201603733/1/R2 en 201603733/2/R2.
Datum uitspraak: 20 juli 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
[appellante], wonend te Den Dolder, gemeente Zeist,
en
de raad van de gemeente Zeist,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 29 maart 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Spoorwegonderdoorgang Den Dolder" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld. [appellante] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 4 juli 2016, waar [appellante], bijgestaan door mr. A. van Lohuizen, en de raad, vertegenwoordigd door mr. P. Schravendijk en drs. W.D. Das, beiden werkzaam bij de gemeente, bijgestaan door ir. G.G.A.M. Verhoofstad, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ProRail B.V., vertegenwoordigd door A. van Driel en S. van den Enden, als belanghebbende gehoord.
Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Overwegingen
1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2. Het plan voorziet in een onderdoorgang van de spoorbaan Utrecht- Amersfoort voor langzaam verkeer in het westen van de kern Den Dolder. [appellante] woont nabij het plangebied. Zij stelt hinder te zullen ondervinden vanwege de onderdoorgang en twijfelt aan de noodzaak en uitvoerbaarheid van het plan.
3. [appellante] stelt dat het inspraakproces voorafgaand aan en tijdens de terinzagelegging van het ontwerp van het plan een gedegen belangenafweging in de weg heeft gestaan.
3.1. Het bieden van inspraak voorafgaande aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan maakt geen deel uit van de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening neergelegde bestemmingsplanprocedure. Het niet, onvoldoende of op onjuiste wijze bieden van inspraak in deze fase heeft daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan.
[appellante] heeft haar zienswijze over het ontwerp van het plan kenbaar gemaakt. In de overwegingen die aan het vaststellingsbesluit ten grondslag liggen is deze zienswijze betrokken. Er bestaat dan ook geen grond voor het oordeel dat de gevoerde bestemmingsplanprocedure een gedegen belangenafweging in de weg heeft gestaan.
Het betoog faalt.
4. [appellante] stelt dat nut en noodzaak van het plan niet zijn aangetoond. De verwachte groei van leerlingen van de basisschool die van de tunnel gebruik gaan maken is uitgebleven omdat die school is gesloten en de meeste leerlingen zijn uitgeweken naar Bilthoven. Volgens tellingen van fietsbewegingen bij de bestaande overweg in het akoestisch onderzoek van de Omgevingsdienst regio Utrecht van augustus 2015, dat aan het plan ten grondslag ligt (hierna: het akoestisch onderzoek), neemt het aantal fietsbewegingen in de periode voor aanvang van de Brede School in Den Dolder Noord nauwelijks toe. Gelet op de geringe bijdrage van het schoolverkeer is niet aannemelijk dat de tunnel een groot aandeel zal hebben in de verbetering van de veiligheid voor de spoorwegovergang, aldus [appellante].
4.1. Volgens de zienswijzennota is de spoorwegonderdoorgang een verkeersveilig alternatief voor de bestaande spoorwegovergang op de Dolderseweg. De door [appellante] aangehaalde telling van fietsbewegingen over deze weg heeft alleen betrekking op fietsverkeer van zuidelijke naar noordelijke richting in de ochtendspits. De nieuwe onderdoorgang is niet alleen bedoeld voor de schooljeugd die gebruik maakt van de Brede School, maar ook voor langzaam verkeersdeelnemers die gebruik maken van andere voorzieningen in Den Dolder Noord, zoals een sportcomplex en een expertisecentrum. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat deze voorzieningen ondanks de sluiting van de basisschool, leiden tot veel langzaam verkeer in beide richtingen gedurende de dag en avond. De verkeerstellingen in het akoestisch onderzoek bevestigen dit. Bovendien is de verwachting dat met de nieuwe spoorwegonderdoorgang meer automobilisten gaan fietsen. De raad heeft gelet hierop nut en noodzaak voldoende onderbouwd.
Het betoog faalt.
5. [appellante] stelt dat de raad de spoorwegonderdoorgang ten onrechte heeft aangemerkt als een hoofdverkeersroute. De voor een dergelijke route vereiste aantallen fietsbewegingen volgens de richtlijnen van het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (hierna: het CROW) worden niet gehaald. Bovendien behoort een bestaande fietstunnel in Den Dolder reeds tot de hoofdverkeersroute en kan de fietstunnel voor langzaam verkeer in Bilthoven deze functie ook vervullen.
Volgens [appellante] zijn niet alle bestaande noord-zuid fietsverbindingen in Den Dolder, te weten de gelijkvloerse overgang bij het station op de Dolderseweg, de fietstunnel op de Nieuwe Dolderseweg en de fietsbrug/ecoduct De Hees in de afweging betrokken.
