201504993/1/A3.
Datum uitspraak: 27 juli 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Wervershoof, gemeente Medemblik,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 13 mei 2015 in zaak nr. 14/1 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van dijkgraaf en heemraden van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.
Procesverloop
Bij besluit van 28 juni 2011 heeft het college [appellant] onder aanzegging van een dwangsom gelast de rijbaan van de Onderdijk te Wervershoof bij de bocht ter hoogte van [locatie] in oude staat en breedte te herstellen.
Bij besluit van 19 november 2013 heeft het college het door [partij] gemaakte bezwaar gegrond verklaard en de last gewijzigd, in die zin dat [appellant] de weg dient te herstellen met 1,10 m, zulks in overeenstemming met de bij het besluit gevoegde reconstructietekening van 5 november 2013.
Bij uitspraak van 13 mei 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
[partij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Bij besluit van 12 augustus 2015 heeft het college [appellant] onder aanzegging van bestuursdwang gelast de rijbaan van de Onderdijk ter hoogte van [locatie] te verbreden met 1,10 m in de bocht en 21 cm buiten de bocht, zulks in overeenstemming met de tekening van 5 november 2013.
[appellant] heeft een reactie op dit besluit ingediend. Voorts heeft [appellant] nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 mei 2016, waar [appellant], bijgestaan door mr. J.J. de Boer, advocaat te Hoorn, en W. Keijzer, werkzaam onder de naam Advies- en constructiebureau Keijzer, en het college, vertegenwoordigd door P. Horsmeijer, werkzaam bij het hoogheemraadschap, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [partij], vertegenwoordigd door haar [vennoot], bijgestaan door mr. S. Grasboer, advocaat te Alkmaar, als belanghebbende gehoord.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft [appellant] een nader stuk ingediend.
[partij] heeft een reactie op dit stuk ingediend.
Met toestemming van partijen is een nadere zitting achterwege gelaten, waarna de Afdeling het onderzoek heeft gesloten.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] woont op het adres [locatie] te Wervershoof. Achter zijn woning bevindt zich een recreatiepark, dat wordt geëxploiteerd door [partij]. Tussen de woning van [appellant] en de naastgelegen woning bevindt zich de toegangsweg tot het recreatiepark. De Onderdijk is - in elk geval voor zover van belang voor dit geschil - in beheer en eigendom bij het hoogheemraadschap. In oktober 2009 hebben het hoogheemraadschap en [appellant] een gebruiksovereenkomst gesloten, waarmee het hoogheemraadschap een strook grond aan de voorzijde van de woning van [appellant] aan hem in gebruik heeft gegeven voor gebruik als tuingrond.
2. In juli 2010 heeft [appellant] ter hoogte van de bocht aan het begin van de toegangsweg een gedeelte van de asfaltverharding afgezaagd en verwijderd en naast de asfaltverharding een erfafscheiding geplaatst. [partij] heeft het college verzocht om handhavend op te treden. Zij stelt dat de toegangsweg is versmald en dat het recreatiepark daardoor minder goed bereikbaar is.
De besluiten van het college
3. Bij het besluit van 28 juni 2011 heeft het college [appellant] gelast de rijbaan van de Onderdijk bij de bocht ter hoogte van [locatie] in oude staat en breedte te herstellen. Nadien heeft het college de last gepreciseerd door te bepalen dat [appellant] in overeenstemming met een tekening van 25 september 2012 moet handelen. Op die tekening is onder meer aangeduid dat de weg ter plaatse van de bocht naar de toegangsweg met 40 cm moet worden verbreed.
4. Naar aanleiding van het door [partij] gemaakte bezwaar is opnieuw beoordeeld met hoeveel centimeter de weg dient te worden verbreed om uit te komen op de staat en breedte van vóór de door [appellant] uitgevoerde versmalling. Bij het besluit van 19 november 2013 is de last gewijzigd, in die zin dat [appellant] de weg dient te herstellen met 1,10 m in plaats van met 40 cm, zulks in overeenstemming met de bij het besluit gevoegde reconstructietekening van 5 november 2013.
