ECLI:NL:RVS:2016:2139

Raad van State

Datum uitspraak
3 augustus 2016
Publicatiedatum
3 augustus 2016
Zaaknummer
201504906/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen herziening kinderopvangtoeslag door Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die op 20 april 2015 het beroep van [appellante] ongegrond verklaarde. De Belastingdienst/Toeslagen had op 12 februari 2014 het voorschot kinderopvangtoeslag van [appellante] over 2010 herzien en op nihil gesteld. Dit besluit was gebaseerd op het ontbreken van bewijs van gemaakte kosten voor kinderopvang. De rechtbank oordeelde dat [appellante] niet voldoende had aangetoond dat zij kosten had gemaakt voor de kinderopvang van haar dochter, die via twee verschillende gastouderbureaus plaatsvond.

Tijdens de zitting op 18 juli 2016, waar [appellante] werd bijgestaan door haar advocaat mr. S. Mahabier, werd het standpunt van [appellante] herhaald dat zij wel degelijk kosten had gemaakt en dat de Belastingdienst/Toeslagen haar onvoldoende had geïnformeerd over de vereisten voor het indienen van bewijsstukken. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat [appellante] niet in staat was om de totale kosten van de kinderopvang aan te tonen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot op nihil mocht stellen, omdat [appellante] geen deugdelijke administratie had bijgehouden.

De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 3 augustus 2016.