5.1. De spoorwegonderdoorgang maakt volgens het bestreden besluit onderdeel uit van de hoofdfietsroute in het Gemeentelijk Verkeers- en vervoersplan (hierna: GVVP) Voor een opname in het GVVP zijn de richtlijnen van het CROW niet van belang. In het GVVP zijn meerdere hoofdfietsroutes aangewezen om fietsverkeer zo goed mogelijk te faciliteren. De fietstunnel in Bilthoven kan die functie volgens de raad niet vervullen omdat deze met circa 1 km te ver weg ligt voor scholieren en sporters uit Den Dolder. De Afdeling acht dit standpunt niet onredelijk.
Anders dan [appellante] stelt, zijn alle relevante bestaande fietsverbindingen in Den Dolder in het bestreden besluit betrokken. Volgens dat besluit is de bestaande gelijkvloerse spoorwegovergang op de Dolderseweg onveilig. De tunnel aan de Nieuwe Dolderseweg ligt op 900 m van de school en andere voorzieningen en is vanwege het ontbreken van goede aansluitingen op deze voorzieningen niet geschikt en zal ook in de toekomst niet behoren tot de woonkern van Den Dolder. De fietsbrug/ecoduct De Hees ligt minstens 1,6 km oostelijk van het plangebied en daarmee volgens de raad te ver weg om een alternatief te zijn. Gelet hierop heeft de raad de alternatieve fietsverbindingen voldoende in zijn afweging betrokken.
Het betoog faalt.
6. [appellante] stelt dat er als gevolg van de tunnelverlichting lichthinder kan optreden.
6.1. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat, gelet op de afstand van 30 m van de onderdoorgang tot het perceel van [appellante] en de voorziene woonbebouwing die daar tussen komt te liggen, niet te verwachten is dat voor [appellante] onaanvaardbare lichthinder zal ontstaan. Het betoog faalt.
7. [appellante] stelt dat het akoestisch onderzoek onvolledig en onjuist is. Het galmeffect dat treinen in de tunnel veroorzaken is niet onderzocht. Daarnaast heeft de raad zich niet op het standpunt kunnen stellen dat het geluid van brommers die gebruik maken van de spoorwegonderdoorgang aanvaardbaar is omdat de hoogste piekbelasting op de bestaande woningen zou worden veroorzaakt door brommers op de bestaande Tolhuislaan. Daarbij is de raad er ten onrechte van uitgegaan dat er op deze weg meer brommers rijden dan op de bestaande overweg en daarmee in de nieuwe tunnel. Volgens [appellante] volgt uit de opgave van het aantal motorvoertuigbewegingen per etmaal in andere bestemmingsplannen dat er veel minder verkeer is op de Tolhuislaan in vergelijking met de bestaande overweg en daarmee de voorziene tunnel. Ook is volgens [appellante] in het akoestisch onderzoek de cumulatie van verschillende geluidbronnen niet onderzocht. Het standpunt van de raad dat de onderdoorgang niet leidt tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat kan dan ook volgens haar niet op het akoestisch onderzoek worden gebaseerd.
7.1. Volgens de zienswijzennota is de akoestische situatie op de onderdoorgang dezelfde als die van de huidige aarden baan. In beide situaties is sprake van een voegloos spoor gelegen in een ballastbed. In vergelijking met de huidige situatie zal er dan ook geen sprake zijn van een verslechtering van de geluidssituatie als gevolg van het rijden van treinen over de onderdoorgang. Ter zitting heeft ProRail toegelicht dat een eventueel galmeffect in de tunnel dat veroorzaakt wordt door een passerende trein niet onderzocht hoeft te worden omdat dit geluid wegvalt door het geluid van de passerende trein zelf. [appellante] heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit oordeel onjuist is.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is onderzocht of de geluidhinder van brommers door de tunnel uit een oogpunt van woon- en leefklimaat aanvaardbaar is. Daarbij is in het akoestisch onderzoek aangesloten bij de geluidniveau’s in het stappenplan uit de brochure van de Vereniging van Nederlandse Gemeente uit 2009. Volgens het onderzoek voldoet het equivalente geluidniveau ten gevolge van het brommerverkeer in de tunnel aan de richtwaarde, maar de optredende piekniveau’s overschrijden deze richtwaarde. Het is niet mogelijk de piekniveau’s te verlagen. Het aantal piekoverschrijdingen is echter beperkt en de intensiteit van gemotoriseerd langzaam verkeer is met de te verwachten 200 brommerbewegingen per etmaal gering. Bovendien zullen bij de bestaande woningen de huidige brommerbewegingen op de Tolhuislaan met een intensiteit van 255 per etmaal hogere piekniveau’s veroorzaken, omdat deze dichter bij de gevels van deze woningen rijden, aldus het onderzoek. Op grond hiervan is er volgens de raad vanuit geluidoogpunt geen sprake van onaanvaardbare gevolgen voor de woon- en leefomgeving.
