ECLI:NL:RVS:2016:2168

Raad van State

Datum uitspraak
28 juli 2016
Publicatiedatum
3 augustus 2016
Zaaknummer
201604015/2/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • M.G.J. Parkins-de Vin
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake gedoogplicht voor hoogspanningsverbinding tussen Doetinchem en Duitsland

Op 28 juli 2016 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening. Dit verzoek was ingediend door [appellante] en anderen, die zich verzetten tegen een besluit van de minister van Infrastructuur en Milieu. Dit besluit, genomen op 29 april 2016, legde aan de rechthebbenden de plicht op om de aanleg en instandhouding van een gecombineerde 150 kV en 380 kV-hoogspanningsverbinding tussen Doetinchem en de grens met Duitsland bij Voorst te gedogen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Tijdens de zitting op 12 juli 2016 werd duidelijk dat er uitvoerige onderhandelingen hadden plaatsgevonden tussen TenneT, de verantwoordelijke netbeheerder, en de rechthebbenden over de vestiging van een zakelijk recht. De minister had zich op het standpunt gesteld dat TenneT voldoende had geprobeerd om tot overeenstemming te komen, en dat de hoogte van de schadevergoeding geen rol speelde in de beoordeling van het verzoek tot het opleggen van de gedoogplicht.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de serieuze en redelijke onderhandelingssituatie tussen TenneT en de rechthebbenden. De voorzieningenrechter concludeerde dat de belangen van TenneT bij het voorkomen van vertragingen bij de aanleg van de hoogspanningsverbinding zwaarder wogen dan de bezwaren van [appellante] en anderen. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, zonder dat er aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201604015/2/R1.
Datum uitspraak: 28 juli 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoekster] en anderen, gevestigd onderscheidenlijk wonend te Wehl, gemeente Doetinchem,
verzoekers,
en
de minister van Infrastructuur en Milieu,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 29 april 2016 heeft de minister aan de in dit besluit vermelde rechthebbenden ingevolge de Belemmeringenwet Privaatrecht een plicht opgelegd tot het gedogen van de aanleg en instandhouding van de gecombineerde 150 kV en 380 kV-hoogspanningsverbinding tussen Doetinchem en de grens met Duitsland bij Voorst, gemeente Oude IJsselstreek.
Tegen dit besluit hebben onder meer [appellante] en anderen beroep ingesteld. [appellante] en anderen hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid TenneT TSO B.V. heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante] en anderen hebben nadere stukken ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 12 juli 2016, waar [appellante] en anderen, bijgestaan door mr. M.J.H. van Baalen, advocaat te Wageningen, en de minister, vertegenwoordigd door mr. A. Divis-Stein, S.Y. Lee en J.H. van Dijk-Berends, allen werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen. Verder is TenneT, vertegenwoordigd door M.F.P. Janssen, mr. ir. A. Veldhuizen, ing. H.A.M. Erinkveld, M. Schreurs, S.A.M.J. Huvenaars, F.G. Mastop, allen werkzaam bij TenneT, bijgestaan door mr. N.H. van den Biggelaar en mr. C.H.R.M. van der Hoeven, beiden advocaat te Amsterdam, als partij gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. [appellante] en anderen zijn rechthebbenden op de onroerende zaken, kadastraal bekend gemeente Wehl, sectie […], nummers […]. De gedoogbeschikking legt aan [appellante] en anderen de plicht op om te gedogen dat op deze percelen, behoudens hun recht op schadevergoeding, de hoogspanningsverbinding wordt aangelegd en in stand gehouden.
3. [appellante] en anderen betogen dat TenneT met hen geen serieuze onderhandelingen heeft gevoerd om op minnelijke wijze tot overeenstemming te komen.
