ECLI:NL:RVS:2016:2152

Raad van State

Datum uitspraak
3 augustus 2016
Publicatiedatum
3 augustus 2016
Zaaknummer
201508663/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.J.J. van Buuren
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep huurtoeslag 2013 en de rol van servicekosten in de berekening

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de Belastingdienst/Toeslagen tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag over de huurtoeslag van een wederpartij voor het jaar 2013. De Belastingdienst had de huurtoeslag definitief vastgesteld op nihil, omdat de rekenhuur van de woning hoger was dan de maximale huurgrens. De wederpartij had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar de rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst ten onrechte de huurtoeslag op nihil had vastgesteld. De rechtbank vond dat de wederpartij gerechtvaardigd vertrouwen had kunnen ontlenen aan de informatie op de website van de Belastingdienst, waarin werd gesuggereerd dat zij de keuze had om servicekosten al dan niet op te geven voor de berekening van de huurtoeslag.

De Belastingdienst ging in hoger beroep en betoogde dat de rechtbank had miskend dat de wetgever niet de mogelijkheid biedt om zelf te bepalen of servicekosten al dan niet moeten worden opgegeven. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de Belastingdienst op goede gronden de huurtoeslag op nihil had vastgesteld. De Afdeling oordeelde dat de wederpartij niet kon vertrouwen op de informatie op de website, omdat deze algemeen van aard was en de aanspraak op huurtoeslag afhankelijk is van de individuele omstandigheden.

De Afdeling heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van de wederpartij ongegrond verklaard. De beslissing van de Belastingdienst om de huurtoeslag op nihil vast te stellen, werd daarmee bevestigd. De zaak benadrukt het belang van correcte informatieverstrekking door de Belastingdienst en de noodzaak voor aanvragers om zich bewust te zijn van de wettelijke bepalingen omtrent huurtoeslag.

