ECLI:NL:RVS:2016:2133

Raad van State

Datum uitspraak
3 augustus 2016
Publicatiedatum
3 augustus 2016
Zaaknummer
201505720/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W. Sorgdrager
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke rechtszaak over de plaatsing van een ondergrondse restafvalcontainer in Leiden

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Leiden op 24 april 2015 besloten om een locatie aan de Vollersgracht 16-18 aan te wijzen voor de plaatsing van een ondergrondse restafvalcontainer (ORAC). De appellant, wonend te Leiden, heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, omdat hij vreest voor aantasting van zijn woongenot en een waardevermindering van zijn woning. De zaak is behandeld door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarbij de appellant werd bijgestaan door ir. G. Partiman en het college vertegenwoordigd was door ir. D. Nagel en drs. A. Ras.

Tijdens de zittingen op 15 januari en 20 juni 2016 is het onderzoek geschorst om het college de gelegenheid te geven alternatieve locaties te overwegen. De appellant heeft betoogd dat de plaatsing van de ORAC zal leiden tot waardevermindering van zijn woning en dat er betere alternatieve locaties zijn. De Afdeling heeft geoordeeld dat het college niet alle mogelijke alternatieve locaties hoeft te onderzoeken, maar dat het college wel de door de appellant voorgestelde alternatieven in overweging heeft genomen.

De Afdeling heeft uiteindelijk geoordeeld dat het beroep van de appellant gegrond is, omdat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. Het besluit is vernietigd voor zover het locatie 33 betreft, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit blijven in stand, wat betekent dat de ORAC op locatie 33 geplaatst mag worden. Het college is verplicht om het griffierecht aan de appellant te vergoeden.