De aangevallen uitspraak
5. Hangende het door [appellant] tegen het besluit van 19 november 2013 ingestelde beroep heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld om de opgelegde last nader te onderbouwen. Het college heeft in een brief van 17 juli 2014 uiteengezet hoe de last tot stand is gekomen. Mede op grond van deze nadere onderbouwing heeft de rechtbank geoordeeld dat het college voldoende zorgvuldig onderzoek heeft verricht en dat er geen aanleiding is voor twijfel aan de juistheid van de door het college vastgestelde afstand van 1,10 m, zodat de opgelegde last in stand kan blijven.
Procesbelang en toepassing van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)
6. Ambtshalve overweegt de Afdeling als volgt.
6.1. Het besluit van 12 augustus 2015 is genomen naar aanleiding van een nieuw verzoek om handhaving van [partij]. Dit besluit kan niet worden aangemerkt als een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van een eerder in deze procedure genomen besluit. Het is derhalve geen besluit als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, gelezen in verbinding met artikel 6:24 van die wet. Dit besluit is daarom niet van rechtswege onderwerp van dit geding. De gronden die [appellant] tegen dit besluit heeft aangevoerd, dienen te worden aangemerkt als bezwaar tegen dat besluit, waarop het college alsnog een besluit dient te nemen.
6.2. Ingevolge artikel 5:35 van de Awb verjaart de bevoegdheid tot invordering van een verbeurde dwangsom, in afwijking van artikel 4:104, door verloop van een jaar na de dag waarop zij is verbeurd.
6.3. [appellant] diende, na verlenging van de begunstigingstermijn door het college, vóór 1 maart 2014 aan de bij het besluit van 19 november 2013 bepaalde last onder dwangsom te voldoen. Gebleken is dat hij dit niet heeft gedaan en dat het college na 1 maart 2014 niet tot invordering van de verbeurde dwangsom is overgegaan. Nu sinds het einde van de begunstigingstermijn meer dan een jaar is verlopen, is het college op grond van artikel 5:35 van de Awb niet langer bevoegd om tot invordering van de dwangsom over te gaan. In beginsel heeft [appellant] dan ook geen belang bij inhoudelijke beoordeling van zijn hoger beroep. Nu de aan [appellant] bij het besluit van 12 augustus 2015 opgelegde last gelijk is aan de last die in het besluit van 19 november 2013 is opgenomen, ziet de Afdeling evenwel aanleiding om dat belang niettemin aanwezig te achten.
Beoordeling van het hoger beroep
7. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat niet in geschil is dat hij de weg heeft versmald en dat het college daarom bevoegd was om handhavend op te treden. Hij stelt de weg niet te hebben versmald, maar slechts naast het asfalt een hek te hebben geplaatst. Daartoe zijn slechts stukken asfalt uit de grond verwijderd en is de rand van de weg ingesneden, aldus [appellant].
7.1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wegenverordening Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 2013 (hierna: Wegenverordening) is het verboden zonder daartoe strekkende vergunning van het dagelijks bestuur gebruik te maken van een weg anders dan waartoe de weg is bestemd door daarin, daarop, daarboven of daaronder:
a. werkzaamheden te verrichten;
b. werken te maken, te plaatsen, te wijzigen of te (be)houden;
c. stoffen, voorwerpen of dieren te brengen, te hebben of te (be)houden.
7.2. [appellant] heeft gedurende de procedure steeds erkend dat hij een gedeelte van de asfaltverharding van de Onderdijk heeft verwijderd. Zijn stelling dat hij daarbij de weg niet heeft versmald, is ongeloofwaardig. In het dossier bevinden zich foto's waarop de door [appellant] verrichte werkzaamheden en de daardoor ontstane situatie te zien zijn. Op die foto's is duidelijk te zien dat de weg door de werkzaamheden smaller is geworden. Voorts is op die foto's duidelijk te zien dat bij de werkzaamheden niet slechts asfalt is verwijderd dat zich in of onder de grond bevond, maar in elk geval deels ook asfalt dat onmiskenbaar tot de weg behoorde. Derhalve heeft [appellant] werkzaamheden verricht aan die weg. Nu hij daarvoor geen vergunning had, heeft de rechtbank terecht overwogen dat hij heeft gehandeld in strijd met artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wegenverordening en dat het college bevoegd was om ter zake handhavend op te treden.
