maken heeft de raad reeds bij besluit van 16 september 2014 het bestemmingsplan "Rustoord" vastgesteld. Verder heeft het college ten behoeve van deze ontwikkeling bij besluit van 28 oktober 2014 een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten bouwen, uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, in gebruik nemen van een bouwwerk, maken of veranderen van een uitweg en vellen van een houtopstand.
3. Bij uitspraak van 7 oktober 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3114, heeft de Afdeling deze besluiten vernietigd, omdat het bestemmingsplan "Rustoord" in strijd met artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) was vastgesteld. In deze uitspraak heeft de Afdeling overwogen dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen afzien van het opnemen van een voorwaardelijke verplichting om te waarborgen dat de noodzakelijke groenvoorziening wordt aangelegd en in stand wordt gehouden. De raad had gesteld dat een dergelijke groenvoorziening nodig is om te voorkomen dat koplampen van auto’s die de voorziene ondergrondse parkeergarage verlaten in de appartementen aan de Raadhuisstraat schijnen. Omdat het vernietigde bestemmingsplan het toetsingskader vormde voor de omgevingsvergunning, heeft de Afdeling eveneens het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning vernietigd. De Afdeling heeft de raad in deze uitspraak opgedragen een nieuw besluit te nemen en daarbij een passende planregeling te treffen voor de aanleg en de instandhouding van de door de raad beoogde groenvoorziening. 4. Met de bestreden besluiten die in deze procedure ter beoordeling voorliggen, beogen de raad en het college aan deze opdracht van de Afdeling te voldoen. De besluiten zijn derhalve genomen ter reparatie van het gebrek in het eerdere besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan "Rustoord". Het bestemmingsplan en de omgevingsvergunning zijn wederom gecoördineerd voorbereid. Hierbij is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) niet opnieuw toegepast, zoals gelet op rechtsoverweging 23 van de vorige uitspraak over Rustoord ook niet hoefde te gebeuren.
5. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] waren ook appellanten in de vorige zaak over Rustoord. Zij wonen in een appartementencomplex aan de Raadhuisstraat. Hun appartementen bevinden zich tegenover de voorziene ondergrondse parkeergarage. De planregeling voor een groenvoorziening, waarop de opdracht van de Afdeling betrekking had, dient ter voorkoming van lichthinder in hun appartementen.
6. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] zijn het nog steeds niet eens met de besluitvorming voor de herontwikkeling van Rustoord en komen daarom wederom in beroep.
Opzet van deze uitspraak
7. Hieronder zal de Afdeling eerst kort de inhoud van de bestreden besluiten weergeven (8-8.2). Vervolgens zal de Afdeling de beroepen tegen het bestemmingsplan beoordelen (10-17). Daarna komen de beroepen tegen de omgevingsvergunning aan bod (18-20). Deze uitspraak eindigt met een conclusie (21) en de beslissing.
Inhoud van de bestreden besluiten
8. De bestreden besluiten zijn niet wezenlijk anders dan de besluiten die de Afdeling bij voormelde uitspraak van 7 oktober 2015 heeft vernietigd. Ter voldoening aan de opdracht van de Afdeling bevatten het bestemmingsplan "Rustoord (gewijzigd)" en de omgevingsvergunning wel een aantal aanvullingen.
