201408291/3/R4.
Datum uitspraak: 3 augustus 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. de vereniging Vereniging Behoud Historisch Kerkbuurt (hierna: de Vereniging BHK), gevestigd te Schiedam,
2. de Bewonersvereniging Polderwegen (hierna: de Bewonersvereniging), gevestigd te Schiedam,
3. [appellant sub 3], wonend te Schiedam,
4. [appellant sub 4], wonend te Schiedam,
5. [appellant sub 5], wonend te Schiedam,
6. [appellant sub 6], wonend te Schiedam,
en
de raad van de gemeente Schiedam,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 10 juli 2014, kenmerk 14INT00202, heeft de raad het bestemmingsplan "Kethelse Venen" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben de Vereniging BHK, de Bewonersvereniging, [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 5] en [appellant sub 6] beroep ingesteld.
De Vereniging BHK heeft een nader stuk ingediend.
De raad van de gemeente Schiedam heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 juli 2015, waar de Vereniging BHK, vertegenwoordigd door J.K. Poot, de Bewonersvereniging, vertegenwoordigd door V. van Klaveren, [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 5] en [appellant sub 6], allen bijgestaan dan wel vertegenwoordigd door mr. S. Haak, advocaat te Utrecht, en de raad, vertegenwoordigd door ing. M.J. Kap, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [partij], bijgestaan door mr. F.M.L. Vossen, gehoord.
Bij tussenuitspraak van 9 september 2015 in zaak nr 201408291/1/R4 heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen een termijn van 16 weken na de verzending van de tussenuitspraak het daarin geconstateerde gebrek in het besluit van 10 juli 2014 te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.
Bij beschikking van 28 januari 2016 in zaak nr. 201408291/4/R4 heeft de Afdeling op verzoek van de raad de hersteltermijn verlengd tot en met 4 februari 2016.
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de raad bij besluit van 26 januari 2016, kenmerk 15VR060, bij de Raad van State binnengekomen op 3 februari 2016, het bestemmingsplan "Kethelse Venen" opnieuw, gewijzigd, vastgesteld.
Daartoe in de gelegenheid gesteld hebben de Vereniging BHK, de Bewonersvereniging, [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 5] en [appellant sub 6] een zienswijze naar voren gebracht over de wijze waarop het gebrek is hersteld.
De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Het besluit van 10 juli 2014
1. De Afdeling heeft onder 13.4. van de tussenuitspraak overwogen dat de in artikel 3, lid 3.6.2, van de planregels neergelegde wijzigingsbevoegdheid niet objectief is begrensd en dat met deze bepaling evenmin wordt geregeld wat de raad heeft beoogd te regelen. Om die reden is het besluit van 10 juli 2014 in zoverre genomen in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) en is het tegen dat besluit ingestelde beroep gegrond. Dit besluit dient te worden vernietigd, voor zover het betreft artikel 3, lid 3.6.2, van de planregels.
2. Bij de tussenuitspraak heeft de Afdeling de raad opgedragen een gewijzigde planregeling vast te stellen voor de in artikel 3, lid 3.6.2, van de planregels opgenomen wijzigingsbevoegdheid, waarbij tevens de grondslag en de inpasbaarheid van het te realiseren geluidsscherm dient te worden betrokken.
Het besluit van 26 januari 2016
3. Bij besluit van 26 januari 2016 heeft de raad naar aanleiding van de tussenuitspraak het bestemmingsplan "Kethelse Venen" opnieuw, gewijzigd, vastgesteld. Hierbij heeft de raad artikel 3, lid 3.6.2, van de planregels aldus aangepast dat ingevolge het bepaalde onder b van deze bepaling maximaal 1 woning mag worden gerealiseerd met een maximum inhoud van 4.250 m³, een maximaal oppervlak van 515 m², een maximale goothoogte van 7 m en een maximale bouwhoogte van 10 m. Voorts is onder e van deze bepaling vastgelegd dat minimaal 75% van het totale oppervlak van het landgoed wordt opengesteld voor publiek extensief recreatief medegebruik. In het bepaalde onder f van deze bepaling tot slot heeft de raad de term ‘ecologische waarden’ vervangen door de term ‘natuurlijke waarden’.
4. Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb heeft het bezwaar of beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
Het besluit van 26 januari 2016 is gezien deze bepaling mede onderwerp van het geding.
5. Appellanten betogen dat de raad, door niet slechts de gebrekkig bevonden afwijkingsbevoegdheid te repareren, maar het gehele bestemmingsplan opnieuw vast te stellen, buiten de opdracht van de Afdeling is getreden. Nu daarbij voorts niet opnieuw afdeling 3.4 van de Awb is doorlopen, komt het besluit van 26 januari 2016 volgens hen reeds hierom voor vernietiging in aanmerking.