Uitspraak

201505720/1/A1.
Datum uitspraak: 3 augustus 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Leiden,
en
het college van burgemeester en wethouders van Leiden,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 24 april 2015 heeft het college onder meer de locatie ter hoogte van de Vollersgracht 16-18 te Leiden (locatie 33) aangewezen voor het plaatsen van een ondergrondse restafvalcontainer (hierna: ORAC).
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij het college bezwaar gemaakt. Het college heeft het bezwaarschrift aan de Afdeling doorgezonden ter behandeling als beroepschrift.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 januari 2016, waar [appellant], bijgestaan door ir. G. Partiman, en het college, vertegenwoordigd door ir. D. Nagel en drs. A. Ras, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
De Afdeling heeft het onderzoek ter zitting geschorst teneinde het college in de gelegenheid te stellen zich te beraden over een alternatieve locatie.
Het college en [appellant] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak verder ter zitting behandeld op 20 juni 2016, waar [appellant], bijgestaan door F. Maas, en het college, vertegenwoordigd door Nagel en Ras, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Op 3 juli 2012 heef het college besloten om de inzameling van huishoudelijk restafval in de binnenstad via ORAC's te laten plaatsvinden. Bij besluit van 12 februari 2015 heeft het college voor de wijken Pancras, Pieterswijk, De Camp en Marewijk locaties aangewezen voor de plaatsing van ORAC's. Daarbij is voor 8 locaties, waaronder locatie 33, de definitieve aanwijzing aangehouden.
Bij het bestreden besluit heeft het college 6 locaties, waaronder locatie 33, aangewezen voor de plaatsing van ORAC's. De ORAC op locatie 33 is voorzien op een parkeervak schuin voor de woning van [appellant] aan de [locatie]. [appellant] kan zich niet met de plaatsing van deze ORAC verenigen; hij vreest voor aantasting van zijn woongenot, schade aan en waardedaling van zijn woning.
2. Bij het bepalen van de locaties voor de ORAC’s heeft het college de randvoorwaarden, neergelegd in het raadsvoorstel "Ondergrondse Containers voor de inzameling van huishoudelijk restafval in de Binnenstad" met kenmerk 12.0090, gehanteerd. Deze randvoorwaarden zien onder meer op een maximale loopafstand (125 m, in uitzonderingssituaties 150 m) en de situatie van de ondergrond, zoals de aanwezigheid van kademuren.
Formele gronden
3. [appellant] betoogt dat in het bestreden besluit niet staat op welke datum het is genomen en wie het heeft ondertekend.
3.1. Dit betoog mist feitelijke grondslag. Blijkens pagina 2 van het bestreden besluit is het besluit op 24 april 2015 genomen door het college en namens deze ondertekend door R. Gerritsen, directeur Beheer van de gemeente Leiden.
4. [appellant] betoogt dat in de brief van het college van 24 april 2015 aan de betrokken bewoners (de bewonersbrief), waarbij kennis is gegeven van het bestreden besluit, geen rechtsmiddelenclausule is opgenomen.
4.1. In de bewonersbrief noch in het bestreden besluit zelf is een rechtsmiddelenclausule opgenomen. Dit kan - onder omstandigheden - leiden tot een verschoonbare termijnoverschrijding maar niet tot vernietiging van het bestreden besluit. Nu [appellant] tijdig in beroep is gekomen, is hij hierdoor niet in zijn belang geschaad. Het betoog faalt.
5. [appellant] betoogt dat, ondanks herhaalde verzoeken daartoe, een medewerker van de gemeente geen contact met hem heeft opgenomen over de plaatsing van trillingmeters voorafgaande aan het definitieve aanwijzingsbesluit.
5.1. Dit betoog raakt niet het bestreden besluit zelf maar de communicatie tussen [appellant] en de gemeente over het voornemen een ORAC te plaatsen. Hetgeen [appellant] hierover heeft aangevoerd kan niet leiden tot het oordeel dat het bestreden besluit in strijd met de van toepassing zijnde bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht is voorbereid.
Het betoog faalt.
6. [appellant] betoogt dat onduidelijkheid bestaat over het aantal en het soort containers dat wordt geplaatst. Hij vermoedt dat het college de bewoners misleidt door steeds andere aantallen en soorten containers te noemen.
6.1. Blijkens het bestreden besluit gaat het om de plaatsing van één ondergrondse afvalcontainer. Nu uit het besluit niet het tegendeel blijkt gaat het om een 'normale' afvalcontainer, hetgeen ook door het college is bevestigd.
Het betoog faalt.
Inhoudelijke gronden
7. [appellant] betoogt dat plaatsing van de ORAC tot waardevermindering van zijn woning zal leiden. Het college mag volgens hem niet tot plaatsing van de ORAC overgaan, totdat de waardevermindering is gecompenseerd.
7.1. Het college stelt zich op het standpunt dat waardevermindering van de woning niet is aangetoond. De containers worden grotendeels ondergronds geplaatst, de hoogte van het bovengrondse gedeelte is slechts 0,9 m. Er is geen sprake van devaluatie van het straatbeeld, uitzicht en woongenot, aldus het college.