Uitspraak

201508663/1/A2.
Datum uitspraak: 3 augustus 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Belastingdienst/Toeslagen,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 15 oktober 2015 in zaak nr. 15/4134 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats],
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 5 september 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag van [wederpartij] voor het jaar 2013 definitief berekend en vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 18 mei 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 oktober 2015 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 18 mei 2015 vernietigd, het besluit van 21 augustus 2013 (lees: 5 september 2014) herroepen en bepaald dat deze uitspraak in de plaats van het vernietigde besluit treedt. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de Belastingdienst/Toeslagen hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 mei 2016, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, werkzaam bij de dienst, is verschenen.
Overwegingen
1. [wederpartij] heeft een aanvraag huurtoeslag ingediend, die op 21 juli 2013 door de Belastingdienst/Toeslagen is ontvangen.
Bij besluit van 21 augustus 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot huurtoeslag voor de periode vanaf 1 augustus 2013 vastgesteld op € 1.453,00.
Bij besluit van 5 september 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag voor het jaar 2013 definitief berekend en vastgesteld op nihil. De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan dit besluit ten grondslag gelegd dat de rekenhuur van de woning hoger is dan de maximale huurgrens als gevolg waarvan [wederpartij] geen recht heeft op huurtoeslag in de periode waarin de rekenhuur te hoog is.
[wederpartij] en de Belastingdienst/Toeslagen zijn verdeeld over het antwoord op de vraag of [wederpartij] mocht vertrouwen op informatie op de website van de dienst dat zij bij haar aanvraag huurtoeslag de keuze had om al dan niet servicekosten op te geven voor de berekening van het recht op toeslag.
2. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag ten onrechte heeft vastgesteld op nihil. Zij heeft daartoe overwogen dat [wederpartij] uit de toelichting bij de aanvraag op de website van de Belastingdienst/Toeslagen af kon leiden dat zij recht had op huurtoeslag, omdat het gebruik van het woord "kan" in de toelichting impliceert dat [wederpartij] de keuze had om de servicekosten al dan niet mee te nemen voor de berekening van het recht op huurtoeslag. [wederpartij] heeft derhalve aan de toelichting het gerechtvaardigde vertrouwen kunnen ontlenen dat in haar situatie aanspraak bestond op huurtoeslag. De Belastingdienst/Toeslagen dient daarom bij de definitieve vaststelling van de huurtoeslag over 2013 uit te gaan van de door [wederpartij] op 22 juli 2013 doorgegeven rekenhuur van € 680,00 per maand, aldus de rechtbank.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat het onwenselijk is dat [wederpartij] ieder jaar gedurende de periode januari tot en met juni wel aanspraak heeft op huurtoeslag en in de periode van juli tot en met december niet, omdat de huurtoeslaggrens jaarlijks wordt aangepast met ingang van 1 januari en de huurprijzen jaarlijks worden gewijzigd op 1 juli.
3. De Belastingdienst/Toeslagen betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de dienst de definitieve huurtoeslag op goede gronden heeft vastgesteld op nihil. Ten onrechte overweegt de rechtbank dat [wederpartij] uit de toelichting bij de aanvraag huurtoeslag op de website van de Belastingdienst/Toeslagen kon afleiden dat zij de keuze had om al dan niet servicekosten op te geven voor de berekening van het recht op huurtoeslag. Gelet op de formulering van artikel 5 van de Wet op de huurtoeslag (hierna: Wht) blijkt dat de wetgever niet heeft bedoeld om een aanvrager de mogelijkheid te geven om zelf te bepalen om al dan niet servicekosten op te geven of een lager of hoger bedrag aan servicekosten op te geven dan is overeengekomen door de huurder en de verhuurder. In de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) noch in de Wht of enig andere regeling is een bepaling opgenomen op basis waarvan hiervan zou kunnen worden afgeweken. Door het bewust wijzigen van de hoogte van de servicekosten om op een lagere rekenhuur uit te komen en zodoende in aanmerking te komen voor huurtoeslag, blijkt dat [wederpartij] wist of had kunnen weten dat zij wel degelijk servicekosten moet opgeven overeenkomstig de bedragen die zij maandelijks aan de verhuurder moet voldoen. Nu de rekenhuur van de woning de maximum rekenhuur voor recht op huurtoeslag overstijgt, heeft [wederpartij] geen recht op huurtoeslag voor het jaar 2013 voor de huur van de woning over de periode augustus tot en met december 2013.
De rechtbank heeft voorts ten onrechte overwogen dat [wederpartij] vertrouwen kon ontlenen aan hetgeen in de toelichting bij de aanvraag huurtoeslag op de website van de Belastingdienst/Toeslagen zou zijn aangegeven, nu op de website slechts algemene informatie wordt gegeven, aldus de dienst.
3.1. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Wht wordt, voor zover hier van belang, in deze wet en de bepalingen die daarop berusten verstaan onder rekenhuur de huurprijs die de huurder per maand is verschuldigd, of, als dat lager is dan de huurprijs, een bedrag dat gelijk is aan de maximale huurprijsgrens, vermeerderd met:
a. een bedrag voor door de huurder verschuldigde servicekosten. Ingevolge het derde lid worden als servicekosten als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, uitsluitend in aanmerking genomen: a. kosten voor het in bedrijf zijn van lift-, ventilatie-, hydrofoor- en alarminstallaties, en van verlichting van door de huurder met anderen gemeenschappelijk gebruikte ruimten, met een maximum van € 12 per maand;
b. schoonmaakkosten van de lift en andere gemeenschappelijke ruimten, met een maximum van € 12 per maand;
c. de kosten voor de diensten van een huismeester, met een maximum van € 12 per maand;
d. kapitaals- en onderhoudskosten van dienstruimten en gemeenschappelijke recreatieruimten, met een maximum van € 12 per maand. Ingevolge artikel 13, eerste lid, en onder a, wordt geen huurtoeslag toegekend als de rekenhuur hoger is dan € 681,02 per maand.
Ingevolge het tweede lid is het eerste lid niet van toepassing:
a. als sprake is van overschrijding van een daar genoemd bedrag omdat voorzieningen zijn aangebracht in en rond de woning, die noodzakelijk zijn in verband met een handicap van de huurder, van diens partner of van een medebewoner;
b. als de woning geschikt en bestemd is voor de huisvesting van een huishouden van ten minste acht personen, en het huishouden van de huurder uit ten minste acht personen bestaat;
c. na overschrijding van de bedragen, genoemd in het eerste lid, als over de maand die onmiddellijk voorafging aan die overschrijding een huurtoeslag is toegekend en die overschrijding niet het gevolg is van een verhuizing naar een andere woning.
3.2. In geschil is of de Belastingdienst/Toeslagen de definitieve huurtoeslag voor het jaar 2013 terecht heeft vastgesteld op nihil.
De rekenhuur bestaat ingevolge artikel 5, eerste lid, onder a, van de Wht uit de huurprijs die de huurder per maand is verschuldigd vermeerderd met een bedrag voor door de huurder verschuldigde servicekosten. Huurders kunnen ingevolge artikel 13, eerste lid, en onder a, van de Wht in aanmerking komen voor huurtoeslag als de rekenhuur niet meer bedraagt dan € 681,02 per maand.
Blijkens de overgelegde stukken bedraagt de huurprijs die [wederpartij] per maand is verschuldigd € 660,89. De maandelijks te betalen servicekosten bedragen € 7,25 voor energiekosten, € 22,00 voor schoonmaakkosten, € 1,50 voor de alarminstallatie en € 15,00 voor de huismeester. De rekenhuur bedraagt, rekening houdend met de in artikel 5, derde lid, van de Wht genoemde maximum bedragen, aldus € 693,64. De rekenhuur overstijgt de in artikel 13, eerste lid, onder a, van de Wht vermelde rekenhuur voor recht op huurtoeslag. Nu [wederpartij] geen feiten of omstandigheden heeft gesteld die de basis kunnen vormen voor een van de in artikel 13, tweede lid, van de Wht genoemde uitzonderingen op het eerste lid, heeft de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt gesteld dat [wederpartij] volgens de toepasselijke wettelijke voorschriften niet in aanmerking komt voor huurtoeslag voor het jaar 2013.
3.3. In artikel 5, eerste lid, onder a, van de Wht is dwingendrechtelijk bepaald dat de rekenhuur bestaat uit de huurprijs die de huurder per maand is verschuldigd vermeerderd met een bedrag voor door de huurder verschuldigde servicekosten. Nu de Wht noch een andere wettelijke regeling de bevoegdheid geeft om van het in artikel 5, eerste lid, onder a, van de Wht bepaalde af te wijken, is de Belastingdienst/Toeslagen terecht en op goede gronden tot de conclusie gekomen dat het een aanvrager van huurtoeslag niet vrij staat om zelf te bepalen om al dan niet servicekosten op te geven of een lager of hoger bedrag aan servicekosten op te geven dan overeengekomen met de verhuurder. [wederpartij]’s beroep op het vertrouwensbeginsel kan niet tot een ander oordeel leiden. Aan hetgeen in de toelichting bij de aanvraag huurtoeslag op de website van de Belastingdienst/Toeslagen zou zijn aangegeven kan niet het rechtens te honoreren vertrouwen worden ontleend dat het een aanvrager van huurtoeslag vrij staat slechts een deel van de servicekosten op te geven zodat de rekenhuur onder de maximale huurtoeslaggrens valt. [wederpartij] had moeten beseffen dat de desbetreffende zin in de toelichting ook zo kan worden gelezen, dat voor het toekennen van huurtoeslag ook verschuldigde servicekosten, indien aanwezig, in aanmerking komen. De informatie op de website is immers algemeen van aard en het bestaan van een aanspraak op huurtoeslag is steeds afhankelijk van de individuele omstandigheden van het geval. De rechtbank heeft dit niet onderkend en derhalve ten onrechte geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen de definitieve huurtoeslag van [wederpartij] over 2013 ten onrechte heeft vastgesteld op nihil. Het betoog slaagt.
4. Aan het betoog van de Belastingdienst/Toeslagen dat de rechtbank ten onrechte heeft opgemerkt dat voor de berekening van de huurtoeslag geen indexering van de huurprijs per 1 juli mag plaatsvinden kan niet worden toegekomen, reeds nu de rechtbank deze redenering niet aan de vernietiging van het besluit ten grondslag heeft gelegd. Het betreft hier slechts een overweging ten overvloede.
5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 18 mei 2015 van de Belastingdienst/Toeslagen alsnog ongegrond verklaren.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 15 oktober 2015 in zaak nr. 15/4134;
III. verklaart het door [wederpartij] bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, griffier.
w.g. Van Buuren
lid van de enkelvoudige kamer
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2016
85-834.