5.1. Het enkele feit dat de raad zich bij het nemen van het herstelbesluit niet heeft beperkt tot het herstel van het door de Afdeling in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek, maakt dat besluit niet onrechtmatig en biedt evenmin grond voor het oordeel dat de raad aldus niet aan de in de tussenuitspraak gegeven opdracht heeft voldaan.
Voor zover appellanten hebben betoogd dat ten onrechte niet opnieuw afdeling 3.4 van de Awb is doorlopen, overweegt de Afdeling dat in de tussenuitspraak is overwogen dat bij de voorbereiding van het te nemen besluit tot wijziging geen toepassing behoefde te worden gegeven aan afdeling 3.4 van de Awb. Voorts komt in dit kader belang toe aan het feit dat het besluit van 10 juli 2014, buiten de in de tussenuitspraak gegeven opdracht om, slechts op twee punten is gewijzigd en deze wijzigingen tekstueel van aard zijn, zonder dat daarmee een inhoudelijke wijziging van het plan is beoogd. Nu het plan voor het overige ongewijzigd opnieuw is vastgesteld en appellanten evenmin inhoudelijke bezwaren tegen bedoelde wijzigingen hebben aangevoerd, ziet de Afdeling in hetgeen is aangevoerd ook overigens geen grond voor het oordeel dat het besluit om de aangevoerde reden voor vernietiging in aanmerking komt.
Het betoog faalt.
6. [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 5] en [appellant sub 6] betogen dat het herstelbesluit geen grondslag biedt voor het ten behoeve van het landhuis te plaatsen geluidsscherm, en dat ook de inpasbaarheid van dat scherm niet duidelijk is, zodat de raad in zoverre niet heeft voldaan aan de tussenuitspraak.
6.1. In de begeleidende brief van 1 februari 2016, die met het besluit van 26 januari 2016 is meegezonden, heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat de grondslag voor het plaatsen van geluidsschermen afdoende is geregeld in de in de artikelen 3 en 13 van de planregels opgenomen doeleindenomschrijvingen en dat de inpasbaarheid van de geluidsschermen, mede gelet op de overwegingen 18.1. en 20.2. van de tussenuitspraak, in het kader van het wijzigingsplan aan de orde kunnen worden gesteld.
6.2. Ingevolge artikel 13, lid 13.1, van de planregels zijn de voor "Verkeer - Railverkeer" aangewezen gronden bestemd voor:
a. spoor- en railwegen en de daarbij behorende bermen, taluds en spoorwegovergangen;
[…]
met daarbij behorende:
d. geluidwerende voorzieningen;
[…].
Ingevolge lid 13.2 mag ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming, en voorts met inachtneming van de volgende regels:
a. uitsluitend toegelaten zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
b. de hoogte, gemeten vanaf bovenkant spoorstaaf, mag maximaal 10,0 m bedragen.
Met deze bepaling voorziet het bestemmingsplan in een grondslag voor het plaatsen van een geluidsscherm. In zoverre faalt het betoog.
6.3. Met betrekking tot de inpasbaarheid van het geluidsscherm overweegt de Afdeling als volgt.
Ingevolge artikel 3, lid 3.6.2, van de planregels is het college van burgemeester en wethouders bevoegd de bestemming "Agrarisch" ter plaatse van de aanduiding "Wetgevingzone - wijzigingsgebied 1" te wijzigen naar de bestemming "Natuur" om ter plaatse een landgoed te realiseren, met dien verstande dat:
[…]
f. bij de inrichting aangesloten wordt bij de cultuurhistorische-, natuurlijke- en landschappelijke waarden van het gebied waarbij deze waarden verder versterkt worden.
6.4. Op zichzelf stelt de raad terecht dat de vraag of in het concrete geval aan de voorwaarden voor toepassing van de wijzigingsbevoegdheid is voldaan, ter beoordeling staat in de procedure over het wijzigingsplan. De situatie mag zich evenwel niet voordoen dat op voorhand is uitgesloten dat aan die voorwaarden kan worden voldaan. In dat geval zou de betreffende planregel immers niet uitvoerbaar zijn en derhalve niet strekken ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
De Afdeling ziet in het aangevoerde evenwel geen grond voor het oordeel dat die situatie zich hier voordoet. Daartoe wordt overwogen dat, vooropgesteld dat aannemelijk is dat het te plaatsen geluidsscherm zichtbaar zal zijn voor de omwonenden, er op voorhand geen aanwijzingen zijn dat het scherm niet aldus kan worden ontworpen dat daarmee, bijvoorbeeld door gebruikmaking van beplanting of groenvoorzieningen, kan worden aangesloten bij de cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke waarden van het gebied. De Afdeling betrekt bij dit oordeel dat met het plaatsen van het scherm juist spoorwegverkeer aan het zicht zal worden onttrokken.