Het betoog faalt.
8. Voorts betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij de weg heeft versmald zonder het hoogheemraadschap daarbij te betrekken. Hij voert aan dat hij vóór aanvang van de werkzaamheden overleg heeft gevoerd, dat het te verwijderen gedeelte is berekend, opgemeten en tweemaal gecontroleerd en dat het hoogheemraadschap akkoord is gegaan met uitvoering van de werkzaamheden.
8.1. Het college heeft de juistheid van de door [appellant] gegeven schets van de gang van zaken betwist en gesteld dat nooit toestemming is verleend voor het versmallen van de weg door [appellant]. [appellant] heeft ook slechts gesteld, maar niet - bijvoorbeeld door het overleggen van correspondentie met het hoogheemraadschap - aannemelijk gemaakt dat hij toestemming heeft gekregen voor het versmallen van de weg. Derhalve heeft de rechtbank terecht tot uitgangspunt genomen dat hij de weg zonder toestemming heeft versmald.
Het betoog faalt.
9. Voorts betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college hem mocht gelasten om de weg aan de binnenkant van de bocht met 1,10 m te verbreden. Hij voert aan dat niet duidelijk is hoe het college deze afstand heeft bepaald. Op de bij het besluit van 19 november 2013 gevoegde tekening is geen enkele gps-coördinaat weergegeven. Verder is niet gebleken dat daadwerkelijk een opmeting heeft plaatsgevonden. Indien de weg in overeenstemming met de tekening wordt verbreed, komt deze over een septic tank te liggen, terwijl de weg eerder nooit over de septic tank heeft gelegen. Voorts blijkt uit een eerder niet bekende foto, waarop de situatie vóór de versmalling te zien is, dat de door het college vastgestelde afstand niet juist kan zijn. Tot slot moet worden meegewogen dat de vaststelling van de afstand voor hem van groot belang is, nu het erg kostbaar is om het naast de weg geplaatste hek te verplaatsen, aldus [appellant].
9.1. Hangende beroep heeft het college, daartoe in de gelegenheid gesteld door de rechtbank, bij brief van 17 juli 2014 een nadere onderbouwing gegeven van de opgelegde last. In die brief heeft het college uiteengezet dat alle beschikbare (lucht)foto's, kadastrale kaarten en meetgegevens zijn gebruikt om de situatie te reconstrueren. Landmeters hebben de plaats van het door [appellant] geplaatste hekwerk en van de rand van het asfalt ingemeten. Het resultaat van de inmeting is met een dubbele rode en een zwarte lijn weergegeven op de tekening van 5 november 2013. Om de grens van de weg vóór de door [appellant] uitgevoerde versmalling te kunnen bepalen, is een luchtfoto uit 2009 gebruikt. Deze luchtfoto is vergeleken met een luchtfoto uit 2013 en met de resultaten van de inmeting. Daarbij zijn onder meer de op beide foto's zichtbare haaientanden op het wegdek als referentiepunt gebruikt. Op basis daarvan is vastgesteld dat in de bocht de afstand tussen de grens van de weg vóór versmalling en de rand van het asfalt ná versmalling 1,10 m is.
9.2. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, komt het voor rekening en risico van [appellant] dat de grens van de weg vóór versmalling niet meer exact kan worden vastgesteld. [appellant] heeft immers, naar moet worden aangenomen, zonder betrokkenheid en instemming van het college de weg versmald.