8.1. Wat betreft het bestemmingsplan gaat het om de volgende aanvullingen:
- ter plaatse van de gronden met de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" is op de verbeelding de aanduiding "specifieke vorm van groen - lichtwerende voorziening" toegekend;
- artikel 1, lid 1.22, van de planregels bepaalt dat onder een begroeid scherm wordt verstaan enige constructie gericht op het voorkomen van lichtinval, begroeid met winterharde en groenblijvende beplanting;
- artikel 5, lid 5.1.1, aanhef en onder d, bepaalt dat de voor "Verkeer - Verblijfsgebied" aangewezen gronden mede zijn bestemd voor een begroeid scherm ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van groen - lichtwerende voorziening";
- lid 5.2.2, aanhef en onder b, bepaalt dat een begroeid scherm met een minimale hoogte van 3,15 m en een maximale hoogte van 3,50 m is toegestaan ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van groen - lichtwerende voorziening". Verder bepaalt dit lid dat de lengte van het scherm minimaal 6 m bedraagt en dat het scherm in ieder geval recht voor de uitgang van de parkeergarage dient te worden gesitueerd;
- artikel 12, lid 12.1.1, bepaalt dat tot gebruik in strijd met de aanduiding "overige zone - parkeergarage ondergronds" in ieder geval wordt gerekend het in gebruik nemen van de ondergrondse parkeergarage als bedoeld in lid 12.1 zonder te voldoen aan de volgende voorwaarden:
a. in samenhang met de realisatie en de instandhouding van een lichtwerende voorziening in de vorm van een begroeid scherm, ter voorkoming van het inschijnen van koplampen van uitrijdende voertuigen in het tegenovergelegen appartementengebouw aan de Raadhuisstraat;
b. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van groen - lichtwerende voorziening" dient een begroeid scherm te worden geplaatst. Het scherm dient in ieder geval direct voor de uitgang van de parkeergarage te worden gesitueerd;
c. de beplanting, zoals bedoeld onder a, dient in stand te blijven zolang er lichtoverlast kan ontstaan van uit de parkeergarage rijdende voertuigen naar het tegenovergelegen appartementengebouw;
d. de beplanting, zoals bedoeld onder a, dient gekozen te worden in overleg met de landschapsdeskundige van de gemeente.
8.2. Wat betreft de omgevingsvergunning gaat het om de volgende aanvulling. Aan de activiteit bouwen is de voorwaarde (sub e) verbonden dat het niet is toegestaan om de parkeergarage in gebruik te nemen alvorens de lichtwerende voorziening overeenkomstig lid 12.1.1. en lid 5.2.2 van het bestemmingsplan Rustoord is gerealiseerd.
Het bestemmingsplan
Omvang van het beroep
9. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] kunnen zich niet verenigen met de aanduidingen "specifieke vorm van groen - lichtwerende voorziening" en "overige zone - parkeergarage ondergronds".
Toetsingskader
10. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Bouwhoogte
11. [appellant sub 2] en [appellant sub 3] betogen dat de planregels een lichtwerend scherm met een hoogte van 3,15 m niet toestaan.
11.1. Artikel 3 (Groen), lid 3.2.2, van de planregels bepaalt dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer mag bedragen dan aangegeven in artikel 9.
Artikel 5 (Verkeer - Verblijfsgebied), lid 5.2.2, aanhef en onder b, bepaalt dat een begroeid scherm met een minimale hoogte van 3,15 m en een maximale hoogte van 3,50 m is toegestaan ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van groen - lichtwerende voorziening"
Artikel 9 (algemene bouwregels), lid 9.1, bepaalt dat de toelaatbare bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, - tenzij in de regels anders is bepaald - ten hoogste mag bedragen:
[zie de tabel in de bijlage onder deze uitspraak]
11.2. Voor zover [appellant sub 2] en [appellant sub 3] hebben gewezen op artikel 3, lid 3.2.2, van de planregels overweegt de Afdeling dat deze bepaling geldt voor de gronden met de bestemming "Groen". Voor de gronden waarop het scherm is voorzien geldt echter de bestemming "Verkeer - Verblijfgebied", zodat niet dat artikellid, maar artikel 5, lid 5.2.2, aanhef en onder b, op deze gronden van toepassing is. [appellant sub 2] en [appellant sub 3] hebben verder naar voren gebracht dat de algemene regels in artikel 9, lid 9.1, uitsluitend maximale bouwhoogten kleiner dan 3,15 m toestaan voor bouwwerken geen gebouwen zijnde. Vanwege de in lid 9.1 opgenomen zinsnede ‘tenzij in de regels anders is bepaald’ blijkt uit deze bepaling echter ook dat de aldaar opgenomen maximale bouwhoogten niet gelden indien voor dergelijke bouwwerken in andere planregels afwijkende bouwhoogten zijn opgenomen. Lid 5.2.2 staat een begroeid scherm met een hoogte van minimaal 3,15 m en maximaal 3,50 m toe ter plaatse van de aanduiding voor de lichtwerende voorziening. Deze bepaling maakt een scherm met een hoogte van 3,15 m in afwijking van lid 9.1 dus mogelijk. De betogen falen.