Volgens verkeersgegevens uit het bestemmingsplan "Woningbouw Tolhuislaan Den Dolder", waarvan in het akoestisch onderzoek gebruik is gemaakt, is de verkeersintensiteit op de Tolhuislaan 2132 mvt/etmaal. Dit aantal is door [appellante] niet bestreden. Omdat gegevens over het aandeel van het brommerverkeer in deze intensiteit ontbreken is op basis van landelijke gegevens uit het Compendium voor de leefomgeving, opgesteld door een samenwerkingsverband van het Planbureau voor de Leefomgeving, het Centraal Bureau voor de Statistiek en de Wageningen University, een percentage van 12% gehanteerd, hetgeen leidt tot een aantal van 255 brommerbewegingen per etmaal. [appellante] heeft niet gemotiveerd waarom deze werkwijze, die volgens het verweerschrift algemeen aanvaard is, onjuist zou zijn.
[appellante] kan ook niet worden gevolgd in haar stelling dat de brommerintensiteiten op de bestaande overweg, te weten 200 per etmaal, als referentie voor de tunnel in het akoestisch onderzoek onjuist zijn berekend en hoger zullen zijn dan op de Tolhuislaan. Voor het aandeel brommers op de bestaande overweg is in het akoestisch onderzoek gebruik gemaakt van tellingen bij die overweg en rekening gehouden met een gemiddelde stijging van het brommerverkeer met 4,6% per jaar. [appellante] heeft met de enkele verwijzing naar het totaal aantal motorvoertuigbewegingen van 5400 per etmaal op deze overweg volgens een overzicht bij het op deze overweg betrekking hebbende bestemmingsplan "Den Dolder Noord 2008" niet aannemelijk gemaakt dat deze berekening onjuist is.
Anders dan [appellante] stelt, is in het akoestisch onderzoek de cumulatie met andere geluidbronnen onderzocht.
Gelet op het voorgaande heeft de raad zich met verwijzing naar het akoestisch onderzoek in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de spoorwegonderdoorgang uit oogpunt van geluid niet zal leiden tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Het betoog faalt.
8. [appellante] stelt dat nabij het plangebied de bodem verontreinigd is. Het gaat om restverontreinigingen waarvoor deels een saneringsplan moet worden opgesteld en goedgekeurd. De status daarvan is niet duidelijk. Verder ligt het plangebied in het zogeheten 100-jaarsaandachtsgebied, dat ruimtelijk beschermd is, en in een kwetsbaar intrekgebied van de Utrechtse Heuvelrug voor de waterwinning. Volgens de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 mogen functiewijzigingen in deze zones niet leiden tot een verslechtering van de kwaliteit van het grondwater. De voorziene bestemming "Verkeer" met de mogelijkheid van ondergronds bouwen werkt volgens [appellante] risico verhogend. In de watertoets in het plan zijn de gevolgen van mogelijke verspreiding van grondwaterverontreinigingen bij de uitvoering van het plan niet onderzocht, aldus [appellante].
8.1. De aanwezigheid van verontreinigingen in de bodem, de noodzaak van sanering van verontreinigde locaties en de wijze waarop deze saneringen moeten worden uitgevoerd, zijn geregeld in afzonderlijke wetgeving met eigen procedures, die thans niet ter beoordeling staan. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan met de daarin opgenomen bestemmingen niet had kunnen vaststellen indien en voor zover de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de aanwezige bodemverontreiniging aan de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan in de weg staat.
8.1.1. Volgens de plantoelichting is een bodem-, asfalt- en ballastonderzoek uitgevoerd door bureau Tauw (hierna: het bodemonderzoek). Volgens het bodemonderzoek is er in de nabijheid van het plangebied na eerdere bodemsaneringen enige restverontreiniging blijven zitten. In verband daarmee zal ten behoeve van de uitvoering van de grondwerkzaamheden voor de spoorwegonderdoorgang nog nader onderzoek plaatsvinden en wordt rekening gehouden met een eventuele saneringsopgave. Daarbij zal rekening worden gehouden met het waterwingebied en het 100- Jaarsaandachtgebied die beide op ruime afstand van het plangebied zijn gesitueerd.