Uitspraak

201504906/1/A2.
Datum uitspraak: 3 augustus 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 20 april 2015 in zaak nr. 14/6669 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 12 februari 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag van [appellante] over 2010 herzien en op nihil gesteld.
Bij besluit van 13 oktober 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 april 2015 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 juli 2016, waar [appellante], bijgestaan door mr. S. Mahabier, advocaat te Amsterdam, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer, werkzaam voor de dienst, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellante] heeft in 2010 kinderopvangtoeslag aangevraagd voor gastouderopvang voor haar dochter door tussenkomst van twee gastouderbureaus. In de maanden januari tot september vond de opvang plaats door tussenkomst van [gastouderbureau A] en in de maanden september tot en met december vond de opvang plaats door tussenkomst van [gastouderbureau B].
2. Aan de nihilstelling van het voorschot kinderopvangtoeslag van [appellante] over 2010 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het volgende ten grondslag gelegd. De kinderopvangtoeslag is bedoeld om een tegemoetkoming te leveren in de kosten van de kinderopvang. Kosten van kinderopvang worden daarom deels door het Rijk vergoed. Uit de rechtspraak van de Afdeling volgt dat degene die kinderopvangtoeslag ontvangt moet kunnen aantonen dat hij kosten van kinderopvang heeft gemaakt en wat de hoogte van deze kosten is. Ingeval niet alle kosten zijn voldaan bestaat geen aanspraak op kinderopvangtoeslag. Omdat [appellante] geen bewijzen van betalingen aan het gastouderbureau en geen jaaropgaves of facturen heeft overgelegd blijkt niet wat de totale opvangkosten zijn geweest. [appellante] heeft om die reden geen aanspraak op toeslag.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij niet heeft aangetoond dat zij voor het jaar 2010 kosten van kinderopvang heeft gehad en dat de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag voor dat jaar daarom terecht op nihil heeft gesteld. [appellante] stelt zich op het standpunt dat zij voldoende stukken heeft overgelegd om aan te tonen dat zij kosten van kinderopvang heeft gehad. Zij heeft voor de opvang die plaatsvond via [gastouderbureau A] weliswaar geen jaaropgave kunnen overleggen, omdat [gastouderbureau A] haar geen jaaropgave heeft doen toekomen en dit gastouderbureau inmiddels failliet is, zodat de jaaropgave ook niet alsnog opgevraagd kan worden, maar uit de overgelegde facturen en bankafschriften kan worden afgeleid wat de kosten van kinderopvang zijn geweest. [appellante] heeft verder voor de opvang die plaatsvond via [gastouderbureau B] een jaaropgave en kwitanties overgelegd. Dat dit, zoals de Belastingdienst/Toeslagen stelt, onvoldoende is om kosten van kinderopvang aan te tonen, was haar op het moment dat de opvang plaatsvond niet bekend. Omdat de Belastingdienst/Toeslagen haar hierover niet heeft geïnformeerd, dient dit voor rekening van de dienst te komen, aldus [appellante].
3.1. Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: Wko), zoals deze luidde ten tijde van belang, is op deze wet de Awir van toepassing.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1˚. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2˚. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3˚. de soort kinderopvang.
3.2. Zoals de rechtbank onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Afdeling met juistheid heeft overwogen, volgt uit artikel 18, eerste lid, van de Awir, gelezen in samenhang met artikel 7 van de Wko, dat degene die kinderopvangtoeslag ontvangt moet kunnen aantonen dat hij kosten voor kinderopvang heeft gehad en wat de hoogte van die kosten zijn (zie onder andere de uitspraak van 8 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1610). Dit betekent dat het aan de vraagouder is om een deugdelijke administratie van de betalingen aan de gastouder bij te houden.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat uit de door [appellante] overgelegde facturen en betaalbewijzen, die betrekking hebben op de opvang die via [gastouderbureau A] plaatsvond, niet de totale kosten van kinderopvang kunnen worden afgeleid. Hiervoor is een jaaropgave nodig of zijn maandfacturen nodig die zien op de gehele opvangperiode. [appellante] heeft geen jaaropgave overgelegd, zij heeft slechts facturen overgelegd die zien op de maanden januari, februari, mei en juli, terwijl de opvang via [gastouderbureau A] heeft plaatsgevonden in de maanden januari tot september. Dat [appellante] geen overzicht heeft kunnen overleggen waaruit de totale kosten van kinderopvang voor zover die heeft plaatsgevonden via [gastouderbureau A] kunnen worden afgeleid heeft de rechtbank terecht voor haar rekening gelaten, nu het aan haar was een deugdelijke administratie bij te houden.
Van de opvang die door tussenkomst van [gastouderbureau B] heeft plaatsgevonden heeft [appellante] een jaaropgave overgelegd waaruit blijkt dat zij in totaal € 2.998,00 aan kosten van kinderopvang heeft gehad. Uit de jaaropgave is af te leiden dat de Belastingdienst/Toeslagen een bedrag van € 2.702,00 aan [gastouderbureau B] heeft overgemaakt en dat [gastouderbureau B] dit bedrag heeft doorbetaald aan de gastouder. Uit de jaaropgave blijkt verder dat [appellante] € 296,00 aan bemiddelingskosten heeft gehad. [appellante] heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat zij deze kosten aan [gastouderbureau B] heeft betaald. Zij heeft wel vier kwitanties overgelegd van betalingen van haar aan de gastouder, die zien op de maanden september tot en met december en elk een bedrag van € 65,50 vermelden. De kwitanties zien in de eerste plaats niet op de in de jaaropgave genoemde bemiddelingskosten. In de tweede plaats zien de bankafschriften die [appellante] heeft overgelegd ter staving van de kwitanties niet op de periode waarop de kwitanties zien, zodat daarmee niet kan worden aangetoond dat [appellante] geld heeft opgenomen om kosten van kinderopvang te voldoen. Zoals de rechtbank onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Afdeling met juistheid heeft overwogen, dienen bedragen op kwitanties gestaafd te worden met andere bewijsstukken, zoals bankafschriften, die corresponderen met bedragen op kwitanties (zie onder andere de hiervoor aangehaalde uitspraak van 8 juni 2016).
Uit het vorenstaande volgt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat [appellante] niet heeft aangetoond dat zij voor het jaar 2010 kosten heeft gemaakt voor kinderopvang. Dat [appellante] zich vanwege schulden genoodzaakt zag haar inkomen op te nemen zodra dit naar haar was overgemaakt en zij om die reden betalingen contant deed, doet, zoals uit het vorenstaande volgt, niet ter zake.
Het betoog faalt.
3.3. Uit het hiervoor overwogene volgt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag voor 2010 terecht op nihil heeft gesteld. Hetgeen [appellante] over de aan de opvang ten grondslag gelegde overeenkomsten heeft aangevoerd, behoeft daarom geen bespreking.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, griffier.
w.g. Steendijk w.g. Hazen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2016
735.