7.2. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de waarde van de woning als gevolg van de plaatsing van de ORAC zal dalen. In de enkele stelling dat de woning in waarde zal dalen behoefde het college in redelijkheid geen aanleiding te zien om van de aanwijzing van de locatie 33 af te zien. Dit laat onverlet dat [appellant], indien hij meent dat hij schade lijdt die niet voor zijn rekening dient te komen, een verzoek tot schadevergoeding tot het college kan richten.
8. [appellant] betoogt dat er alternatieve locaties zijn, waartegen minder bezwaren zijn. Hij wijst daarbij onder meer naar een locatie aan de Oude Vest.
8.1. Ter zitting van 15 januari 2016 is gebleken dat het college nog alternatieven in onderzoek had toen het het bestreden besluit nam. De Afdeling leidt hieruit af dat het besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.
Het betoog slaagt.
9. Voor zover [appellant] in zijn beroepschrift voor het overige heeft verwezen naar de inhoud van zijn zienswijzen, overweegt de Afdeling dat in de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijzen. [appellant] heeft in zijn beroepschrift noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijzen in het bestreden besluit in zoverre onjuist is.
Conclusie
10. Uit hetgeen onder 8.1 is overwogen volgt dat het beroep gegrond is. Het bestreden besluit moet, voor zover daarbij locatie 33 is aangewezen als locatie om een ORAC te plaatsen, worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht.
In stand laten rechtsgevolgen
11. Met het oog op finale geschilbeslechting zal de Afdeling onderzoeken of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen worden gelaten.
12. Het college heeft in zijn brief van 21 maart 2016 gemotiveerd uiteengezet dat het geen aanleiding ziet om locatie 33 te verplaatsen dan wel te laten vervallen. Verplaatsing van locatie 33 naar omliggende straten zoals de Rundersteeg en Jan Vossensteeg is geen reële optie vanwege de slechte toegankelijkheid van deze straten voor een inzamelvoertuig. Verplaatsing naar de Oude Vest is niet wenselijk vanwege de hoge kosten, het risico op schade als gevolg van trillingen en zettingen en verdere versmalling van de toch al smalle rijbaan. Het laten vervallen van locatie 33 is evenmin wenslijk omdat dan ongeveer 60 huishoudens buiten het loopafstandencriterium van 150 m zouden vallen.
12.1. [appellant] betoogt dat het college onderzoek had moeten doen naar meer alternatieve locaties, dat de kosten voor plaatsing van de ORAC aan de Oude Vest volgens deskundigen verkeerd zijn berekend en dat door het laten vervallen van locatie 33 slechts 8 à 14 huishoudens niet aan het loopafstandencriterium zouden voldoen.
12.2. De Afdeling stelt voorop dat het college niet is gehouden alle mogelijke alternatieve locaties te onderzoeken. Het college heeft naar aanleiding van de ingebrachte zienswijzen de daarin genoemde alternatieve locaties onderzocht alsmede de alternatieve locatie aan de Oude Vest. Het college heeft in redelijkheid hiermee kunnen volstaan.
Locatie 33 voldoet op zich aan de door het college gehanteerde randvoorwaarden. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de door hem voorgestelde alternatieve locaties zodanig geschikter zijn, dat het college in redelijkheid voor aanwijzing van een van die locaties had moeten kiezen. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking de slechte bereikbaarheid van de locaties in omliggende straten voor het inzamelvoertuig en, ten aanzien van de locatie Oude Vest, de aanwezigheid van een kademuur (er moet een nieuwe damwand worden geslagen) en de hoge kosten voor het plaatsen van een ORAC. Het college heeft deze kosten beraamd op € 305.775,00. De stelling van [appellant] dat deze kosten volgens deskundigen foutief zijn berekend, is niet nader onderbouwd. Ten slotte zou het laten vervallen van locatie 33 er toe leiden dat een aantal huishoudens niet voldoet aan het loopafstandscriterium. Reeds hierom behoefde het college niet voor deze mogelijkheid te kiezen.
12.3. Gelet op het vorenstaande kan het betoog van [appellant] over alternatieven niet leiden tot het oordeel dat het college locatie 33 niet in redelijkheid heeft kunnen aanwijzen voor de plaatsing van een ORAC.
De Afdeling ziet daarom aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit geheel in stand te laten. Dit betekent dat - ondanks dat het bestreden besluit is vernietigd - op locatie 33 een ORAC mag worden geplaatst.
Proceskosten
13. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Leiden van 24 april 2015, voor zover daarbij locatie 33 is aangewezen als locatie om een ORAC te plaatsen;
III. bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde gedeelte van dat besluit geheel in stand blijven;
IV. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Leiden aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 167,00 (zegge: honderdzevenenzestig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W. Sorgdrager, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, griffier.
w.g. Sorgdrager
lid van de enkelvoudige kamer
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2016
190-811.