Uit het bodemonderzoek volgt niet dat het plangebied zelf verontreinigd is. De raad heeft er terecht op gewezen dat voor de uitvoerbaarheid van het plan niet de haalbaarheid van de bodemsanering in de omgeving moet vast staan doch het voorkomen van verspreiding van de verontreiniging in de omgeving als gevolg van de uitvoering van het plan. Uit het bodemonderzoek volgt niet dat het plan niet kan worden uitgevoerd op een wijze zonder dat deze verontreiniging zich zal verspreiden. In hetgeen [appellante] heeft aangevoerd bestaat geen grond voor het oordeel dat deze conclusie onjuist is. De enkele constatering dat ondanks eerdere bodemsaneringen nog altijd een restverontreiniging aanwezig is, is daarvoor onvoldoende.
Gelet op het voorgaande, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de aanwezige bodemverontreiniging op voorhand niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
8.2. Ingevolge artikel 2.3, eerste lid, van de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 wordt als "Infiltratiegebied Utrechtse Heuvelrug" aangewezen het gebied waarvan de geometrische plaatsbepaling is vastgelegd in het GML-bestand en is verbeeld op de kaart Water.
Ingevolge het tweede lid bevat een ruimtelijk plan bestemmingen en regels die de grondwaterkwaliteit met het oog op de drinkwaterwinningen en de kwelstromen naar natuurgebieden beschermen bij functiewijzigingen.
Ingevolge het derde lid bevat de toelichting op een ruimtelijk plan een beschrijving van het door de gemeente te voeren beleid ter zake en de wijze waarop met het grondwaterkwaliteit rekening is gehouden.
Volgens de plantoelichting ligt het plangebied niet in het 100-jaarsaandachtsgebied, hetgeen de Afdeling ter zitting ook is gebleken, maar wel in het Infiltratiegebied Utrechtse Heuvelrug. Omdat met het plan een functiewijziging naar vooral een verkeersbestemming wordt beoogd en de aanleg van een langzaamverkeersverbinding geen activiteit is die van invloed is op de kwaliteit van het grondwater, worden hieromtrent geen problemen verwacht, aldus de plantoelichting. [appellante] heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze bevinding, in aanmerking genomen hetgeen hiervoor is overwogen over de bodemverontreiniging, onjuist is. Er bestaat dan ook geen grond voor het oordeel dat het plan in zoverre in strijd is met de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013.
8.3. Uit het voorgaande volgt dat de gevolgen van mogelijke verspreiding van grondwaterverontreinigingen bij de uitvoering van het plan zijn onderzocht. Het Hoogheemraadschap dat adviseert over de watertoets en kennis heeft genomen van de plantoelichting heeft met de watertoets ingestemd.
Het betoog faalt.
9. [appellante] stelt dat de beoogde uitvoering van de tunnel niet voldoet aan de daarvoor geldende ontwerprichtlijnen. De hoogte is te beperkt, de helling is aanzienlijk, de aansluiting op de Tolhuislaan is onduidelijk, de breedte wijkt af van de richtlijnen van het CROW en de afstand tot een bestaand bedrijfspand is te kort. Doordat het ontwerp op deze punten tekort schiet is de verwachting dat de tunnel weinig gebruikt gaat worden. Volgens door haar overgelegde rapporten van de bureau’s DSP en Planterra is de tunnel sociaal onveilig.
9.1. Uitvoeringsaspecten kunnen in deze procedure niet aan de orde komen. [appellante] heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat op voorhand vaststaat dat de realisering van het plan leidt tot dusdanige overlast dat de raad hieraan een groot gewicht had moeten toekennen. Daarbij is in aanmerking genomen dat de raad heeft toegelicht dat het tunnelontwerp gezien de beperkingen die de bebouwde omgeving met zich brengt weliswaar niet ideaal is maar wel valt binnen de bandbreedte van de richtlijnen van het CROW. Er bestaat dan ook geen grond voor de verwachting dat de tunnel weinig gebruikt gaat worden en zal leiden tot sociale onveiligheid in de omgeving. Het betoog faalt.
10. Voor zover in deze uitspraak is geoordeeld dat een beroepsgrond niet slaagt heeft de Afdeling zich niet uitgesproken over de vraag of artikel 8:69a van de Awb van toepassing is.
11. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
12. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep ongegrond;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, griffier.
w.g. Van Sloten w.g. Boermans
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2016
429.