Gelet op het voorgaande acht de Afdeling niet op voorhand uitgesloten dat wat betreft de inpasbaarheid aan voormeld artikel 3, lid 3.6.2, van de planregels, kan worden voldaan. Ook in zoverre faalt het betoog.
7. Met betrekking tot de resterende door de Vereniging BHK en de Bewonersvereniging aangevoerde gronden overweegt de Afdeling tot slot als volgt.
De Vereniging BHK en de Bewonersvereniging stellen dat het college van burgemeester en wethouders in strijd met een beginsel van behoorlijk bestuur heeft gehandeld, door reeds voor de aanvang van een wettelijke inspraakprocedure een overeenkomst te sluiten over de locatie van het te realiseren landhuis. Dit betoog kan niet tot vernietiging van het besluit leiden. Voor zover dit betoog moet worden geplaatst in het kader van het met toepassing van artikel 3, lid 3.6.2, van de planregels door het college van burgemeester en wethouders te nemen besluit tot wijziging van het bestemmingsplan, wijst de Afdeling erop dat dat besluit in deze procedure niet ter beoordeling voorligt. Voor zover dit betoog is gericht tegen het bestemmingsplan, wijst de Afdeling erop dat, zoals hiervoor onder 5.1. reeds is overwogen, afdeling 3.4 van de Awb voor het vaststellen van het besluit van 26 januari 2016 niet opnieuw behoefde te worden toegepast.
Daarnaast hebben de Vereniging BHK en de Bewonersvereniging aangevoerd dat de door hen op 29 september 2015 aan de raad verzonden reactie op de tussenuitspraak ten onrechte niet, dan wel onvoldoende is betrokken bij de vaststelling van het besluit van 26 januari 2016. Nu bedoelde reactie van 29 september 2015 evenwel geen deel uitmaakt van de wettelijk voorgeschreven procedure, was de raad niet gehouden, buiten de aan het besluit ten grondslag gelegde motivering, afzonderlijk in te gaan op de inhoud van deze reactie, dan wel in de gewijzigde vaststelling te betrekken.
Ook dit betoog faalt derhalve.
8. De beroepen van de Vereniging BHK, de Bewonersvereniging, [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 5] en [appellant sub 6] tegen het besluit van 26 januari 2016 zijn ongegrond.
9. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De beroepen van [appellant sub 3], Van Broek, [appellant sub 5] en [appellant sub 6] zijn identiek en alle ingesteld door mr. S. Haak, advocaat te Utrecht. Hij heeft deze appellanten ook ter zitting vertegenwoordigd en namens hen een identieke zienswijze naar voren gebracht. Het gaat hier om samenhangende zaken in de zin van artikel 3, tweede lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Deze zaken worden voor de bepaling van de hoogte van de te vergoeden kosten als één zaak beschouwd.
Ten aanzien van de Vereniging BHK en de Bewonersvereniging is van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de beroepen van de vereniging Vereniging Behoud Historisch Kerkbuurt, de Bewonersvereniging Polderwegen, [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 5] en [appellant sub 6] tegen het besluit van 10 juli 2014 gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van 10 juli 2014, voor zover het betreft artikel 3, lid 3.6.2 van de planregels;
III. verklaart de beroepen van de vereniging Vereniging Behoud Historisch Kerkbuurt, de Bewonersvereniging Polderwegen,
[appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 5] en [appellant sub 6] tegen het besluit van 26 januari 2016 ongegrond;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Schiedam tot vergoeding van bij de hieronder genoemde appellanten opgekomen proceskosten, ten bedrage van:
a. € 310,00 (zegge: driehonderdtien euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, voor [appellant sub 3];
b. € 310,00 (zegge: driehonderdtien euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, voor [appellant sub 4];
c. € 310,00 (zegge: driehonderdtien euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, voor [appellant sub 5];
d. € 310,00 (zegge: driehonderdtien euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, voor [appellant sub 6];
V. gelast dat de raad van de gemeente Schiedam aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht vergoedt, ten bedrage van:
a. € 328,00 (zegge: driehonderdachtentwintig euro), voor de vereniging Vereniging Behoud Historisch Kerkbuurt;
b. € 328,00 (zegge: driehonderdachtentwintig euro), voor de Bewonersvereniging Polderwegen;
c. € 165,00 (zegge: honderdvijfenzestig euro), voor [appellant sub 3];
d. € 165,00 (zegge: honderdvijfenzestig euro), voor [appellant sub 4];
e. € 165,00 (zegge: honderdvijfenzestig euro), voor [appellant sub 5];
f. € 165,00 (zegge: honderdvijfenzestig euro), voor [appellant sub 6].
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. F.C.M.A. Michiels en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. D. Rietberg, griffier.
w.g. Slump
voorzitter
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2016
562.