ECLI:NL:RVS:2016:2212

Raad van State

Datum uitspraak
1 augustus 2016
Publicatiedatum
10 augustus 2016
Zaaknummer
201601236/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • N. Verheij
  • G.M.H. Hoogvliet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag erkenning als referent door staatssecretaris van Veiligheid en Justitie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 21 januari 2016. De rechtbank had het beroep van [wederpartij] gegrond verklaard en het besluit van de staatssecretaris van 22 april 2014, waarin de aanvraag tot erkenning als referent werd afgewezen, vernietigd. De staatssecretaris heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 1 augustus 2016 geoordeeld dat de rechtbank de regels betreffende de ontvankelijkheid van het beroep niet correct heeft toegepast. De Afdeling heeft vastgesteld dat het beroepschrift van [wederpartij] buiten de wettelijke termijn was ingediend, omdat het poststempel op het beroepschrift op 2 oktober 2014 was geplaatst, terwijl de termijn op 29 september 2014 was geëindigd.

De Afdeling heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van [wederpartij] alsnog niet-ontvankelijk verklaard. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 1 augustus 2016.

Uitspraak

201601236/1/V1.
Datum uitspraak: 1 augustus 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 21 januari 2016 in zaak nr. 14/24788 in het geding tussen:
[wederpartij],
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 22 april 2014 heeft de staatssecretaris een aanvraag van [wederpartij] tot erkenning als referent afgewezen.
Bij besluit van 29 augustus 2014 (hierna: het besluit) heeft de staatssecretaris het daartegen door [wederpartij] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Het besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 21 januari 2016 heeft de rechtbank het door [wederpartij] tegen het besluit ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Bij uitspraak van 15 december 2014 heeft de rechtbank het door [wederpartij] tegen het besluit ingestelde beroep na vereenvoudigde behandeling niet-ontvankelijk verklaard omdat het buiten de wettelijke termijn is ingediend. Bij uitspraak van 26 juni 2015 heeft de rechtbank het hiertegen door [wederpartij] gedane verzet gegrond verklaard omdat de staatssecretaris niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij het besluit vóór 3 september 2014 heeft verzonden.
2. De vraag of het beroep ontvankelijk is, is een kwestie van openbare orde. Dit betekent dat de Afdeling ambtshalve toetst of de rechtbank de regels betreffende de ontvankelijkheid van het beroep correct heeft toegepast.
2.1. De Afdeling overweegt dat uit het dossier blijkt dat [wederpartij] in een brief van 5 september 2014 aan de minister van Veiligheid en Justitie heeft vermeld dat zij het besluit op 2 september 2014 heeft ontvangen. Gelet hierop bestaat geen aanleiding om eraan te twijfelen dat de staatssecretaris het besluit uiterlijk op 1 september 2014 heeft verzonden. In dit geval is de termijn voor het indienen van een beroepschrift op 29 september 2014 geëindigd.
Nu het beroepschrift, gelet op het hierop geplaatste poststempel, op 2 oktober 2014 ter post is bezorgd, is het beroepschrift buiten de wettelijke termijn ingediend. [wederpartij] heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat zij in verzuim is geweest.
Gelet hierop had de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk moeten verklaren.
3. Reeds hierom is het hoger beroep kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep alsnog niet-ontvankelijk verklaren.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 21 januari 2016 in zaak nr. 14/24788;
III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.K. de Keizer, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. De Keizer
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2016
716.