Zichtlijn
12. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] betogen dat het voorziene scherm in strijd met het Ruimtelijk kader de zichtlijn aantast die loopt vanaf de Raadhuisstraat naar Park Vreugd en Rust. [appellant sub 2] wijst in dit verband ook op paragraaf 4.2.1 van de plantoelichting waarin staat dat de zichtlijn visueel open moet zijn.
12.1. De raad stelt dat het voorziene scherm niet in strijd is met het Ruimtelijk kader, omdat dit scherm het zicht vanuit de Raadhuisstraat op het park nauwelijks belemmert.
12.2. In hoofdstuk 5 van het Ruimtelijk kader staat dat de relatie van de oude kern van Voorburg met de Vliet en Park Vreugd en Rust belangrijk is. Ten behoeve van die relatie dient er volgens het Ruimtelijk kader onder meer een zichtlijn aanwezig te zijn vanaf de Raadhuisstraat naar het park.
In het plan is aan de zijkant van de Raadhuisstraat en evenwijdig aan de rijbaan een lichtwerend scherm voorzien. De Afdeling stelt vast dat de breedte van de aanduiding voor het lichtwerende scherm ongeveer eenderde bedraagt van de breedte van het plandeel met de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" ter plaatse van de Raadhuisstraat. Gelet hierop acht de Afdeling aannemelijk dat in de Raadhuisstraat, zoals de raad in zijn verweerschrift en ter zitting naar voren heeft gebracht, voldoende langs het scherm kan worden gekeken richting het park Vreugd en Rust. De Afdeling is gelet hierop van oordeel dat het voorziene scherm niet in de weg staat aan een zichtlijn vanaf de Raadhuisstraat naar het park als bedoeld in het Ruimtelijk kader. Het voorziene scherm is derhalve niet in strijd met het Ruimtelijk kader. De betogen falen. Overigens gaat de opmerking in de plantoelichting waarnaar [appellant sub 2] verwijst niet over een zichtlijn vanaf de Raadhuisstraat naar het park, maar over een andere zichtlijn vanaf de Raadhuisstraat naar het kanaal de Vliet.
Lichthinder
13. [appellant sub 2] vreest dat het voorziene scherm onvoldoende zal voorkomen dat koplampen van auto’s die de ondergrondse parkeergarage verlaten in haar appartement schijnen.
13.1. Het plan voorziet in een lichtwerende voorziening van minimaal 3,15 m hoog en minimaal 6 m lang. Uit artikel 12, lid 12.1.1, van de planregels volgt dat de ondergrondse parkeergarage niet in gebruik mag worden genomen voordat een begroeid scherm ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van groen - lichtwerende voorziening" is geplaatst en dat dit scherm in stand moet worden gehouden. Naar het oordeel van de Afdeling wordt hiermee voldoende gewaarborgd dat een lichtwerende voorziening wordt opgericht en in stand wordt gehouden. [appellant sub 2] heeft niet aangegeven waarom deze planregeling volgens haar ontoereikend zou zijn. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat voormelde planregeling onvoldoende waarborgt dat lichthinder vanwege inschijnende koplampen wordt tegengegaan. Het betoog faalt.
Bomen
14. [appellant sub 2] heeft betoogd dat de wortels van twee bestaande bomen aan de Raadhuisstraat zullen worden beschadigd door de plaatsing van het beton van de lichtwerende voorziening. Dit bezwaar heeft geen betrekking op het plan zelf, maar op de uitvoering daarvan. Uitvoeringsaspecten kunnen in deze procedure niet aan de orde komen. Deze beroepsgrond moet om deze reden buiten beschouwing blijven. Het betoog faalt.
Verkeersveiligheid
15. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat het voorziene scherm tot verkeersonveilige situaties zal leiden.