3.1. De minister stelt zich op het standpunt dat TenneT voorafgaand aan het verzoek tot oplegging van de gedoogplicht in voldoende mate heeft getracht om met [appellante] en anderen tot overeenstemming te komen over de vestiging van een zakelijk recht. Verder stelt de minister zich op het standpunt dat hij de hoogte van de schadevergoeding die tijdens de minnelijke fase is geboden in het kader van de besluitvorming over de gedoogplicht niet kan toetsen.
3.2. Uit artikel 2, vijfde lid, van de Belemmeringenwet Privaatrecht volgt dat de minister de gedoogplicht pas kan opleggen, indien langs minnelijke weg redelijkerwijs niet in de gewenste vorm overeenstemming kan worden bereikt.
3.3. Wat betreft de hoogte van de in de minnelijke fase geboden schadevergoeding heeft de minister zich terecht op het standpunt gesteld dat de hoogte van de schadevergoeding geen rol kan spelen bij de beoordeling van het verzoek tot het opleggen van een gedoogplicht. De minister hoeft de hoogte van de schadevergoeding op zichzelf dus niet te toetsen. Dit neemt niet weg dat de minister zich op grond van artikel 2, vijfde lid, van de Belemmeringenwet Privaatrecht ervan dient te vergewissen dat een serieuze en redelijke poging is ondernomen om langs minnelijke weg tot overeenstemming te komen. In dit kader dient hij te onderzoeken of de voorstellen tot schadevergoeding niet op voorhand als onwerkelijk en onredelijk moeten worden aangemerkt. Doet die situatie zich voor, dan is immers geen sprake van een serieuze en redelijke poging als hiervoor bedoeld en is dus niet aan de uit artikel 2, vijfde lid, voortvloeiende overlegverplichting voldaan.
Ter zitting is gebleken dat voorafgaand aan het opleggen van de gedoogplicht uitvoerige onderhandelingen hebben plaatsgevonden tussen TenneT en [appellante] en anderen over de vestiging van een zakelijk recht. In deze onderhandelingen is gesproken over alle voor [appellante] en anderen van belang zijnde schadeposten. TenneT heeft verklaard dat zij haar voorstel tot schadevergoeding gedeeltelijk heeft gebaseerd op normen voor het begroten van gewassenschade. Daarnaast heeft TenneT toegelicht dat zij een initieel bod heeft gedaan voor vergoeding van schade aan de opstallen van [appellante] en anderen, maar dat partijen hierover geen overeenstemming hebben kunnen bereiken. Omdat met [appellante] en anderen geen overeenstemming kon worden verkregen over de hoogte van de schadevergoeding, is hun voorts de mogelijkheid geboden om over de omvang van deze schade een taxatie door drie deskundigen te laten verrichten. Daarnaast heeft TenneT aan [appellante] en anderen te kennen gegeven dat zij het principe hanteert van volledige schadeloosstelling. Eventuele toekomstschade zal, ook indien deze afwijkt van het initiële bod, gelet op dit uitgangspunt wel worden vergoed, maar eerst op het moment dat deze optreedt.
Onder de hiervoor weergegeven omstandigheden ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat geen sprake is geweest van een serieuze en redelijke onderhandelingssituatie.
4. Over de geleiders van de hoogspanningsverbinding die boven de stallen van [appellante] en anderen komen, heeft TenneT verklaard dat deze in ieder geval worden aangebracht op een zodanige hoogte dat wordt voldaan aan de toepasselijke NEN-norm. TenneT heeft aangegeven nog in gesprek te zijn met [appellante] over de precieze wijze van uitvoering. De voorzieningenrechter is van oordeel dat aldus voldoende rekening wordt gehouden met de belangen van [appellante] en anderen.
5. Ter zitting heeft TenneT haar belang toegelicht bij het tegengaan van vertragingen bij de oprichting van de hoogspanningsverbinding. Dit belang is volgens TenneT groot, mede omdat de verbinding moet worden gekoppeld aan de hoogspanningsverbinding in Duitsland. Verder wenst TenneT gevrijwaard te blijven van aanzienlijke vertragingsschade die kan ontstaan in de periode tot aan de uitspraak van de Afdeling in de bodemprocedure.
6. Het voorgaande in overweging nemende ziet de voorzieningenrechter, gelet op de verschillende belangen, aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J. Schaaf, griffier.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Schaaf
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2016
523.