9.3. Het college heeft met de onder 9.1 weergegeven nadere onderbouwing voldoende inzichtelijk gemaakt hoe de afstand van 1,10 m is vastgesteld. Niet valt in te zien waarom het voor de beoordeling van de juistheid van die afstand noodzakelijk is dat gps-coördinaten zijn weergegeven op de tekening van 5 november 2013. [appellant] heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat het college bij het bepalen van de vroegere grens van de weg niet alle voorhanden zijnde relevante gegevens heeft gebruikt. Evenmin heeft hij aannemelijk gemaakt dat het college de vroegere grens nauwkeuriger had kunnen vaststellen dan het heeft gedaan. Er is voorts geen aanleiding om te betwijfelen dat het college de situatie ter plaatse heeft opgemeten. [appellant] heeft de weergave van de huidige situatie ook niet gemotiveerd betwist.
In beroep heeft [partij] een ruimtelijke onderbouwing van 25 april 2012 voor een projectbesluit van het college van burgemeester en wethouders van Medemblik ingebracht. Dit projectbesluit is op 14 mei 2013 genomen en maakte uitbreiding van de woning van [appellant] mogelijk. Afbeelding 12 van de ruimtelijke onderbouwing betreft een tekening van de toegangsweg naast de woning van [appellant]. Deze tekening is gebruikt bij de beoordeling van verkeersaspecten. Op deze tekening is ter plaatse van de bocht in de Onderdijk een afstand van 1,10 m tussen de bestemmingsgrens en de ingemeten grens van de rijbaanverharding weergegeven. Er is geen aanleiding om te veronderstellen dat deze afstand is gebaseerd op informatie van het hoogheemraadschap, nu het college ten tijde van het opstellen van de ruimtelijke onderbouwing en het nemen van het projectbesluit nog uitging van herstel van de weg met 40 cm. Daarmee ondersteunt deze tekening, in aanvulling op de in beroep door het college gegeven nadere onderbouwing, de juistheid van de vaststelling door het college van de afstand van 1,10 m tussen de grens van de weg vóór versmalling en de rand van het asfalt ná versmalling.
9.4. Op een tekening van 28 augustus 2014, die deel uitmaakt van een ten behoeve van deze procedure in opdracht van [appellant] opgesteld rapport, is een septic tank weergegeven in de tuin voor het huis van [appellant]. In aanmerking genomen dat het college en [partij] betwisten dat zich daar een septic tank bevindt, is de enkele aanduiding op deze tekening onvoldoende om aannemelijk gemaakt te achten dat daar daadwerkelijk een septic tank aanwezig is. Derhalve is niet aannemelijk gemaakt dat de weg na uitvoering van de last over een septic tank komt te liggen.
9.5. Uit de foto die [appellant] in hoger beroep heeft overgelegd, waarop de situatie van vóór de versmalling te zien is, kan niet worden afgeleid hoe groot toen de afstand tussen de haaientanden op de weg en de grens van de weg was. Bij vergelijking van die foto met foto's van ná de versmalling kan slechts worden vastgesteld dat de afstand tussen de haaientanden en de grens van de weg is versmald, maar daaruit kan niet worden opgemaakt dat die afstand voorheen geen 1,10 m was. De door [appellant] aangekondigde nadere rapportage die op basis van deze foto zou worden opgesteld, heeft hij niet ingediend.
9.6. Hoewel [appellant] niet heeft gespecificeerd welke kosten hij moet maken voor het verplaatsen van het hekwerk en het verbreden van de weg, kan ervan worden uitgegaan dat deze kosten niet verwaarloosbaar zijn. Mede daarom dient het door het college in het kader van de oplegging van de last verrichte onderzoek voldoende zorgvuldig te zijn. De rechtbank heeft evenwel terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het onderzoek niet voldoende zorgvuldig is verricht.
9.7. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat het college [appellant] mocht gelasten om de Onderdijk in de bocht naar de toegangsweg naar recreatiepark [partij] met 1,10 m te verbreden.
Het betoog faalt.
Slotoverwegingen
10. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. J.J. van Eck en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. H. Herweijer, griffier.
w.g. Slump
voorzitter
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2016
640.