15.1. De raad heeft gesteld dat het voorziene scherm niet zal leiden tot verslechtering van de verkeersveiligheid. In verband hiermee heeft de raad toegelicht dat het scherm zodanig zal worden geplaatst dat er bij het uitrijden van de parkeergarage zicht bestaat op het verkeer in de Raadhuisstraat vanuit beide richtingen. Niet is gebleken dat het scherm gelet op de aanduiding daarvoor in het plan niet zodanig kan worden gesitueerd dat het geen verkeersonveilige situaties oplevert. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het voorziene scherm niet leidt tot een onaanvaardbare verkeerssituatie. Het betoog faalt.
16. In verband met hun beroepsgrond over verkeersveiligheid voeren [appellant sub 1] en [appellant sub 2] verder argumenten aan over de inrichting van de ondergrondse parkeergarage en de Raadhuisstraat.
16.1. Zoals de Afdeling reeds eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 8 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1115, kan niet worden aanvaard dat, behoudens het geval dat een wijziging in het besluit of een verandering van omstandigheden daartoe aanleiding geeft, een appellant in een beroep tegen een nieuw besluit dat is genomen na de vernietiging van een eerder besluit, nieuwe argumenten zou kunnen aanvoeren ten einde te bewerkstellingen dat de rechter terugkomt van een in de eerste uitspraak als definitief bedoelde verwerping van een beroepsgrond. Een andere opvatting zou op onaanvaardbare wijze afbreuk doen aan de rechtszekerheid van andere partijen in een procedure als deze. 16.2. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben de in rechtsoverweging 16 omschreven op de verkeersveiligheid betrekking hebbende argumenten niet aangevoerd tegen het oorspronkelijke besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan "Rustoord". De Afdeling oordeelde in het kader van het beroep tegen dat besluit in haar uitspraak van 7 oktober 2015 dat het betoog over de verkeerssituatie faalt. Nu voor wat betreft de inrichting van de ondergrondse parkeergarage en de Raadhuisstraat en de gevolgen daarvan voor de verkeersveiligheid niet is gebleken van een wijziging in het besluit of van een verandering van omstandigheden die aanleiding geeft voor het aanvoeren van nieuwe argumenten terzake, kunnen deze nieuwe argumenten in deze procedure niet aan de orde komen. Het betoog faalt.
Eerste tussenconclusie
17. Gelet op het voorgaande zijn de beroepen tegen het bestemmingsplan ongegrond.
De omgevingsvergunning
Lichtwerend scherm
18. [appellant sub 1] en [appellant sub 3] betogen dat het lichtwerend scherm niet passend is in de omgeving. [appellant sub 3] voert in dit verband aan dat ten onrechte is gekozen voor een frame van bouwmateriaal dat in beton moet worden geplaatst en niet voor een natuurlijke afscherming van bestaande bomen met extra aan te planten groen.
18.1. De Afdeling begrijpt het zo dat [appellant sub 1] en [appellant sub 3] betogen dat de omgevingsvergunning in strijd met redelijke eisen van welstand is verleend.
18.2. De welstandscommissie heeft het definitieve ontwerp van het lichtwerende scherm positief beoordeeld en in overeenstemming geacht met redelijke eisen van welstand. [appellant sub 1] en [appellant sub 3] hebben geen feiten of omstandigheden aangedragen op grond waarvan moet worden geoordeeld dat het college niet in redelijkheid het advies van de welstandscommissie heeft kunnen volgen. Dat zijzelf een andere vormgeving van het lichtwerende scherm prefereren is daarvoor niet voldoende. De betogen falen.
Locatie van de intercom
19. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat de locatie van een intercominstallatie ten behoeve van de voorziene ondergrondse garage ten onrechte niet op de bouwtekeningen is aangegeven.
19.1. Het realiseren van een intercominstallatie ten behoeve van de ondergrondse parkeergarage maakt geen onderdeel uit van de bouwaanvraag. Gelet hierop behoeft de locatie van een intercominstallatie ook niet te worden weergegeven op de bouwtekening. Het betoog faalt.
Tweede tussenconclusie
20. Gelet op het voorgaande zijn de beroepen tegen de omgevingsvergunning ongegrond.
Conclusie
21. De beroepen zijn ongegrond.
Proceskosten
22. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Postma, griffier.
w.g. Hoekstra w.g. Postma
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2016
539-813.
Tabel 11.1